Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[naam],
of omstreeks22 december 2019 te Rotterdam opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/is verdachte opzettelijk
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
, althans eenmaal,met een mes
, althans een puntig voorwerp,in het gelaat en
/ofin de (boven)armen en
/ofin de borststreek gestoken en
/ofgesneden en
/of
(vervolgens
)met die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, auto (vanaf de Parkkade) het water van de Nieuwe Maas ingereden, waardoor voornoemde auto met die [slachtoffer] erin is gezonken,
De verdachte heeft [slachtoffer] onderweg in de auto meermalen met een mes gestoken, zoals hij zelf heeft verklaard, hetgeen ook steun vindt in de beschadigingen aan de bijrijdersstoel zoals die zijn geconstateerd bij onderzoek aan het voertuig. Daarna is hij, nog steeds volgens zijn eigen verklaring, met die [slachtoffer] in de auto, de Nieuwe Maas ingereden en is de auto na enige tijd gezonken. Volgens zijn allereerste eigen verklaring is de verdachte - naar het hof begrijpt nadat hij zijn auto naar links de kade had opgestuurd -, “naar voren gereden, nog even gestopt en toen doorgereden”, het water in, waarbij hij met de onderzijde van de auto de kade schraapte. Deze verklaring vindt steun in de voorhanden zijnde beelden. Verdachte is, zo blijkt uit onderzoek aan het voertuig van de verdachte, met een snelheid van ongeveer 25 km/u het water ingereden.
Op latere aanwijzing van de verdachte is zijn auto op
Het veelvuldig steken van [slachtoffer] met een mes, onder meer enkele malen in de borststreek, is reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van die [slachtoffer] dat de verdachte geacht wordt reeds daarmee en minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat die [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Die aanmerkelijke kans op haar dood is bovendien nog toegenomen toen de verdachte na dat steken vervolgens met die [slachtoffer] – die op dat moment zwaargewond maar naar het hof aanneemt nog wel in leven was - de Nieuwe Maas is ingereden. De verdachte heeft daarbij, anders dan door de raadsman bepleit met een beroep op ECLI:NL HR:1996:ZD0139 (het zgn. Porsche-arrest), in het onderhavige geval ook zijn eigen dood op de koop toe genomen. Het hof leidt daarvoor ten eerste uit het rijgedrag van de verdachte en zijn eigen eerste verklaring zoals hiervoor beschreven af, dat de verdachte doelgericht - en niet per ongeluk zoals hij ter zitting heeft verklaard -, de Nieuwe Maas is ingereden. Uit niets blijkt of zou kunnen worden opgemaakt dat hij het te water raken heeft willen voorkomen. Het hof wijst hiervoor bijvoorbeeld op het feit dat remsporen op de kade ter plekke ten enenmale ontbreken. Bovendien kan uit het dossier worden opgemaakt dat de verdachte suïcidaal was toen hij met [slachtoffer] het water inreed. Het hof wijst daartoe in het bijzonder op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] en de verdachte en derde(-n) (in de weken) voorafgaand aan de gebeurtenis. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte meermalen zinspeelde op zelfmoord, en dat hij van zijn dierbaren afscheid aan het nemen was. Hij heeft het blijkens die berichten in die periode over “zijn laatste dag”, het zou “niet goed met hem gaan”, hij was “alles kwijt” en “hij (het) was klaar”. Bovendien heeft de verdachte ten overstaan van de politie over de gebeurtenis op 22 december 2019 niet alleen verklaard dat, toen hij in zijn auto in het water lag, hij “dacht dat het al klaar was”, maar ook dat hij “er klaar voor (was)”. Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat hij nog “twijfelde” alvorens hij onder water de deur heeft geopend en naar de kant is gezwommen. Gelet hierop gaat het hof uit van daadwerkelijke suïcidale gevoelens van de verdachte. Dat de kans aanmerkelijk is, naar algemene ervaringsregels, dat als je in de maand december met een auto te water raakt in een rivier als de Nieuwe Maas te Rotterdam, je daarbij ook zelf het leven laat, staat in dit bijzondere geval dus niet in de weg aan de conclusie dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer]. Het door en namens de verdachte gevoerde verweer dat hij niet bewust het water in is gereden, wordt door het hof verworpen.
Het hof stelt in dit opzicht voorop dat het dossier weliswaar aanwijzingen behelst maar onvoldoende blijk geeft van een bewijsmiddel dat in voldoende mate kan duiden op een reeds voorgenomen besluit om niet alleen vrede te hebben met zijn eigen dood maar ook om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het hof overweegt, met verwijzing naar het feitenrelaas, dat de verdachte tussen de 12 en 15 minuten samen met [slachtoffer] in de auto heeft gezeten alvorens de verdachte zijn auto de Nieuwe Maas heeft ingestuurd. In dat tijdsbestek heeft de verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes gestoken. Of dat direct voorafgaand aan het te water gaan en/of (iets) eerder onderweg is gebeurd, kan het hof niet vaststellen. Evenmin is bekend wat de werkelijke aanleiding voor het toebrengen van die messteken is geweest. Opmerking verdient hierbij dat het hof niet aannemelijk acht dat die aanleiding hierin bestond, zoals door de verdachte is verklaard, dat [slachtoffer] de verdachte (als eerste) heeft gestoken. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hierna nog in het kader van het beroep op noodweer(exces) door het hof wordt overwogen. Dat sprake is geweest van voldoende tijd voor beraad op het genomen of te nemen besluit, is daarmee onvoldoende komen vast te staan.
Gelet op het voorgaande valt niet uit te sluiten dat het toebrengen van messteken door de verdachte en het feit dat hij vervolgens (zeer) kort daarop met [slachtoffer] in het water is gereden, in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat de verdachte eerder een mes bij zich had gestoken, maakt dat niet anders. Dat gegeven op zichzelf wijst immers niet zonder meer op een voorgenomen besluit van de verdachte om [slachtoffer] te doden. Ook het weliswaar opmerkelijke feit dat de verdachte in eerste instantie naderhand met niemand heeft gesproken over het lot van [slachtoffer], waarop de advocaat-generaal heeft gewezen in zijn requisitoir, maakt dit onder de onderhavige omstandigheden niet anders.
Het hof overweegt naar aanleiding van deze bevindingen allereerst dat de verdachte, als eerder beschreven, zowel in de periode voorafgaand aan de nacht van 21 op 22 december 2019 als daarna ten overstaan van de politie uitlatingen heeft gedaan die wijzen op suïcidaliteit ten tijde van de gebeurtenis op 22 december 2019. Dat past bij de door de forensisch arts geopperde mogelijkheid dat de steekwond in de linkerborst van de verdachte door hemzelf is toegebracht. Voor dat scenario is ook steun te vinden in de zich in het dossier bevindende verklaringen van zijn (ex)vrouw waaruit naar voren komt dat zich eerder incidenten in de relationele sfeer hebben voorgedaan waarbij de verdachte zichzelf met een mes zou hebben verwond of waarbij de verdachte dreigde samen met haar in de auto het water in te rijden.
Daarbij komt dat in de uit het water getakelde en onderzochte auto van de verdachte voor de bijrijdersstoel een mes is aangetroffen, welk mes op sporen is onderzocht. Het NFI heeft op 27 februari 2020 ter zake onder meer gerapporteerd dat het heft is bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van degene(n) die het mes heeft (hebben) gehanteerd. Op het mes is een DNA-mengprofiel aangetroffen van de verdachte en minimaal één onbekende persoon. Het DNA van [slachtoffer], dat samen met het DNA van de verdachte zelf als referentieprofiel heeft gediend, is op het heft niet aangetroffen. Verder geldt dat het hof in het dossier een contra-indicatie aantreft voor het scenario van de verdachte dat hij eerst door [slachtoffer] met een mes zou zijn gestoken. De verdachte zegt zelf blijkens een in de PI Arnhem opgenomen gesprek (OVC, opname vertrouwelijke communicatie) tussen de verdachte en een bekende van hem die hem bezoekt, dat hij zijn auto pakte en toen het mes in zijn zak stak/stopte. Het hof begrijpt, tegen de achtergrond van overige zich in het dossier bevindende gegevens, dat de verdachte na zijn bezoek aan bar Le Petit zijn auto ophaalde op de Zalmhaven en vervolgens terug naar bar Le Petit reed, alwaar hij parkeerde en uitstapte, om enige tijd later weer in te stappen met [slachtoffer] als bijrijdster. Kennelijk had de verdachte dus een mes bij zich op het moment dat [slachtoffer] bij hem in de auto stapte, welk mes zich in zíjn machtssfeer bevond en niet in die van [slachtoffer].
Ten slotte is nog een andere contra-indicatie voor het scenario van de verdachte gelegen in het feit dat de verdachte, nadat hij zichzelf uit het water had gered, geen enkel afweerletsel of ander snijletsel aan zijn handen bleek te hebben – hij had slechts een schaafwond naast de knokkel van zijn rechter middelvinger, waarvan volgens de forensisch arts niet is vast te stellen of die delict-gerelateerd is. Dit terwijl de verdachte, die als gezegd een steekwond links in de borst had toen hij het water uitkwam, volgens zijn scenario in de auto door [slachtoffer] is gestoken terwijl zij op de bijrijdersstoel zat en hij, rijdende, achter het stuur zat.
doodslag.
op basis van de consistente informatie van veel verschillende bronnen (…) een cluster-B-persoonlijkheidsstoornis met grote zekerheid [is] vast te stellen, en is met redelijke zekerheid vast te stellen aan (…) welke cluster-B-persoonlijkheidsstoornis(sen) betrokkene voldoet". De psycholoog drs. T. 't Hoen heeft in zijn rapport aangegeven dat "
de afwegingen en inschattingen ten aanzien van de diagnostiek die de PBC-onderzoekers hebben gemaakt, alsmede de beantwoording van de andere
waarbij zij meerdere bouwstenen/methoden van onderzoek hebben gebruikt”. Ook merkt hij op: "
Hierbij hebben zij zich niet louter gebaseerd op referenten met wie betrokkene (naar betrokkenes zeggen) in conflict is, maar ook op meerdere 'neutrale' bronnen, opgesteld door (naar onderzoeker aanneemt) onafhankelijke partijen (politie, justitie, Raad voor de Kinderbescherming, rechtbank), alsmede de interactie met betrokkene zelf."
- de verdachte is op 22 december 2019 in verzekering gesteld;
- op 17 september 2021 is door de rechtbank op tegenspraak vonnis gewezen;
- op 27 en 28 september 2021 is respectievelijk namens de verdachte en door de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
- op 27 juni 2022 heeft een regiebehandeling plaatsgevonden;
- de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 20 en 21 maart 2023, waarna het onderzoek ter terechtzitting aansluitend is gesloten;
- dit arrest wordt gewezen op 4 april 2023.
- Uitvaartkosten € 7.200,00
- Medische kosten € 74,74
- Aanvullende medische kosten € 21,19
- Toekomstige medische kosten € 1.000,00
- Reiskosten € 162,72
- Shockschade € 15.000,00
- Affectieschade € 17.500,00
- Medische (toekomstige) kosten € 267,36
- Reiskosten € 203,88
In hoger beroep heeft de benadeelde partij een bedrag van € 267,36 aan medische kosten gevorderd. Deze kosten zijn gemaakt na het vonnis in eerste aanleg. Naar het oordeel van het hof dient deze vordering te worden aangemerkt als een verhoging van de vordering ten opzichte van het in eerste aanleg gevorderde, hetgeen in strijd is met artikel 421 lid 3 Sv. Om die reden zal de benadeelde partij in deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
ter beschikking wordt gestelden
beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
€ 32.295,93 (tweeëndertigduizend tweehonderdvijfennegentig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 7.295,93 (zevenduizend tweehonderdvijfennegentig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 162,72 (honderd tweeënzestig euro en tweeënzeventig cent) aan materiële schadeaf.