GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak : 25 januari 2023
Zaaknummer : 200.306.421/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 20-6359 en FA RK 20-9025
Zaaknummers rechtbank : C/10/602763 en C/10/608164
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Slingerland te Capelle aan den IJssel,
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 31 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 november 2021 van de rechtbank Rotterdam, aangevuld bij aanvullende beschikking van 29 maart 2022, hierna: de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 4 april 2022 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 10 maart 2022 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 9 mei 2022 een V-formulier van 6 mei 2022 met bijlage;
- op 11 oktober 2022 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 12 oktober 2022 een e-mailbericht met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 12 oktober 2022 een V-formulier van 11 oktober 2022 met bijlagen;
- op 13 oktober 2022 een e-mailbericht met bijlagen.
De zaak is op 21 oktober 2022 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden op [datum] 2019 te [plaats 1] . Voorts heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang:
- de wijze van verdeling gelast van de eenvoudige gemeenschappen zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.8.8 tot en met 2.8.21 van de bestreden beschikking, waaronder van de gemeenschappelijke inboedelgoederen (rechtsoverweging 2.8.18 tot en met 2.8.20);
- de vrouw veroordeeld binnen één week na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot afgifte aan de man van de in productie 28, (inclusief sierhaard) genoemde goederen en de in productie 12 genoemde persoonlijke goederen van de man, voor zover dit nog niet is gebeurd;
- bepaald dat de man jegens de eenvoudige gemeenschap een tweetal vergoedingsrechten toekomt zoals weergegeven onder rechtsoverwegingen 2.8.26 tot en met 2.8.30, uit te keren zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.8.31.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- in de op 25 april 2019 verleden huwelijkse voorwaarden van partijen is bepaald dat tussen de echtgenoten geen enkele gemeenschap van goederen bestaat. Ieder van de echtgenoten heeft zijn eigen vermogen;
- krachtens artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden ontstaat indien een echtgenoot die ten laste van het eigen vermogen van de andere echtgenoot een goed verkrijgt dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding aan de laatstgenoemde echtgenoot. Op grond van artikel 7 lid 3 is ten aanzien van die vergoeding de beleggingsleer van toepassing.
- in artikel 9 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden is - voor zover hier van belang - in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding een finaal verrekenbeding opgenomen waarbij zal worden afgerekend alsof tussen de echtgenoten een wettelijke gemeenschap als bedoeld in artikel 1:94 (nieuw) Burgerlijk Wetboek (BW) bestond. In de verrekening worden daarom betrokken alle goederen die reeds vóór de aanvang van het huwelijk aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van het huwelijk verkregen. Dit met uitzondering van bepaalde goederen zoals vermeld onder a tot en met i van voormeld artikel, waaronder de woning gelegen aan de [adres] te [plaats 2] alsmede de vordering ad
€ 20.000,- van de man op de vrouw in verband met door de man geïnvesteerde eigen middelen in het kader van de verwerving van de betreffende woning.
- de echtscheidingsbeschikking is op 7 januari 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In het kader van de afwikkeling van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden zijn in geschil de vergoedingsrechten van de man alsmede de verdeling van de inboedelgoederen.
2. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking deels te vernietigen,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de man jegens de eenvoudige gemeenschap een vergoedingsvordering heeft van de herbelegde waarde van €19.861,85 en deze vergoeding bij de levering van de woning eerst uit de overwaarde wordt voldaan ofwel de man jegens de vrouw een vergoedingsvordering heeft van de herbelegde waarde van € 9.930,93 en deze door de vrouw bij de levering van de woning wordt voldaan uit haar aandeel in de overwaarde van de woning;
- te bepalen dat de man jegens de vrouw een vergoedingsvordering heeft van de herbelegde waarde van € 20.000,- en deze door de vrouw bij de levering van de woning wordt voldaan uit haar aandeel in de overwaarde van de woning;
- de wijze van verdeling van de gezamenlijke inboedel te gelasten conform productie 12 eerste aanleg van de man en te bepalen dat de vrouw aan de man een overbedelingsvordering voldoet van € 1.882,- en de vrouw te veroordelen tot afgifte van de aan de man toegedeelde goederen binnen veertien dagen na de door het hof te geven beschikking op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreken blijft tot een maximum van € 5.000,-.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen en te bekrachtigen de beschikkingen als gegeven door de rechtbank Rotterdam.