Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Fluvius KFT,
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 24 juni 2020, waarmee Xiangwang in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 25 maart 2020 (hierna: het vonnis);
- de memorie van grieven van Xiangwang, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van Fluvius, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte uitlating producties in principaal appel van Xiangwang.
3.De feitelijke achtergrond
- om 11.51 uur passeerde het afvarend zeecontainerschip MSC [schip 3] de Zuider-voorhaven te Hansweert
-de gemeerde schepen zijn omstreeks 11.56 uur in beweging gekomen.
- De afstand (…) op het moment van passeren van de MSC [schip 3] tot aan de sluis in relatie met de verstreken tijd tot aan het incident is mogelijk.
Er is verder gekeken of andere schepen de hinderlijke waterbeweging zou kunnen hebben veroorzaakt. Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden. (…)
- Artikel. 3 SRW luidt:
Artikel 3 Verantwoordelijkheid
1. Niets in dit reglement ontheft een schip, zijn reder, kapitein of schipper of bemanning van de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van enige nalatigheid in de naleving van dit reglement, dan wel van veronachtzaming van enige voorzorgsmaatregel die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevindt geboden is.
2. Bij het uitleggen en naleven van dit reglement moet goed rekening worden gehouden met alle gevaren voor de navigatie en voor aanvaring en met bijzondere omstandigheden, waaronder de beperkingen van de betrokken schepen, die ter vermijding van onmiddellijk gevaar afwijken van dit reglement noodzakelijk kunnen maken.
De artikelsgewijze toelichting bij dit artikel vermeldt:
Het eerste en tweede lid van dit artikel betreffen de zogenaamde goede zeemanschap: het vakmanschap van de kapitein of schipper, dat onder meer inhoudt het vooruitlopen en adequaat reageren op onvoorziene omstandigheden, door tijdig maatregelen te treffen, maar ook zo nodig het afwijken van de voorschriften van dit reglement als het opvolgen van die voorschriften juist zou leiden tot vermeerderen van het gevaar. Onder goede zeemanschap wordt bijvoorbeeld ook verstaan dat bij het ontbreken van voorschriften met betrekking tot maximum snelheden, steeds op zodanige wijze wordt gevaren dat geen hinder, schade of gevaar wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan de werken.
- De artikelen 6, 7 en 8 SRW bevatten voorschriften met betrekking tot een veilige vaart, het onderkennen van aanvaringsgevaar en maatregelen ter vermijding van aanvaringen.
- Artikel 6:28 lid 15 BPR bepaalt dat de schipper verplicht is gevolg te geven aan verkeersaanwijzingen van (vrij vertaald) de sluismeester.
4.De procedure bij de rechtbank
- Een grote waterverplaatsing die vanaf de Westerschelde de trechtervormige voorhaven voor de sluis en vervolgens de sluiskolk binnendrong heeft de aanvaring tussen de [schip 1] en de [schip 2] en de aanraking door de [schip 2] van de sluisdeur veroorzaakt (r.o. 4.14 van het vonnis).
- Deze waterverplaatsing komt niet voort uit golfslag of uit de boeg- of hekgolf van een schip, maar is ontstaan als gevolg van zuiging waarvan de effecten zijn verhevigd als gevolg van de lage waterstand (r.o. 4.16 van het vonnis en de daaraan ten grondslag gelegde verklaringen genoemd en geciteerd in r.o. 4.17-4.20 van het vonnis).
- De grote waterverplaatsing is veroorzaakt door de MSC [schip 3] (r.o. 4.21 van het vonnis).
- Fluvius moet stellen en zo nodig bewijzen dat de MSC [schip 3] schuld heeft aan de schadevaring, in het bijzonder dat zij gehandeld heeft in strijd met artikel 3 SRW (r.o. 4.28 van het vonnis).
- De MSC [schip 3] voer met een ter plaatse kundige loods aan boord met een snelheid van 16 knopen over de Westerschelde – waar geen maximumsnelheid geldt – voorbij de sluis. De loods of de kapitein van het schip moeten bekend zijn met: (i) het bestaan, de locatie en de vorm van de (voorhaven van de) sluis; (ii) de gevolgen van waterverplaatsing van een schip als de MSC [schip 3] en de mogelijk daaraan verbonden gevaren voor al dan niet vastgemaakte schepen, zowel op de Westerschelde zelf als in de daaraan gelegen of daarmee verbonden havens en (kleinere) wateren; (iii) de verheviging van die effecten bij een lage waterstand, en (iv) het feit dat de sluis drukbevaren is (r.o. 4.30, alinea 1, van het vonnis).
- Van de MSC [schip 3] mocht worden verwacht dat zij haar vaargedrag afstemde op de grote kans dat zich (kleinere) schepen in de sluis bevonden terwijl zij deze passeerde en op de door de lage waterstand verhevigde gevaarlijke effecten die een waterverplaatsing als gevolg van door de MSC [schip 3] veroorzaakte zuiging zouden kunnen hebben op in de sluis aanwezige schepen (r.o. 4.30, alinea 2, van het vonnis).
- Niet in geschil is dat het tijdig terugbrengen van de vaarsnelheid van de MSC [schip 3] de gevaren van een grote waterverplaatsing voor de schepen in de sluis zou hebben verkleind (r.o. 4.30, alinea 3, van het vonnis). Gesteld noch gebleken is dat zich omstandigheden voordeden waardoor van de MSC [schip 3] niet kon worden gevergd dat zij deze voorzorgsmaatregel nam. De conclusie is dat de MSC [schip 3] inderdaad een voorzorgsmaatregel heeft nagelaten die zij onder de omstandigheden van het geval wel had dienen te treffen.
- Hier doet niet aan af dat geen maximumsnelheid geldt op de Westerschelde, dat 16 knopen niet per definitie een onveilige snelheid is en dat de scheepsleiding zich heeft gericht naar de instructies van de loods (r.o. 4.30, alinea 4, van het vonnis).
- Het niet goed aanmeren door de [schip 1] is niet (mede) de oorzaak van de schade ontstaan aan de [schip 2] . Zelfs als het feitelijk mogelijk was een extra lijn bij te zetten dan is niet aannemelijk dat dat de schade aan de [schip 2] had kunnen voorkomen; het effect van de zuiging was enorm en de touwen van de [schip 1] hadden al tweemaal de voorgeschreven trekkracht en ook dat kon het voorval niet voorkomen (r.o. 4.31 van het vonnis).
- De [schip 2] heeft geen (eigen) schuld. Zij lag gemeerd met twee touwen en de waterverplaatsing was uitzonderlijk sterk (r.o. 4.38 van het vonnis).
5.De vorderingen in hoger beroep
6.De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep
Internationale bevoegdheid, toepasselijk recht, vorderingsgerechtigdheid Fluvius
Terzijde wordt toegevoegd dat – het ontbreken van grieven weggedacht – dit ook de bevinding in hoger beroep is/zou zijn, omdat een en ander in lijn is met onder andere (i) de bevindingen van het politieonderzoek, zoals genoteerd in de registratieset (zie 3.8 hiervoor), (ii) de in het proces-verbaal van de comparitiezitting opgenomen verklaring van de nautisch expert [… 1] en (iii) het TCNN-rapport, waarin onder meer te lezen is (met weglating van onderstreping/vetdruk):
‘3. Facts and circumstantes relating to the incident
(…) Is was a ‘sping tide’ (‘new moon’) so that the water level was minimal. (…) The vessel was passing the Hansweert lock outport entrance by 11:51 hrs having a SOG of 16.3 knots at a course of about 300º gradually swinging to the port following the fairway curve. We estimate from the images seen that she passed the Zuidervoorhaven (…) at about 350-400 m distance. (…) MSC [schip 3] was passing the lock 40 min after low water in Hansweert so that it was beginning of flooding tide and nearly minimum water level on the river. With a displacement of about 140,000 ts of water at a time in an narrow channel, a huge depression was naturally created behind the vessel resulting in water from around the ship being sucked in. The river side lock gate being open, this suction effect caused a sudden water disturbance in the lock chamber (…)
5. Summary and conclusion
(…) One has to bear in mind that a vessel displacing more than 140,000 mts of water at low tide unavoidably creates an enormous suction effect when moving in a narrow channel (aggravated at low tide) which is rather unavoidable and must be considered as a phenomenon peculiar to navigation of big tonnage vessels on the Scheldt river. (…)’
Voor zover Xiangwang in hoger beroep (alsnog) betwist dat op de MSC [schip 3] bekendheid bestond, althans behoorde te bestaan, met door dit schip veroorzaakte zuiging en de mogelijke gevolgen daarvan in (direct) met de Westerschelde verbonden wateren is die betwisting onvoldoende gemotiveerd tegen de achtergrond van, onder andere, de opmerkingen in het door haar overgelegde TCNN-rapport, waaronder ‘One has to bear in mind that a vessel displacing more than 140,000 mts of water at low tide unavoidably creates an enormous suction effect when moving in a narrow channel (aggravated at low tide) which is rather unavoidable and must be considered as a phenomenon peculiar to navigation of big tonnage vessels on the Scheldt river. (…).’ Xiangwang legt niet uit waarom men zich hiervan (nu juist) aan boord van de MSC [schip 3] niet bewust was/behoorde te zijn en/of waarom dat ‘enormous suction effect’ het water in de met de Westerschelde in verbinding staande havenmonding/sluis onberoerd zou laten. Xiangwang gaat ook voorbij aan wat de nautisch expert [… 1] op de comparitie in de eerste aanleg heeft verklaard over, onder andere, (het zich regelmatig voordoen van) dit soort verschijnselen op de Westerschelde, ook bij een andere sluis, en de bekendheid van de loodsen hiermee. [… 1] noemt daarbij de snelheid waarmee wordt gevaren als een van de (samenhangende) factoren die van invloed zijn op het zich voordoen van een waterbeweging als hier aan de orde. Overigens, maar dit ten overvloede, zegt [… 2] van Marinsal Consultants B.V. in het door Xiangwang bij memorie van grieven overgelegde rapport niet iets heel anders. Hij schrijft dat [… 1] op de comparitie heeft verklaard ‘dat de loodsen op de Westerschelde bekend zijn met het optreden van zuiging van grote schepen bij de passage van de sluizen’ en dat hij geen reden heeft om aan te nemen ‘dat dit niet het geval zou zijn voor de loods die aan boord was van de MSC [schip 3] .’ Ook schrijft hij dat de snelheid van het schip in het huidige incident enkel een rol speelt in combinatie met de diepgang van het schip en de beschikbare waterdiepte. Hij werkt dit niet verder uit. Wel is er nog zijn opmerking dat ‘Met de kennis van zaken achteraf (…) gesteld [kan] worden dat deze beslissing [om de snelheid niet te reduceren, opm. hof] mogelijk onjuist was’. Maar waarom die kennis er destijds niet behoorde te zijn, wordt niet duidelijk uit zijn rapport.
Indien het standpunt van Xiangwang is dat de MSC [schip 3] uit veiligheidsoverwegingen of om technische redenen geen vaart kon minderen mist ook dat standpunt een voldoende onderbouwing. Die onderbouwing had wel van haar mogen worden verwacht, eens te meer nu de MSC [schip 3] kort na het passeren van de Zuider Voorhaven vaart heeft geminderd voor het ‘golfslaggevoelige’ opvarende ms. [schip 5] . Als voldoende onderbouwing voor haar standpunt kunnen niet gelden de door haar in hoger beroep overgelegde verklaringen van de kapitein en de loods. De verklaring van de kapitein noemt verschillende locaties en dito tijdstippen met daarbij telkens (aanzienlijk) lagere snelheden dan de ca. 16,5 knopen bij de havenmonding van de sluizen van Hansweert. Ook de loods komt in zijn uiterst beknopte verklaring met een gemiddelde snelheid van (slechts) 11,2 knopen, die niet past bij de ca. 16,5 knopen waar ten processe van moet worden uitgegaan. Het door de loods genoemde tijdstip van passage van Hansweert (11:59 uur) wijkt eveneens af van dat waarop de Zuider Voorhaven werd gepasseerd en ligt ook na dat waarop (volgens de stukken) de snelheid voor de [schip 5] werd geminderd. Xiangwang heeft geen verklaring gegeven voor deze verschillen en heeft bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom er geen kenbaar en gemotiveerd antwoord van de loods is op de vraag of ca 16 knopen (wat hij ‘full ahead speed voor de MSC [schip 3] ’ noemt) niet (veel) te snel was in de gegeven situatie.
Onder deze omstandigheden dient er in hoger beroep – ook zonder nader onderzoek naar de (naar snelheden en waterstanden uitgesplitste) exacte effecten van de zuiging van zeeschepen als de MSC [schip 3] op de voorhaven en de sluis(kolk) – van te worden uitgegaan dat, zoals de rechtbank overwoog, het terugbrengen van de vaarsnelheid van de MSC [schip 3] de gevaren van een grote waterbeweging voor de schepen in de sluis zou hebben verkleind.
.’
Zeker na de door de rechtbank gebezigde afwijzingsgrond – die kon worden gezien als aansporing om ingeval van hoger beroep wel met een duidelijk verhaal te komen – had van Fluvius een deugdelijke onderbouwing en een heldere toelichting mogen worden verwacht van/bij deze betwiste schadepost. Nu die onderbouwing en toelichting er nog steeds niet zijn, faalt haar grief en blijft het bij een afwijzing; de wel verstrekte informatie vormt geen voldoende onderbouwing voor de door Xiangwang betwiste stelling dat er daadwerkelijk verletschade is geleden en biedt ook nog steeds onvoldoende handvat voor de begroting en een schatting van eventuele tijdverletschade. Fluvius heeft nog wel aangeboden om haar boekhouder als getuige/deskundige te horen, maar nu gesteld noch gebleken is dat hij iets anders kan verklaren dan wat in de hiervoor geciteerde Duitstalige brief staat, terwijl dat onvoldoende is voor het bewijs, wordt aan dat aanbod voorbijgegaan.
Conclusie en proceskosten
€ 1.165,53 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen. Voor het overige zal het hof het vonnis in conventie gewezen tussen Xiangwang en Fluvius bekrachtigen. Het hof zal Xiangwang als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Fluvius zal worden veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep.