ECLI:NL:GHDHA:2023:555

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
200.305.163/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in relatie tot tbs-oplegging en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat, [geïntimeerde], die [appellant] heeft bijgestaan in een strafzaak. [Appellant] werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, maar in hoger beroep werd hem naast de gevangenisstraf ook tbs met dwangverpleging opgelegd. [Appellant] verwijt [geïntimeerde] dat hij hem niet heeft gewaarschuwd voor het risico van tbs en dat hij niet heeft geadviseerd om het hoger beroep in te trekken. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet verplicht was om [appellant] te adviseren om het hoger beroep in te trekken, aangezien dit al was ingesteld toen [appellant] hem inschakelde. Bovendien is het hof van mening dat, zelfs als [geïntimeerde] [appellant] had gewaarschuwd voor het tbs-risico, het niet aannemelijk is dat [appellant] het hoger beroep zou hebben ingetrokken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, die de vorderingen van [appellant] had afgewezen, en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel Recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.305.163/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/612429/ HA ZA 21-103
Arrest van 28 maart 2023
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. D.J.B. Bosscher, kantoorhoudend in Halfweg,
tegen:
[geïntimeerde],
kantoorhoudend in [stad],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.W.E. Lohman, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[geïntimeerde] heeft als raadsman [appellant] bijgestaan in een strafzaak in hoger beroep. In die procedure is [appellant] naast een gevangenisstraf, tbs met dwangverpleging opgelegd. In eerste aanleg had [appellant] alleen een gevangenisstraf gekregen. [appellant] verwijt [geïntimeerde] dat deze hem niet voor het risico van die tbs heeft gewaarschuwd en hem niet heeft geadviseerd om (alsnog) af te zien van het hoger beroep.
1.2
Naar het oordeel van het hof hoefde [geïntimeerde] [appellant] niet te adviseren om het hoger beroep in te trekken. [geïntimeerde] heeft [appellant] niet gewaarschuwd voor het specifieke tbs-risico. Het hof acht echter niet aannemelijk dat wanneer [geïntimeerde] dat wel zou hebben gedaan, [appellant] zou hebben afgezien van het hoger beroep.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 januari 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2021 (hierna ook: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
2.2
Op 24 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben de zaak toegelicht; mr. Bosscher aan de hand van pleitaantekeningen, die hij heeft overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In 2009 heeft [appellant] twee personen in de buik gestoken met een mes. Voor deze misdrijven heeft de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 februari 2010 aan [appellant] een gevangenisstraf opgelegd van zes jaar.
3.2
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld. Op enig moment daarna heeft hij [geïntimeerde] in de arm genomen. Deze heeft [appellant] verder als raadsman bijgestaan in de procedure in het hoger beroep.
3.3
Bij arrest van 24 juni 2011 heeft het gerechtshof Den Haag [appellant] in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, en hem daarnaast de maatregel tbs met dwangverpleging opgelegd.
3.4
Na de procedure in hoger beroep heeft [appellant] de opdrachtrelatie met [geïntimeerde] beëindigd.
3.5
[appellant] heeft tegen het arrest van het gerechtshof cassatieberoep aangetekend. De Hoge Raad heeft bij arrest van 23 oktober 2012 de uitspraak van het gerechtshof Den Haag – uitsluitend waar het de opgelegde gevangenisstraf betrof – vernietigd en een gevangenisstraf opgelegd van drie jaar en tien maanden. De tbs met dwangverpleging bleef in stand.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade van [appellant] doordat hij hem niet heeft gewaarschuwd voor het ‘Risico’ (dat het gerechtshof tbs zou kunnen opleggen en dat zo’n maatregel zou kunnen betekenen dat de staat hem veel langer, of zelfs de rest van zijn leven, de vrijheid beneemt), en schadevergoeding, op te maken bij staat. Aan die vordering tot schadevergoeding legde [appellant] niet alleen de stelling ten grondslag dat [geïntimeerde] hem had moeten waarschuwen (conform de gevorderde verklaring voor recht), maar ook dat hij hem concreet had moeten adviseren om af te zien van het hoger beroep. [appellant] zou aan een dergelijk advies of een dergelijke waarschuwing gevolg hebben gegeven (c.q. het hoger beroep hebben ingetrokken), zo stelt hij.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis aangepast. De gevorderde verklaring voor recht ziet er nu op dat [appellant] [geïntimeerde] het ‘Nalaten’ als ‘Normschending’ kan verwijten. Blijkens zijn toelichting op deze vordering in zijn memorie van grieven bedoelt [appellant] hiermee dat hij [geïntimeerde] een onrechtmatige normschending kan verwijten omdat [geïntimeerde] niet voor het ‘Risico’ (hiervoor, 4.1) heeft gewaarschuwd. Nog steeds gaat het [appellant] erom dat [geïntimeerde] hem had moeten adviseren om af te zien van het hoger beroep, of hem althans voor het risico van tbs-oplegging (en de mogelijk zeer langdurige vrijheidsbeneming die daarvan het gevolg zou kunnen zijn) had moeten waarschuwen.
5.2
[geïntimeerde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het verwijt aan [geïntimeerde] dat hij niet heeft geadviseerd om geen hoger beroep in de strafzaak in te stellen is ongegrond. Het hoger beroep was immers reeds ingesteld toen [appellant] [geïntimeerde] in de arm nam. Een dergelijk advies was op dat moment dus niet meer aan de orde.
6.2
Op de mondelinge behandeling in het hoger beroep in de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] verklaard dat toen [appellant] hem inschakelde, de behandeling van het hoger beroep in de strafzaak volgens hem nog niet was aangevangen (zodat het toen nog mogelijk was om het hoger beroep in de strafzaak in te trekken, vlg. artikel 453 Sv). Hij stelt in elk geval niet dat bij zijn aantreden het hoger beroep al niet meer kon worden ingetrokken. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit toen wel nog mogelijk was.
6.3
Het verwijt aan [geïntimeerde] dat hij dit toen niet heeft geadviseerd is evenwel ongegrond. [appellant] stelt niet dat zijn beroep op noodweer(exces) in hoger beroep kansloos was, of dat – in geval van bewezenverklaring – een lagere straf (of maatregel van uiteindelijk minder lange duur) geen reële mogelijkheid was. Weliswaar kón in het hoger beroep alsnog tbs worden opgelegd (mede omdat in een eerdere rapportage (2005) ten aanzien van [appellant] was vastgesteld dat hij leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis), met als mogelijk gevolg een (veel) langere vrijheidsbeneming dan de in eerste aanleg opgelegde zes jaar gevangenisstraf, maar daar staat het volgende tegenover. [appellant] was voor de voorliggende strafzaak geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Hij had daar medewerking aan het onderzoek geweigerd, ten gevolge waarvan de rapporteurs geen conclusies hadden kunnen trekken ten aanzien van het al dan niet bestaan – ten tijde van de ten laste gelegde feiten – van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In eerste aanleg had de officier van justitie geen tbs gevorderd en de rechtbank had dat ook niet opgelegd. Bij deze gehele stand van zaken was er geen aanleiding voor [geïntimeerde] om [appellant] te adviseren het hoger beroep in te trekken.
6.4
[geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] op de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep merkwaardig gedrag heeft vertoond (zodanig merkwaardig, dat dit volgens [geïntimeerde] heeft bijgedragen aan zo niet beslissend is geweest voor de tbs-oplegging). Volgens [appellant] had dit gestelde merkwaardige gedrag in het hoger beroep [geïntimeerde] aanleiding moeten geven om nog nadrukkelijker te proberen [appellant] te informeren. Voor zover [appellant] hiermee bedoelt te stellen dat dit gedrag [geïntimeerde] aanleiding had moeten geven om (toch) te adviseren het hoger beroep in te trekken, miskent [appellant] dat het [geïntimeerde] gaat om het gedrag van [appellant] op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, toen het hoger beroep al niet meer kon worden ingetrokken (vlg. artikel 453 Sv). [appellant] stelt niet dat dit gedrag voor [geïntimeerde] al voorzienbaar was of moest zijn toen het hoger beroep nog wel kon worden ingetrokken. Anders dan [appellant] stelt kon het hoger beroep ook al niet meer worden ingetrokken na het getuigenverhoor ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Blijkens het arrest in de strafzaak was er toen al een regiezitting geweest, met de uitroeping waarvan het moment van artikel 453 Sv al was gepasseerd.
6.5
Op de mondelinge behandeling in het hoger beroep in de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij zich niet kon herinneren of hij [appellant] destijds heeft gewezen op het concrete risico van tbs-oplegging. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] dit niet heeft gedaan, heeft [geïntimeerde] niet (nader) gemotiveerd betwist. Het hof gaat er daarom vanuit dat hij hiervoor niet heeft gewaarschuwd. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] hiertoe wel gehouden was. Hiermee staat vast dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan [appellant].
6.6
De volgende vraag die voorligt is of [appellant] zou hebben afgezien van het hoger beroep in de strafzaak indien [geïntimeerde] hem adequaat had geïnformeerd (over het tbs-risico). Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. [geïntimeerde] heeft er onweersproken op gewezen dat [appellant] in het hoger beroep in de strafzaak zijn onschuld wilde aantonen (met een beroep op noodweer). Daartoe zijn in het hoger beroep in de strafzaak ook getuigen gehoord. Zoals hiervoor (6.3) reeds overwogen stelt [appellant] niet dat dit verweer in de strafzaak kansloos was, noch dat er geen reële mogelijkheid bestond of leek te bestaan dat – in geval van bewezenverklaring – de straf/vrijheidsbeneming lager zou uitvallen dan de in eerste aanleg opgelegde zes jaar gevangenisstraf. Tegen deze achtergrond heeft [appellant] onvoldoende onderbouwing gegeven aan zijn stelling dat een adequate voorlichting van [geïntimeerde] over het tbs-risico, hem tot intrekking van het hoger beroep in de strafzaak zou hebben gebracht.
6.7
[appellant] heeft geen specifieke feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.
6.8
Het voorgaande betekent dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. [appellant] heeft geen belang bij de door hem in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht dat hij [geïntimeerde] een (onrechtmatige) normschending kan verwijten, zodat het hof (ook) die vordering zal afwijzen. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Het hof zal [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep, met rente. Het hof begroot de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden op € 343 voor het griffierecht en € 2.366 voor het salaris van de advocaat, totaal € 2.709. De nakosten begroot het hof zoals hierna volgt.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het bestreden vonnis;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot tot op heden op € 2.709, en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest, respectievelijk, wat het bedrag van € 90 betreft, na de betekening;
  • verklaart dit arrest wat deze kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, M. Verkerk en P. Kuipers, en in het openbaar uitgesproken 28 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.