Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het verzoekschrift in hoger beroep met bijlagen, bestaande uit het dossier in eerste aanleg en de producties 3 en 4 in hoger beroep, ingekomen op de griffie van het hof op 28 januari 2022, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zitting houdende in Den Haag, van 29 oktober 2021;
- het V-2 formulier van 25 augustus 2022 waarbij de advocaat van Multi-Care zich onttrekt;
- het V-6 formulier van 1 september 2022 waarbij [verzoeker] nog een bijlage heeft overgelegd (nogmaals) genaamd productie 3.
3.Feitelijke achtergrond
“(…)Na enige tijd had manager [manager 1] zich door omstandigheden met de werkgever
“Ik wil een ding nadrukkelijk vermelden en dat is denk ik ook voor jou zeer van belang om te weten. Op dinsdag 6 november kwam ik terug van school naar werk. Op mijn werk plek zat [directeur] met zijn advocaat (…). [directeur] had mij voorgesteld aan zijn advocaat en vertelde even kort dat ze in jou mail waren gedoken om te kijken of ze iets eruit konden halen wat tegen jou gebruikt kon worden. Advocaat (…) van [directeur] was ingelogd op jouw account en zat in jouw mailen te doorzoeken. Vervolgens is advocaat van [directeur] van mijn computer opgestaan. [directeur] en zijn advocaat liepen mijn werkkamer uit om jou mail te bespreken. Tijdens dat gesprek hoorde ik advocaat (…) van [directeur] zeggen “aan haar mail te zien is zij aan het werk geweest” “we moeten zoeken naar wat anders”.”
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Verzoeken in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Ontvankelijkheid
Het hof verwerpt deze grieven. De rechter is niet verplicht om alle feiten die tussen partijen vaststaan in zijn uitspraak te vermelden. Dit neemt niet weg dat het hof bij de beoordeling van het geschil met alle relevante feiten rekening zal houden.
“aan haar mail te zien is zij aan het werk geweest”en
“we moeten zoeken naar wat anders”.Omdat de gemachtigde van Multi-Care echter ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat het ontslag van [verzoeker] met name was gebaseerd op de anonieme verklaring, zal het hof zekerheidshalve ook de andere door [verzoeker] afgelegde verklaringen bij onderstaande beoordeling betrekken.
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat [verzoeker] met de verklaringen die hij heeft afgelegd aan (de advocaat van) [manager 1], niet heeft gehandeld in strijd met het geheimhoudingsbeding dat is opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. De verklaringen van [verzoeker] bevatten weliswaar informatie over de gang van zaken binnen Multi-Care en over een kennelijk in de nabijheid van [verzoeker] gevoerd gesprek tussen de directeur en de advocaat van Multicare, maar [verzoeker] heeft deze informatie niet verstrekt aan een klant, relatie of andere buitenstaander van Multi-Care maar aan (de advocaat van) [manager 1]. [manager 1] was op dat moment zelf ook nog werkzaam voor Multi-Care, dus een collega van [verzoeker]. Multi-Care heeft niet weersproken dat het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst ziet op het verstrekken van vertrouwelijke informatie aan derden, en niet aan collega’s. Anders dan Multi-Care stelt moet de advocaat van [manager 1] op één lijn worden gesteld met [manager 1] zelf, zodat hij net als [manager 1] niet is aan te merken als een “derde” waarop het geheimhoudingsbeding ziet.
Het hof is verder van oordeel dat [verzoeker], los van het geheimhoudingsbeding, met het verstrekken van de verklaringen aan (de advocaat van) [manager 1] ook niet zodanig gehandeld heeft in strijd met goed werknemerschap jegens Multi-Care dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt. [verzoeker] heeft met name verklaard over zijn eigen ervaringen en waarnemingen als werknemer van Multi-Care. Dat deze verklaringen wezenlijke onwaarheden bevatten is niet aannemelijk geworden. Multi-Care heeft niet weersproken dat zij zelf [verzoeker] heeft betrokken bij het onderzoek op de computer dat zij samen met haar advocaat heeft gedaan naar het functioneren van [manager 1], en dat het dossier van [manager 1] (evenals de dossiers van andere collega’s) binnen Multi-Care openlijk werd besproken. Dat de verklaringen van [verzoeker] zijn gebruikt in de gerechtelijke procedure tussen Multi-Care en [manager 1], en in het nadeel waren van Multi-Care, is onvoldoende om te oordelen dat [verzoeker] hiermee handelde in strijd met zijn verplichtingen als goed werknemer. In de gerechtelijke procedure tegen [manager 1] heeft Multi-Care van haar kant ook meerdere verklaringen van werknemers overgelegd ter ondersteuning van haar eigen standpunten. Dit stond [manager 1] ook vrij. Indien [verzoeker] als getuige zou zijn opgeroepen door [manager 1] zou hij verplicht zijn geweest een getuigenverklaring af te leggen, zodat niet in te zien valt waarom hij geen schriftelijke getuigenverklaring mocht afleggen.
Wel kan [verzoeker] een verwijt worden gemaakt dat hij de opmerkingen van de advocaat aan [directeur]
“aan haar mail te zien is zij aan het werk geweest”en
“we moeten zoeken naar wat anders”, die [verzoeker] kennelijk heeft opgevangen, op eigen initiatief aan (de advocaat van) [manager 1] heeft verteld. [verzoeker] moest begrijpen dat deze opmerkingen niet voor zijn oren bestemd waren en hij had deze niet zomaar mogen doorvertellen. Gelet op de beperkte relevantie van deze opmerkingen voor de ontbindingsprocedure tegen [manager 1] en de openlijke wijze waarop het arbeidsconflict met [manager 1] kennelijk binnen Multi-Care werd besproken, acht het hof deze handelwijze van [verzoeker] echter niet zodanig verwijtbaar dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] in zijn werk onder spanning stond als gevolg van het arbeidsconflict tussen Multi-Care en [manager 1], de voormalig teamleider van [verzoeker]. [verzoeker] heeft tegenover [directeur] geweigerd om een verklaring over het functioneren van [manager 1] af te leggen. Vervolgens heeft [verzoeker] ervoor gekozen verklaringen af te leggen aan (de advocaat van) [manager 1] die in het nadeel van Multi-Care waren. Ook heeft [verzoeker] zich in een e-mail van 7 april 2021 (zie overweging 3.9) tegenover [directeur] kritisch uitgelaten over de gang van zaken binnen Multi-Care, waarbij hij onder meer heeft gewezen op door [directeur] gedane overboekingen naar diens privérekening en op het feit dat [directeur] hem had gezegd dat hij bij het factureren het gehele maandelijkse budget van cliënten moest opmaken, zonder dat de bijbehorende gewerkte uren waren ingevoerd in het administratieve systeem. Deze omstandigheden maken duidelijk dat de arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en [directeur] onder grote druk stond. In dat licht acht het hof aannemelijk dat als [verzoeker] op 25 mei 2021 niet op staande voet zou zijn ontslagen, de arbeidsovereenkomst tussen partijen binnen een afzienbare periode op andere wijze zou zijn geëindigd. Als [verzoeker] zelf geen ontslag zou hebben genomen, had Multi-Care het initiatief kunnen nemen door het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst of door het vragen aan de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. Het hof houdt er daarom rekening mee dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen zonder het ontslag op staande voet nog zou hebben geduurd tot 1 juli 2022.
Het hof houdt er bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding rekening mee dat [verzoeker] vanaf zijn ontslag tot op heden een Ziektewet-uitkering ontvangt. Verder houdt het hof rekening met de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding die zullen worden toegewezen. Alles in aanmerking genomen zal het hof een billijke vergoeding toekennen van € 15.000,- bruto.
7.Beslissing
- veroordeelt Multi-Care tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 15.000,- bruto;
- veroordeelt Multi-Care in de kosten van het geding in eerste aanleg in de zaak van het verzoek van [verzoeker], aan de zijde van [verzoeker] tot op 29 oktober 2021 begroot op € 507,- aan verschotten (griffierecht) en € 498,- aan salaris gemachtigde;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan bovenstaande kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in eerste aanleg in de zaak van het zelfstandig verzoek van Multi-Care, aan de zijde van Multi-Care tot op 29 oktober 2021 begroot op € 100,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt Multi-Care in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.884,- aan salaris advocaat (2 punten tarief III);