Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 26 april 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 24 maart 2021;
- de memorie van grieven van [appellant];
- het arrest van dit hof van 17 augustus 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2021;
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, van [verweerder], met bijlage;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant].
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
De aansprakelijkheid van [appellant] voor de schade aan de bus van [verweerder]
[verweerder]heeft in zijn aangifte bij de politie verklaard dat hij samen met zijn collega [collega verweerder] op weg was om glazen te gaan wassen, toen hij zag dat [appellant] aan het werk was in een wijk die volgens [verweerder] van hem was. Hij stapte uit en kreeg ruzie met [appellant]. Daarna stapte hij weer in zijn bus. Ineens zag hij vanuit zijn linker ooghoek dat [appellant] naast de bus stond met een stuk pijp in zijn hand, en dat hij met dat stuk pijp de linker buitenspiegel van de bus van [verweerder] af sloeg. [verweerder] heeft toen de bus gestart en is wat naar voren gereden, waarna hij de bus heeft gekeerd en terug is gereden om de wijk uit te kunnen rijden. Toen hij langs [appellant] reed, hoorde hij aan de achterzijde van de bijrijderskant een harde klap op de bus. Daarna is hij de straat uitgereden en de hoek om. Vervolgens hoorde hij dat zijn bus aan de achterzijde weer een harde klap kreeg, en zag hij dat [appellant] ineens weer naast zijn portier stond en met de pijp de ruit aan zijn kant eruit wilde slaan. Het glas bleef gelukkig heel, maar toen zag hij dat [appellant] voor de bus ging staan en met het stuk ijzer aan de kant van de bijrijder tegen de voorruit sloeg. In de voorruit zat een gat en hij zag dat de hele ruit een stuk naar binnen was gekomen. Hij heeft de bus toen in zijn achteruit gezet en is hard achteruit gereden, terwijl [appellant] volgens [verweerder] nog aan de voorzijde van de bus stond.
[collega verweerder]heeft als getuige verklaard dat hij ook glazenwasser is en naast [verweerder] in de bus zat. [verweerder] stapte uit de bus en kreeg ruzie met [appellant]. Toen hoorde hij [appellant] tegen zijn zoontje roepen dat deze de hond moest halen, waarna [verweerder] weer in zijn bus stapte. Vervolgens zag [collega verweerder] dat [appellant] met een zwart metalen buis van circa 1.20m de linker zijspiegel van de bus van [verweerder] af sloeg. [verweerder] reed hierop een stukje verder en keerde de bus, waarna zij stapvoets terugreden. Toen ze de hoek om reden hoorde [collega verweerder] een harde klap op de achterkant van de bus. [verweerder] stopte en de getuige zag dat [appellant] voor de bus langsliep. [appellant] stond recht voor hem en hield met twee handen de zwart metalen buis omhoog, en sloeg voluit op de voorruit aan de zijde van [collega verweerder]. [collega verweerder] hoorde een harde klap en glasgerinkel en voelde een regen van glasscherven.
[echtgenote appellant], heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [verweerder] heel hard achteruit reed terwijl [appellant] vlak achter de bus stond. [appellant] en zijn hond sprongen opzij, waarbij [appellant] reageerde door met een voorwerp op de bus te slaan.
[getuige 1]heeft tegenover de politie verklaard dat hij een hoop herrie, gevloek en getier hoorde, en dat hij vervolgens een witte bus stapvoets in zijn richting zag rijden die parkeerde. Vervolgens zag hij dat er een man met hond en een zwart metalen pijp van circa een meter kwam lopen en richting de geparkeerde bus liep. De bus reed toen achteruit, uit het parkeervak, en reed stapvoets weg. Vervolgens zag hij dat de bus stil stond. De man met de pijp liep richting de witte bus en maakte een slaande beweging op de achterzijde van de bus. [getuige 1] hoorde een harde klap, gevolgd door meerdere klappen. De scherven vlogen om zijn oren en hij is weggedoken. Vervolgens zag hij dat de man met de pijp achter de bus langsliep. Door het zijraam van de bus zag [getuige 1] dat de man met de pijp de voorruit van de bus insloeg, waarna de bus wegreed. De man met de pijp liep naar [getuige 1] toe en begon tegen hem te praten. Toen zag [getuige 1] dat de bus met een snelheid van circa 30 km/uur achteruit op de man af reed. De man met de pijp moest op het laatste moment wegspringen om een aanrijding te voorkomen. Daarna reed de bus weg.
[getuige 2]heeft tegenover de politie verklaard dat hij een witte bus aan zag komen, waaruit een glazenwasser stapte (het hof begrijpt: [verweerder]) die met een agressieve houding contact zocht met de reeds aanwezige glazenwasser (het hof begrijpt: [appellant]). [verweerder] liep terug naar zijn bus en ging achter het stuur zitten. [appellant] pakte vervolgens een stok en sloeg daarmee op de witte bus, die daarna verder reed. [getuige 2] heeft verklaard dat hij duidelijk zag dat [appellant] uitgelokt werd door [verweerder].
Naast de buitenspiegel, het achterlicht en de voorruit, is er naar het hof uit het Audatex rapport begrijpt ook nog sprake van schadeposten die zien op andere schades, waaronder (in elk geval) aan de linker achterbumper en het zijpaneel rechts achter. Gelet op het gemotiveerde verweer van [appellant] zal [verweerder] worden toegelaten tot het bewijs dat ook deze andere schadeposten het gevolg zijn van het handelen van [appellant].
Het hof verwerpt dit verweer, omdat de gang van zaken die [verweerder] schetst geen steun vindt in de eerder in dit arrest vermelde getuigenverklaringen. Daaruit blijkt dat het inslaan van de voorruit van de bus door [appellant] en het met hoge snelheid achteruit rijden van de bus richting [appellant] niet (vrijwel) tegelijkertijd plaatsvonden, zoals [verweerder] stelt, maar dat hier wat tijd tussen was gelegen. Dat ligt ook voor de hand omdat [appellant] zich bij het inslaan van de voorruit aan de voorzijde van de bus moet hebben bevonden, terwijl hij zich op het moment dat [verweerder] met de bus hard achteruit reed aan de achterzijde van de bus bevond. [verweerder] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij het hard achteruit rijden met de bus handelde vanuit een angst/paniekreactie. Dat hij niet wist, althans niet kon weten, dat er iemand achter de bus stond en dat hij dus niet doelbewust op [appellant] is ingereden acht het hof evenmin aannemelijk geworden, gelet op de hoge snelheid waarmee hij de bus achteruit reed. Bovendien is [verweerder] strafrechtelijk veroordeeld voor poging toebrenging zwaar lichamelijk letsel aan [appellant]. [verweerder] heeft tegen het door de strafrechter bewezen geachte feit geen tegenbewijs aangeboden, zodat dit in deze civiele procedure vaststaat.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] met deze verklaring voldoende heeft aangetoond dat hij als gevolg van het handelen van [verweerder] op 18 augustus 2017 een acute stressstoornis heeft gekregen. Dit is ook niet vreemd: hij is immers nog maar net kunnen wegspringen voor de bus van [verweerder]. Voor deze acute stressstoornis heeft hij medische hulp ingeroepen. Daarmee acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze immateriële schade op € 900,-. Voor een hoger bedrag ziet het hof geen reden, nu [appellant] zijn stelling dat hij tijdens de gehele procedure bij de rechtbank nog onder behandeling is geweest van PsyQ onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd, bijvoorbeeld door toe te lichten wat deze behandeling precies inhield en door het overleggen van een nadere verklaring van PsyQ. Dit mocht gelet op het verweer van [verweerder] op dit punt wel van [appellant] worden verwacht. Aan bewijslevering dat [appellant] nog meer schade heeft geleden dan € 900,- komt het hof daarom niet toe. De door [appellant] in zijn memorie van grieven genoemde parkeerkosten van € 6,- zijn door hem noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gevorderd, zodat het hof aan de beoordeling daarvan niet toekomt.
De vordering van [appellant] tot vergoeding van immateriële schade is naar het oordeel van het hof toewijsbaar tot een bedrag van € 900,-.
7.Beslissing
- laat [verweerder] toe tot het bewijs dat hij, naast de schade aan de buitenspiegel, het linker achterlicht en de voorruit, nog meer schade aan zijn bus heeft geleden als gevolg van het handelen van [appellant] op 18 augustus 2017;
- bepaalt dat, indien [verweerder] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, op
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden juli tot en met december van 2023 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
- stelt [verweerder] in de gelegenheid om in zijn memorie na getuigenverhoor nader toe te lichten en te onderbouwen welke schadepost in het Audatex rapport hoort bij welke schade, bij voorkeur door het overleggen van een verklaring van Delft Autoschade B.V. waaruit dit blijkt, waarop [appellant] vervolgens in zijn antwoordmemorie na getuigenverhoor kan reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.