ECLI:NL:GHDHA:2023:526

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
2200194721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in visserijzaak wegens bewijsuitsluiting en onherstelbare vormverzuimen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van en vissen op wolhandkrab en aal binnen een dioxinegebied. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en ontzetting uit het recht om zich beroepsmatig met visserij bezig te houden. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat er ernstige onzorgvuldigheden waren in de processen-verbaal van de verbalisanten. De betrouwbaarheid van het bewijs was onvoldoende, waardoor de camerabeelden en de processen-verbaal niet konden worden gebruikt. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had gepleegd, en sprak hem vrij van de beschuldigingen.

De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke procesorde en de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met bewijsvoering. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten die hem waren tenlastegelegd, en het hof gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De uitspraak is een belangrijke reminder van de rechten van de verdachte en de vereisten voor een eerlijk proces.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001947-21
Parketnummers: 83-140837-18 en 10-994555-18
Datum uitspraak: 20 maart 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg zijn de zaken onder de parketnummers
83-140837-18 en 10-004555-18 gevoegd. De verdachte is
ter zake van het feit onder parketnummer 83-140837-18 en de feiten 1, 2, 3 en 4 onder parketnummer 10-004555-18 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren. Voorts is als bijkomende straf opgelegd de ontzetting van de verdachte uit het recht om zich beroepsmatig bezig te houden met het uitoefenen van visserij, voor de duur van 6 maanden. Tot slot is een beslissing genomen omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 83-140837-18:
Hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2016 tot en met 22 juni 2016 bij het Zeegat van Goeree, in de gemeente Goedereede, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, in de uitoefening van een (visserij)bedrijf aal en/of wolhandkrab voorhanden heeft gehad in het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen, zijnde een gebied genoemd in bijlage 15 van de Uitvoeringsregeling visserij;
Zaak met parketnummer 10-994555-18 (gevoegd):
1.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) heeft gevist (met een of meer hokfuiken en/of schietfuiken) in het Zeegat van Goeree (dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen), zijnde een water, als bedoeld in artikel 1 vierde lid onder c Visserijwet 1963, terwijl de Staat der Nederlanden, althans een ander of anderen, rechthebbende(n) was/waren op het visrecht van dat water;
2.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018 tot en met 28 juni 2018, in elk geval in 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee en/of Goederede en/of Raamsdonkveer en/of Klundert, in de gemeente Moerdijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in de uitoefening van een bedrijf, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met bij of krachtens artikel 2.4 Regeling dierlijke producten aangewezen voorschrift 14 van de Verordening (EG) 178/2002, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (zeer grote aantallen/hoeveelheden) aal/paling en/of wolhandkrabben, in elk geval levensmiddelen verkocht, in elk geval in de handel gebracht, terwijl deze onveilig waren, aangezien (een gedeelte van) genoemde aal/paling en/of wolhandkrab was/waren gevangen in het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen, zijnde een water/gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij (dioxinegebied) en/of deze aldaar gevangen aal/paling en/of wolhandkrab was/waren vermengd en/of deel uit maakte(n) van een hoeveelheid aal/paling en/of wolhandkrab van dezelfde klasse of omschrijving;
3.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in de uitoefening van een bedrijf, al dan niet opzettelijk, - (telkens) heeft gevist met een aantal, in elk geval een of meer hokfuiken en/of schietfuiken in elk geval met een vistuig dat in hoofdzaak wordt gebruikt en/of is bestemd voor de vangst van aal of wolhandkrab in een gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij, te weten het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen en/of - (telkens) (in een of meer tonnen en/of vaten en/of emmers en/of in het vissersschip [vissersschip]) een grote hoeveelheid, in elk geval een of meer wolhandkrab(ben) voorhanden heeft gehad in en/of in de onmiddellijke nabijheid van een gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij, te weten het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen;
4.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) stoffen, te weten (telkens) een hoeveelheid chloorbleekloog, heeft gebracht in het water van het Zeegat van Goeree, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu, thans Minister van Infrastructuur en Waterstaat en daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en artikel 6.3 niet van toepassing was.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren, alsmede dat aan de verdachte als bijkomende straf geheel voorwaardelijke ontzetting uit het recht om zich beroepsmatig bezig te houden met het uitoefenen van visserij wordt opgelegd, voor de duur van 1 jaar en met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid OM/bewijsuitsluiting
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verweer gevoerd met als conclusie dat het openbaar ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de verdere vervolging dan wel dat bewijsuitsluiting dient te volgen, een en ander zoals nader omschreven in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
Het hof stelt voorop dat het bij de beoordeling van artikel 359a Sv uitsluitend kan gaan om verzuim van vormen bij het voorbereidend onderzoek die niet meer hersteld kunnen worden. Alleen bij de meest ernstige vormen van verzuim, die niet meer hersteld kunnen worden, dient niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te volgen. Het moet er dan om gaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren in deze zaak ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor het recht van de verdachte op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van zijn belangen is tekortgedaan (Zwolsmancriterium). De Hoge Raad heeft deze maatstaf in zijn arrest van 1 december 2020 als volgt verduidelijkt: “De strekking van deze maatregel is dat in het geval dat een zodanige ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gestelde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.”
Met betrekking tot het gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Met de rechtbank heeft het hof in zijn tussenarrest van 13 oktober 2022 vastgesteld dat de processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs gebruikt te worden. De onzorgvuldigheden in die processen-verbaal hebben onder andere betrekking op de vermelding en registratie van de data en tijdstippen. Een vergelijkbare onzorgvuldigheid ziet het hof terug bij de beelden: doordat de gebruikte apparatuur niet voldoet aan het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering, en de vereiste nauwkeurigheid daardoor ontbreekt, is het voor het hof niet mogelijk te toetsen of die beelden volledig zijn en zijn opgenomen op de momenten waarop verbalisant [verbalisant 1] zegt dat deze zijn opgenomen. In zijn tussenarrest heeft het hof daarom tevens geconcludeerd dat de beelden evenmin voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof geen aanleiding gegeven op zijn oordeel in het tussenarrest terug te komen.
Het hof stelt voorts voorop dat uit zowel het dossier als verhoren bij de raadsheer-commissaris is gebleken dat de verbalisant [verbalisant 1] een leidende rol heeft gepeeld in het gehele onderzoek. Zo heeft hij andere verbalisanten (ook inhoudelijk) aangestuurd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verbalisant [verbalisant 1] substantiële invloed heeft gehad op de processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 2]: zo is er in deze processen-verbaal gebruik gemaakt van formuleringen en bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], zonder dat dit eigen bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] betrof. Daarbij komt dat verbalisant [verbalisant 2] destijds nog maar zeer kort werkzaam was op de betreffende afdeling en geen ervaring had in controle en handhaving van onderhavige visserijbepalingen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat zich bij het proces-verbaal van 20 juli 2018 bijlagen bevinden die van een latere datum dateren dan de datum waarop het proces-verbaal volgens de datering daarvan zou zijn opgemaakt en gesloten, terwijl de inhoud van die bijlagen met latere datum wel in dit proces-verbaal wordt weergegeven. Ook overigens heeft verbalisant [verbalisant 2] onvoldoende duidelijk kunnen maken hoe de processen-verbaal daadwerkelijk tot stand zijn gekomen.
Nu de processen-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] met zodanig veel vraagtekens en onzorgvuldigheden zijn omgeven komt het hof tot het oordeel dat ook deze niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Naar het oordeel van het hof leveren genoemde onzorgvuldigheden onherstelbare vormverzuimen op, maar kan niet gezegd worden dat deze doelbewust en met grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte zijn begaan. Veeleer is sprake van een vergaande – en daardoor onaanvaardbare - kokervisie, gepaard aan een – evenmin aanvaardbare - onnauwkeurigheid als het gaat om de wijze waarop bewijs kan worden verzameld.
Evenmin kan gezegd worden dat de vormverzuimen hebben geleid tot een “als geheel oneerlijke procedure”. Door gebruik te maken van de verdedigingsrechten heeft de verdediging de vormverzuimen bloot gelegd, hetgeen heeft geleid tot het oordeel van het hof dat zowel de camerabeelden als de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Nu de hoge drempel van de Hoge Raad aldus niet wordt gehaald, wordt het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen.
Vrijspraak
Gelet op het voorgaande dienen de camerabeelden en de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het bewijs te worden uitgesloten en is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 83-140837-18 overweegt het hof als volgt.
Om te beoordelen of de verdachte aal en/of wolhandkrab voorhanden heeft gehad is het van belang om te kijken wat de wettelijke bepalingen verstaan onder het aldaar gehanteerde juridische begrip “voorhanden hebben”. Het hof concludeert aan de hand van artikel 23b lid 2 van de Uitvoeringsregeling visserij in combinatie met de voorwaarden genoemd in de ATKB machtiging dat het gaat om voorhanden hebben van aal en/of wolhandkrab als gevolg van het vissen in het 500 meter gebied van de Haringvlietsluizen, het dioxine-gebied. Dat er door de verdachte in dit 500 meter gebied is gevist kan het hof echter niet vaststellen aan de hand van het verhandelde ter terechtzitting. Dat er gevist zou zijn in dit gebied zou immers enkel zijn geconstateerd door verbalisant [verbalisant 1] (wiens processen-verbaal zijn uitgesloten van het bewijs) en blijkt niet uit enig ander bewijsmiddel. Dat er op 22 juni 2016 drie leefnetten met aal in de bun hebben gezeten en wolhandkrabben in de ketel, betekent naar het oordeel van het hof nog niet dat de aal en/of wolhandkrab ook in het 500 meter gebied zijn gevangen. Temeer nu de medeverdachte, de vader van verdachte, een niet onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, namelijk dat de aal en wolhandkrab een dag eerder buiten het 500 meter gebied waren gevangen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 83-140837-18 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-994555-18 (gevoegd):
4.
hij
, op een of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, in elk geval alleen, al dan nietopzettelijk,
(telkens
)stoffen, te weten
(telkens)een hoeveelheid chloorbleekloog, heeft gebracht in het water van het Zeegat van Goeree, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu, thans Minister van Infrastructuur en Waterstaat en daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en artikel 6.3
van de Waterwetniet van toepassing was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat haar cliënt al jaren chloorbleekloog gebruikt in de visserij en dat hij nimmer erop is gewezen dat het gebruik hiervan verboden zou zijn. Bovendien gebruikt haar cliënt chloorbleekloog enkel sterk verdund, hetgeen de schadelijkheid van het middel verwaarloosbaar maakt.
Het hof stelt voorop dat het ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij daarvoor een vergunning is verleend. De verdachte had geen vergunning voor het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van chloorbleekloog. Ook sterk verdund is dit zonder vergunning verboden. Dat de verdachte er nimmer op is gewezen dat hij – zonder vergunning – geen chloorbleekloog in het oppervlaktewater mocht brengen doet hier niet aan af. Datzelfde geldt voor het feit dat – naar zijn zeggen – het verbod bij andere vissers evenmin werd gehandhaafd. Voorop staat dat op de verdachte een eigen verantwoordelijkheid rust om zich ervan te vergewissen of de door hem bij zijn beroepsuitoefening gebruikte middelen zijn toegestaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het middel chloorbleekloog in het water van het Zeegat van Goeree gebracht, terwijl het milieu als gevolg daarvan schade kan ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2023.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Met betrekking tot de ten aanzien van de verdachte opgestelde en op de beslaglijst vermelde onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, visnet (8 STK) en anker (3 STK), zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 6.2 van de Waterwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 83-140837-18 en in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10-994555-18 onder 4 (zaak ttz gevoegd) bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
visnet (8 STK) en anker (3 STK).
Dit arrest is gewezen door mr. T.J. Sleeswijk Visser, J.A. van Dorp en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 maart 2023.