ECLI:NL:GHDHA:2023:52

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
200.303.380/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 234 Rv. Afwijzing uitvoerbaar bij voorraadverklaring in huurzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een incident ex artikel 234 Rv waarbij de verweerster, [verweerster], een uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een ontruimingsvonnis vordert. De appellant, [appellant], huurt een woning van [verweerster] en heeft sinds september 2019 huurachterstanden, die hij toeschrijft aan gebreken in de woning. De kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerster] toegewezen, maar niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof oordeelt dat het belang van [appellant] om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van [verweerster] bij ontruiming. Het hof wijst de vordering van [verweerster] af, omdat het belang van [appellant] om in de woning te blijven, vooral gezien zijn zorg voor zijn kinderen, zwaarwegend is. Het hof benadrukt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel moet worden gerespecteerd, maar dat in dit geval de omstandigheden van [appellant] de doorslag geven. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.303.380/01
Zaaknummer rechtbank : 9261240 RL EXPL 21-9540
Arrest in het incident ex artikel 234 Rv van 24 januari 2023
in de zaak van

1.[appellant],

wonend in [woonplaats],
2.
Refi Beheer B.V.,
gevestigd in Barendrecht,
appellanten,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. M.J. Goedhart, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats],
verweerster,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.H.A. Vlierhuis, kantoorhoudend in Leiden.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] (mannelijk enkelvoud) en [verweerster].

1.De zaak in het kort

1.1
[verweerster] verhuurt een woning aan [appellant]. [verweerster] vordert in dit incident dat de door de kantonrechter uitgesproken ontruiming van de woning uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
1.2
Het hof wijst die vordering af, omdat, ook gegeven het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling hangende hoger beroep uitvoerbaar moet zijn, het belang van [appellant] om gedurende het hoger beroep in de woning te kunnen blijven wonen naar het oordeel van het hof zwaarder weegt dan dat van [verweerster] bij ontruiming van de woning.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 november 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in rechtbank Den Haag van 2 november 2021 (hierna: het vonnis);
  • het arrest van dit hof van 18 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 maart 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel met wijziging van eis, tevens houdende incidentele vordering van [verweerster], met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in het incident van [appellant], met bijlagen.

3.Aanleiding tot dit incident

3.1
Per 15 mei 2019 heeft [appellant] de woning aan [adres] (hierna: de woning) gehuurd van [verweerster]. De huurprijs bedraagt (na indexatie) € 1.978,73 per maand.
3.2
Vanaf september 2019 heeft [appellant] de huur gedeeltelijk onbetaald gelaten omdat de woning volgens hem gebreken vertoonde.
3.3
[verweerster] heeft deze procedure aanhangig gemaakt en onder meer gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en [appellant] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, maar niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [verweerster] dat niet had gevorderd.
3.4
[appellant] is in hoger beroep gekomen. Hij wil onder andere dat het hof de vorderingen van [verweerster] alsnog afwijst.
3.5
[verweerster] heeft op haar beurt onder andere dit incident opgeworpen en gevorderd dat de veroordeling tot ontruiming van de woning alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

4.Beoordeling van de vordering in incident

4.1
Bij de beoordeling van de vordering in het incident stelt het hof het volgende voorop:
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid daarvan.
Bij de toepassing van de onder a) genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, gelden aanvullende eisen. [1]
4.2
Het hof stelt vast dat [verweerster] in eerste aanleg niet heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De rechtbank heeft daarover dus ook geen oordeel gegeven. Dat betekent dat een volledige belangenafweging moet volgen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat [verweerster] het vonnis mag executeren, tenzij het belang van [appellant] om de woning gedurende het hoger beroep niet te hoeven ontruimen zwaarder weegt dan dat van [verweerster] bij tenuitvoerlegging van het vonnis. De kans van slagen van het door [appellant] tegen het vonnis ingestelde hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing.
4.3
[verweerster] stelt dat zij er belang bij heeft dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [appellant] is op meerdere manieren tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Hij woont nog in de woning, maar komt zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet na, waardoor de huurschuld steeds groter wordt. Daar komt bij dat [appellant] onrechtmatig en zonder voorafgaand overleg bedragen inhoudt op de huur, waardoor de huurschuld nog verder oploopt. [verweerster] heeft er belang bij om te voorkomen dat de huurschuld zo hoog oploopt dat deze oninbaar wordt. Partijen wantrouwen elkaar, wat [verweerster] veel stress oplevert. De inkomsten uit verhuur zijn voor [verweerster] van groot belang omdat zij gepensioneerd is en met die inkomsten in haar dagelijks onderhoud voorziet. Daarbij doet [appellant] al het mogelijke om de uitkomst van het hoger beroep te vertragen, waardoor deze situatie nog een hele tijd kan duren, zo betoogt nog steeds [verweerster].
4.4
[appellant] heeft het gestelde belang van [verweerster] bij de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd betwist. [appellant] stelt dat hij (naar het hof begrijpt: wat de huurpenningen betreft) volledig aan het vonnis heeft voldaan en dat hij de door de indexatie van de huurprijs ontstane huurachterstand over de maanden juli, augustus en september (uit de context wordt niet duidelijk of [appellant] daarbij doelt op 2021 of 2022) heeft nabetaald. Hij heeft ook toegezegd dat hij gedurende de looptijd van het hoger beroep de volledige geïndexeerde huurprijs onder protest zal voldoen. Er is volgens hem dus geen huurachterstand meer. Daarnaast heeft [appellant] gemotiveerd, en met stukken onderbouwd, betwist dat [verweerster] met pensioen is en dat zij voor haar dagelijks onderhoud afhankelijk is van de huurinkomsten uit de woning.
4.5
[verweerster] heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat na tussentijdse betalingen van [appellant] nog steeds sprake was van een achterstand en dat [appellant] die achterstand daarna verder heeft laten oplopen tot € 2.216,81.
4.6
Gelet op zijn - op de hiervoor onder 4.4 beschreven toezegging volgende - verduidelijking dat geen sprake meer is van enige achterstand, verstaat het hof die toezegging in die zin dat [appellant] niet alleen alle toekomstige huurtermijnen, met inbegrip van indexeringen, voor de duur van het hoger beroep stipt zal nakomen, maar ook dat hij de door [verweerster] gestelde achterstand van € 2.216,81, voor zover daarvan nu nog (deels) sprake van is, binnen zeven dagen na de datum van dit arrest volledig zal inhalen.
4.7
Het hof oordeelt dat wanneer Van der Velde die toezegging stipt nakomt, het financiële belang van [verweerster] bij het verkrijgen van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad sterk moet worden gerelativeerd. Of [verweerster] afhankelijk is van de huurinkomsten kan daarom in het midden blijven. Het hof begrijpt, wat het niet-financiële belang betreft, dat het belastend is om contact te moeten onderhouden met een huurder met wie de verhoudingen zijn verstoord, maar zeker nu het een zakelijke relatie betreft is dit belang niet bijzonder zwaarwegend.
4.8
Tegenover het belang van [verweerster] bij ontruiming staat dat van [appellant] om in de woning te kunnen blijven wonen. Dit is een zwaarwegend belang, zeker ook omdat [appellant] heeft gesteld dat hij voor een deel van de week met zijn twee jonge kinderen in de woning woont. De woning bevindt zich volgens [appellant] op 550 meter van de woning van zijn ex-echtgenote, zonder kruisingen met grote doorgaande wegen, waardoor [appellant] uitvoering kan geven aan het ouderschapsplan en de kinderen zelfstandig van de ene woning naar de andere kunnen gaan. Daarnaast gaan de kinderen in de buurt naar school. Het is voor [appellant] moeilijk om een andere geschikte woning in de buurt te vinden.
4.9
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het hoger beroep is beslist, ook gegeven het uitgangspunt dat de uitspraak van de rechtbank in beginsel ten uitvoer moet kunnen worden gelegd, zwaarder weegt dan het belang van [verweerster] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof zal de incidentele vordering van [verweerster] daarom afwijzen. Met het oog op het vermijden van tenuitvoeringsperikelen zal het hof die afwijzing onvoorwaardelijk uitspreken, maar het hof gaat er bij die afwijzing wel van uit, dat [appellant] zijn toezegging, zoals het hof die hiervoor onder 4.6 heeft uitgelegd, stipt nakomt.
4.1
Het hof zal de beslissing over de kosten van dit incident reserveren tot aan de beslissing in de hoofdzaak. In de hoofdzaak zal de zaak naar de rol zal worden verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel appel tevens antwoordakte wijziging eis.

5.Beslissing

Het hof:
in het incident:
  • wijst de vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 2 november 2021 af;
  • reserveert de beslissing over de kosten van het incident tot aan de beslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 7 maart 2023 voor memorie van antwoord in incidenteel appel tevens antwoordakte wijziging eis;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Muilwijk-Schaaij, H.M.H. Speyart van Woerden en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, onder 5.8 (a t/m c).