In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan naar aanleiding van een geheimhoudingsverzoek van belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2014 tot en met 2018, waarbij de Inspecteur ook belastingrente in rekening had gebracht. De Rechtbank Den Haag had eerder op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij enkele beroepen ongegrond werden verklaard en andere beroepen gegrond, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslagen en de belastingrente.
Belanghebbende had op 6 januari 2023 een verzoek ingediend om geheimhouding van bepaalde stukken op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geheimhoudingskamer van het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de verplichting om stukken over te leggen rust op de Inspecteur en niet op belanghebbende. De geheimhoudingskamer heeft bepaald dat de onverplicht verstrekte stukken aan belanghebbende worden geretourneerd en dat belanghebbende vrijstaat om deze stukken alsnog in de hoofdzaak in te brengen.
De beslissing van de geheimhoudingskamer is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst. De zaak is doorverwezen naar de meervoudige kamer van het Hof voor verdere behandeling van het geschil. De geheimhoudingskamer heeft benadrukt dat er geen afzonderlijk beroep in cassatie openstaat tegen deze tussenuitspraken, maar dat dit pas kan samen met een beroep in cassatie tegen de einduitspraak.