ECLI:NL:GHDHA:2023:591

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
BK-21/00563 tot en met BK-21/00565
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake geheimhoudingsverzoek in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan naar aanleiding van een geheimhoudingsverzoek van belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2014 tot en met 2018, waarbij de Inspecteur ook belastingrente in rekening had gebracht. De Rechtbank Den Haag had eerder op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij enkele beroepen ongegrond werden verklaard en andere beroepen gegrond, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslagen en de belastingrente.

Belanghebbende had op 6 januari 2023 een verzoek ingediend om geheimhouding van bepaalde stukken op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geheimhoudingskamer van het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de verplichting om stukken over te leggen rust op de Inspecteur en niet op belanghebbende. De geheimhoudingskamer heeft bepaald dat de onverplicht verstrekte stukken aan belanghebbende worden geretourneerd en dat belanghebbende vrijstaat om deze stukken alsnog in de hoofdzaak in te brengen.

De beslissing van de geheimhoudingskamer is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst. De zaak is doorverwezen naar de meervoudige kamer van het Hof voor verdere behandeling van het geschil. De geheimhoudingskamer heeft benadrukt dat er geen afzonderlijk beroep in cassatie openstaat tegen deze tussenuitspraken, maar dat dit pas kan samen met een beroep in cassatie tegen de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige geheimhoudingskamer
nummers BK-21/00563 tot en met BK-21/00565

Tussenuitspraak van 23 februari 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

op het geheimhoudingsverzoek van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd over de volgende tijdvakken (de naheffingsaanslagen):
- 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 (tijdvak 2014-2015);
- 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (tijdvak 2016);
- 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 (tijdvak 2017-2018).
Tevens heeft de Inspecteur bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht over de nageheven omzetbelasting (de rentebeschikkingen).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 november 2019 de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank). De Rechtbank heeft op 26 mei 2021 uitspraak gedaan. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met de zaaknummers SGR 20/288 en SGR 20/289 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer SGR 20/280 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag over het tijdvak 2014-2015;
  • vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 2014-2015 tot € 3.352, vermindert de rentebeschikking over het tijdvak 2014-2015 tot € 473 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 28;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende op 17 februari 2022 ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende heeft op de zitting een verzoek tot wraking van de raadsheren gedaan.
1.6.
De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek tot wraking ter zitting van 16 maart 2022 behandeld. Bij uitspraak van 30 maart 2022 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen.
1.7.
Op 6 januari 2023 heeft belanghebbende een e-mailbericht naar de griffie van het Hof verzonden, welk bericht tevens is verzonden naar de rijksrecherche, het Openbaar Ministerie, de korpschef van de politie Rotterdam en de president van de Rechtbank Den Haag. Daarbij heeft belanghebbende een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 8:29 Awb.
1.8.
Bij e-mailbericht van 11 januari 2023 heeft belanghebbende het eerder op 6 januari 2023 toegezonden stuk alsmede twee andere bijlagen naar het Hof, ter attentie van de president, gestuurd en daarbij vermeld dat hij deze stukken ook naar de geheimhoudingskamer van het Hof zal zenden.
1.9.
Op 12 januari 2023 heeft het Hof twee enveloppen met stukken ontvangen, met op één enveloppe de vermelding “8:29 Awb”. De andere enveloppe bevat stukken gericht aan de president van het Hof. Ook voor deze stukken is een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb. Beide enveloppen met stukken zijn mitsdien doorgeleid naar de geheimhoudingskamer. De stukken betreffen een strafrechtelijke aangifte van belanghebbende en een brief gericht aan de president van het Hof.
1.10.
De geheimhoudingskamer heeft geen aanleiding gezien de zaak mondeling te behandelen en doet uitspraak op basis van de stukken.

Overwegingen

2.1.
Belanghebbende heeft de volgende motivering gegeven voor zijn verzoek om geheimhouding:
“Op 6 januari 2023 ontving u een bericht van mijn met verzoek conform 8:29 AWB toe te passen.
Conform het actuele procesreglement van het Hof waar u mij op 9 januari jl naar verwees verzoek ik u de geheimhouding kamer binnen vier weken een besluit te laten nemen.
De algemene motivering luidt dat dit een uitvoering is van hetgeen aangekondigd is in de brief aan verweerder op 28 december 2022 en dat verdere details terzake niet opportuun zijn te openbaren (inclusief het email bericht van 6 januari 2023 omdat dit al toeziet op de inhoud).
Ik zend u apart nogmaals een kopie van de confidentieel te blijven inhoud.
Gelieve de verspreiding door de griffie foutloos te laten uitvoeren.”
Daarnaast heeft belanghebbende een motivering geschreven die volgens belanghebbende “niet openbaar kan worden”.
2.2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:29, lid 1, Awb kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken (beroep op geheimhouding). De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2.2.2.
De uit artikel 8:42, lid 1, Awb, voortvloeiende verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen aan de bestuursrechter, rust op het bestuursorgaan, in dit geval de Inspecteur. Het gaat daarbij om de stukken die hem ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming. Bedoelde verplichting strekt zich niet uit tot de wederpartij van het bestuursorgaan, in dit geval belanghebbende. Evenmin rust op belanghebbende anderszins de verplichting om stukken over te leggen dan wel inlichtingen te verstrekken in de zin van artikel 8:29 Awb.
2.2.3.
Dat brengt mee dat van een beroep op geheimhouding door belanghebbende geen sprake kan zijn. De geheimhoudingskamer zal belanghebbende daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Het Hof zal daarbij bepalen dat de onverplicht verstrekte stukken door de griffier aan belanghebbende worden geretourneerd.
2.3.
Voor de volledigheid merkt de geheimhoudingskamer nog op dat het belanghebbende vrijstaat de onderhavige stukken alsnog in de hoofdzaak in het geding te brengen. Daarbij kan belanghebbende ervoor kiezen de stukken geheel of slechts voor een deel in het geding te brengen, dan wel inbrenging van de stukken achterwege te laten.

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
  • bepaalt dat de griffier de stukken ten aanzien waarvan een beroep op geheimhouding is gedaan, binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan belanghebbende retourneert;
  • verwijst de zaak voor de verdere behandeling van het geschil naar de meervoudige kamer van het Hof; en
  • bepaalt dat een afschrift van deze tussenuitspraak wordt verzonden naar belanghebbende en de Inspecteur.
Deze tussenuitspraak is gedaan door I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De tussenbeslissing is op 23 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen tussenuitspraken, zoals die bedoeld in artikel 8:29, lid 3, Awb, stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie open. Tegen dergelijke uitspraken kan ingevolge artikel 28, lid 5, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak.