ECLI:NL:GHDHA:2023:515

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.308.879/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schenkingen en misbruik van omstandigheden in erfrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante, die optreedt als executeur van de nalatenschap van wijlen erflaatster. De erflaatster is op 26 juni 2020 overleden en had in haar testament vijf erfgenamen benoemd, waaronder appellante. De geïntimeerden, die geen erfgenamen zijn, zijn de broer van erflaatster en zijn echtgenote. Appellante heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, waarbij zij stelt dat er sprake is van misbruik van omstandigheden bij schenkingen die erflaatster aan de geïntimeerden heeft gedaan. De rechtbank heeft de vorderingen van appellante afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Appellante vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar vorderingen, waaronder het afleggen van rekening en verantwoording door de geïntimeerden over het beheer van de nalatenschap. Het hof overweegt dat appellante niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot het misbruik van omstandigheden. De omstandigheden dat erflaatster op leeftijd was en in een verpleeghuis verbleef, zijn onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van misbruik. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van appellante af, waarbij zij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer :200.308.879/01
Rolnummer rechtbank : C/10/614269/HA ZA 21-197

arrest van 21 februari 2023

inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen [erflaatster] ,
appellante,
hierna te noemen: appellante,
advocaat: mr. E.J. Moll te Doetinchem,
tegen
[geïntimeerde sub a] en
[geïntimeerde sub b] ,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: geïntimeerde sub 1, respectievelijk geïntimeerde sub 2, dan wel gezamenlijk: geïntimeerden,
advocaat: mr. W.J. van der Kroon te Zoetermeer.

Verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de appeldagvaarding van 24 februari 2022, waarbij appellante hoger beroep instelt tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2021, hierna: het bestreden vonnis;
  • het procesdossier uit de eerste aanleg;
  • de memorie van grieven van appellante, waarin zij acht grieven tegen het bestreden vonnis heeft aangevoerd;
  • de memorie van antwoord van geïntimeerden.
Appellante heeft verzocht een mondelinge behandeling te bepalen; deze is bepaald op 12 januari 2023.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft appellante bij brief van 19 december 2022, bij het hof ingekomen op 21 december 2022, de producties 1 tot en met 14 overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023.
Verschenen zijn:
- appellante en haar advocaat;
- geïntimeerden en hun advocaat.
Appellante heeft de zaak toegelicht/laten toelichten aan de hand van door haar advocaat en haarzelf opgestelde en overgelegde pleitaantekeningen. Geïntimeerden hebben de zaak toegelicht zonder het overleggen van pleitaantekeningen. Vervolgens is meegedeeld dat het hof arrest zal wijzen op basis van het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ingediende procesdossier.

Korte weergave van de zaak

1. Op 26 juni 2020 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster is nooit gehuwd geweest en had geen kinderen. Erflaatster heeft in haar testament van 23 juni 2010 vijf erfgenamen benoemd, waaronder appellante, die tevens tot executeur is benoemd. Geïntimeerden zijn niet tot erfgenaam benoemd. Geïntimeerde sub 1 is een broer van erflaatster en hij is gehuwd met geïntimeerde sub 2.
Erflaatster heeft in 2016 haar heup gebroken en is vervolgens na een verblijf van enkele weken in het ziekenhuis overgebracht naar [verzorgingshuis 1] te [plaats] . In haar laatste levensfase is zij in verband met ‘corona’ overgeplaatst naar [verzorgingshuis 2] ’ waar zij tot kort voor haar overlijden heeft verbleven.
Erflaatster heeft geïntimeerde sub 2 in februari 2016 als gemachtigde toegevoegd op haar betaalrekening. Geïntimeerden hebben na de opname van erflaatster in het verzorgingshuis haar postzegel-, munten- en maskerverzamelingen in hun woning ondergebracht. Zij hebben erflaatster op 12 december 2016 gevraagd, omdat zij kleiner zouden gaan wonen en die verzamelingen niet langer konden opslaan, de postzegel- en muntenverzamelingen te mogen verkopen. Erflaatster heeft op 27 juni 2017 een papier ondertekend, dat inhield dat zij verklaarde de helft van de opbrengst van de verkoop van de munten- en postzegelverzamelingen te schenken aan geïntimeerden. Vervolgens is ook de andere helft van de opbrengst aan geïntimeerden (door)betaald. Daarvan is geen schriftelijk stuk opgemaakt.
Erflaatster heeft haar woning in 2017 verkocht en aan een derde geleverd.
Appellante heeft in haar hoedanigheid van executeur per email van 9 november 2020 aan de erfgenamen bericht, onder meer en voor zover hier van belang, dat de opbrengst van de postzegel- en muntenverzamelingen van erflaatster geheel naar geïntimeerden is gegaan en dat vele transacties van in totaal duizenden euro’s van de bankrekeningen van erflaatster hebben plaatsgevonden ten tijde van het financiële beheer van geïntimeerden. Appellante deelt mee daarom een advocaat die gespecialiseerd is in het erfrecht te hebben ingeschakeld.
Geïntimeerden hebben vragen beantwoord van appellante. Appellante heeft met die beantwoording geen genoegen genomen en heeft hen gedagvaard. Zij heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat de executeur voor wat betreft de eerste helft van de opbrengst terecht de nietigheid van de schenking heeft ingeroepen wegens misbruik van omstandigheden en voor wat betreft de tweede helft van de opbrengst dat aan die gestelde schenking geen titel ten grondslag ligt, subsidiair dat ook daarvoor de nietigheid is ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden. Appellante heeft gevorderd dat geïntimeerden haar in haar hoedanigheid de geschonken bedragen, € 38.095,75, zullen betalen. Verder heeft appellante gevorderd dat geïntimeerden worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de executeur over het door hen gevoerde beheer met betrekking tot de postzegel-, munten- en maskerverzamelingen van erflaatster. Zij heeft tevens gevorderd dat geïntimeerden de zich onder hen bevindende munten, postzegels maskers en zilveren bestekcassette aan appellante zullen afgeven. Ook heeft appellante gevorderd dat geïntimeerden een bedrag van € 26.699,39 aan de executeur zullen betalen, dat zij zonder rechtsgrond hebben onttrokken aan het vermogen van erflaatster. Appellante heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Erflaatster was dementerend en kon haar belangen niet meer voldoende waarnemen, aldus appellante. Geïntimeerden hebben betwist dat zij misbruik van omstandigheden hebben gemaakt. Zij betwisten ook dat erflaatster dementerend was.
Het bestreden vonnis, de vorderingen van appellante en de conclusie van geïntimeerden
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van appellante afgewezen en haar (in hoedanigheid) veroordeeld in de proceskosten. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. Appellante vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van appellante in eerste instantie zal toewijzen, met uitzondering van afgifte van de zilveren bestekcassette en de maskers. Bij wijze van vermeerdering van eis vordert appellante dat geïntimeerden worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hen gevoerde beheer over de bankrekeningen van erflaatster over de periode dat zij, althans een van hen, gemachtigd waren over die rekeningen te beschikken. Tot slot vordert appellante de veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
4. Geïntimeerden verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te bekrachtigen en appellante in de proceskosten in beide instanties te veroordelen.

Beoordeling van het hoger beroep

Opmerking vooraf; bevoegdheid executeur
5. Een van de erfgenamen, [erfgenaam 1] , heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Dit betekent dat (in beginsel) de nalatenschap eerst moet worden vereffend en de executele eindigt. De executeur stelt dat, nu twee legaten zijn uitgekeerd, en er geen andere opeisbare schulden (nog) dienen te worden voldaan, anders dan een derde legaat waarvan het te betalen bedrag afhankelijk is van de omvang van de nalatenschap, nu het een percentage betreft, is gebleken dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de opeisbare schulden en legaten te voldoen. De rechtbank heeft dit als vaststaand feit in het bestreden vonnis opgenomen. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar niet dat zij deze verklaring daadwerkelijk tegenover de erfgenamen heeft afgelegd, maar het hof gaat er, gelet op deze stelling, van uit dat dit wel is gebeurd. Het hof zal er daarom van uitgaan dat de executeur bevoegd is deze procedure te voeren.
Misbruik van omstandigheden
6. Appellante heeft in de eerste drie grieven aan de orde gesteld dat de rechtbank ten onrechte de vordering met betrekking tot de door erflaatster aan geïntimeerden geschonken bedragen heeft afgewezen. Het hof zal deze drie grieven gezamenlijk behandelen.
7. Kort weergegeven voert appellante in deze grieven het volgende aan:
  • De vordering van de executeur is gebaseerd op misbruik van omstandigheden en niet op een ontbrekende of onvoldoende wilsbekwaamheid van erflaatster;
  • Het gaat niet om de wils(on)bekwaamheid van erflaatster maar om de vraag of sprake was van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (BW);
  • De positie van geïntimeerden, het voorzien in de behoefte aan zorg van erflaatster, had hen er van moeten weerhouden schenkingen van erflaatster te accepteren; tenminste had een notaris daarbij een oogje in het zeil moeten houden;
  • Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de executeur niet is geslaagd in haar stelplicht en bewijslast en ten onrechte oordeelt de rechtbank dat het betoog van de executeur zo onwaarschijnlijk is dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om geïntimeerden te belasten met het bewijs dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden;
  • Aan deze beslissing om naar de gewone bewijslastverdeling terug te keren moeten meer eisen worden gesteld dan de rechtbank in aanmerking neemt.
8. Geïntimeerden hebben de grieven gemotiveerd weersproken. Zij betwisten misbruik van omstandigheden jegens erflaatster te hebben gemaakt. Het hof zal daar hierna voor zover nodig op ingaan.
9. Het hof overweegt als volgt en stelt het volgende voorop. Artikel 3:44 lid 1 BW luidt:
“Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.”
“Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden” (artikel 3:44 lid 4 BW).
10. Appellante voert weliswaar aan dat haar vordering is gebaseerd op misbruik van omstandigheden en niet op wilsonbekwaamheid, maar stelt onvoldoende feiten en omstandigheden om te kunnen oordelen, gelet op de hiervoor weergegeven formulering van artikel 3:44 lid 4 BW, dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. In de eerste grief voert appellante daarover niets aan. In de toelichting op de tweede grief voert appellante wel aan dat de positie van erflaatster als ruim in de 80 jaren en zijnde verpleeghuispatiënt en deels afhankelijk van geïntimeerden, deze hadden moeten weerhouden om een schenking of schenkingen van erflaatster aan te nemen, maar een nadere onderbouwing, waarom die positie van erflaatster daartoe zou nopen, ontbreekt. De omstandigheden, dat erflaatster op leeftijd was en zij in een verpleeghuis verbleef, zijn daartoe onvoldoende. Deze zeggen immers niets over een noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand dan wel onervarenheid. Geïntimeerden hebben betwist dat erflaatster in een van hen afhankelijke positie verkeerde en appellante heeft ook dit niet nader onderbouwd. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank heeft dit terecht overwogen. Wat appellante ter toelichting in haar tweede grief over door geïntimeerden aan de executeur ter hand gestelde stukken nog aanvoert, is niet relevant voor de beoordeling van deze grief, althans is niet toegelicht waarom dit wel relevant zou zijn.
11. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat ook de derde grief van appellante zal worden gepasseerd. De bewijslast: dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, rust pas op geïntimeerden indien feiten zijn gesteld waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Zoals hiervoor is overwogen is dat naar het oordeel van het hof niet het geval. Om die reden wordt niet toegekomen aan de in artikel 7:176 BW neergelegde bewijsregel.
Rekening en verantwoording af te leggen door geïntimeerden?
12. De vierde en vijfde grief betreffen de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het afleggen van rekening en verantwoording niet wordt toegekomen. Appellante voert daarover het volgende aan:
  • Omdat sprake is van misbruik van omstandigheden is er een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording door geïntimeerden;
  • Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat geïntimeerden de executeur tegemoet zijn gekomen door voorafgaand en na de mondelinge behandeling een toelichting te geven op de banktransacties voor zover zij nog over de administratie beschikten; geïntimeerden hebben een bedrag van € 26.699,39 aan de bankrekening van erflaatster onttrokken;
  • De rechter heeft de bonnetjes die geïntimeerden hebben laten zien, niet kunnen beoordelen.
13. Geïntimeerden hebben de grieven gemotiveerd bestreden. Het hof zal daarop hierna, waar nodig, ingaan.
14. Het hof is van oordeel dat beide grieven falen en licht dit als volgt toe. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis hieromtrent overwogen dat appellante niet heeft onderbouwd dat erflaatster na 16 februari 2016, de datum van ondertekening van de volmacht op de bankrekening, niet meer in staat was haar wil te bepalen, zodat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de door geïntimeerden verrichte transacties zijn gedaan met instemming van erflaatster. Daartegen heeft appellante geen grief gericht. Het hof heeft hiervoor overwogen dat misbruik van omstandigheden niet is komen vast te staan. Appellante heeft immers niet voldaan aan haar stelplicht. Daaruit kan dan ook niet een verplichting zijn ontstaan voor geïntimeerden om rekening en verantwoording af te leggen. Dat erflaatster heeft bedongen dat geïntimeerden rekening en verantwoording zouden afleggen in verband met de machtiging van geïntimeerde sub 2 op de bankrekening van erflaatster is gesteld noch gebleken. Ook voor het overige heeft appellante niet dan wel onvoldoende gesteld om een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording op enige andere rechtsgrond aan te nemen.
15. Dat de rechter niet door geïntimeerden aan appellante overgelegde bonnetjes heeft kunnen beoordelen doet niet ter zake. Dat zou hooguit relevant kunnen zijn, indien een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording door geïntimeerden zou bestaan, maar, zoals al is overwogen, die is er niet.
Ondertekening van akte van levering van de woning van erflaatster bij de notaris?
16. In de zesde grief voert appellante aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat erflaatster de akte van levering bij de notaris heeft ondertekend. Erflaatster heeft immers een volmacht afgegeven aan een medewerkster van de notaris.
17. Het hof overweegt dat, wat er ook zij van deze stelling van appellante, appellante niet duidelijk maakt wat het aanvoeren van deze grief voor de beoordeling van de vorderingen van appellante betekent. Het hof zal deze grief daarom bij gebrek aan belang passeren.
Proces-verbaal rechtbank
18. In de zevende grief voert appellante aan dat de rechtbank ten onrechte geen proces-verbaal heeft opgemaakt.
19. Het hof overweegt dat de rechtbank heeft overwogen niet gehouden te zijn een proces-verbaal van de mondelinge behandeling op te maken. De rechtbank is niet verplicht een proces-verbaal op te maken, gelet op het bepaalde in artikel 90 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar kan dit wel opmaken op verzoek van een partij. Of appellante hierom nadien heeft verzocht en of de rechtbank dit verzoek daarop al dan niet heeft afgewezen, kan het hof niet vaststellen. Wat daar van zij, appellante licht niet toe dat en waarom het niet beschikken over het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van invloed kan zijn op de uitkomst van de procedure in hoger beroep. Deze grief kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Bewijsaanbod
20. Ter zitting heeft appellante een bewijsaanbod gedaan. Zij biedt aan [erfgenaam 1] als getuige te horen over de cognitieve achteruitgang van erflaatster. Verder kan [geïntimeerde sub b] verklaren dat er meer munten in het bezit van erflaatster zijn geweest dan de geveilde munten en kan hij een toelichting geven over de slechte verstandhouding tussen erflaatster en geïntimeerde [geïntimeerde sub a] en over de spaarzaamheid van erflaatster.
21. Het hof zal dit bewijsaanbod passeren.
Het horen van [erfgenaam 1] heeft betrekking op het door appellante gestelde misbruik van omstandigheden. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen heeft appellante daarbij niet voldaan aan haar stelplicht. Daarom zal appellante niet worden toegelaten tot het leveren van bewijs van deze stelling.
Voor wat betreft het aanbod, [geïntimeerde sub b] als getuige te horen, overweegt het hof dat appellante geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van de vordering tot afgifte van de zich onder geïntimeerden bevindende munten. Voor wat betreft het rekening en verantwoording afleggen over het door appellante gestelde door geïntimeerden gevoerde beheer over munten heeft het hof hiervoor overwogen dat appellante onvoldoende heeft gesteld om tot een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording te kunnen beslissen. Ook dit aanbod wordt vanwege het niet voldoen aan de stelplicht daarover afgewezen. Het aanbod, [geïntimeerde sub b] te laten verklaren over de slechte verstandhouding tussen geïntimeerde sub 1 en erflaatster en over de spaarzaamheid van erflaatster, passeert het hof omdat dit niet tot een beslissing van de zaak kan leiden.
Proceskosten in eerste aanleg
22. In de achtste grief voert appellante aan dat de rechtbank de executeur ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Geïntimeerden zullen alsnog in het ongelijk worden gesteld in hoger beroep en om die reden is een kostenveroordeling van de executeur in eerste aanleg misplaatst, aldus appellante. Verder is de hoofdregel dat in erfrechtelijke procedures tussen familieleden compensatie van kosten wordt uitgesproken.
23. Het hof overweegt dat, zoals geïntimeerden terecht aanvoeren, appellante niet in een familierechtelijke verhouding tot geïntimeerden staat zoals is vermeld in artikel 237 lid 1 Rv, in welk geval de rechter tot een compensatie van kosten mag beslissen. Dit is bovendien een bevoegdheid van de rechter, maar deze is niet verplicht de proceskosten te compenseren. Ook overigens zijn er geen gronden om tot een compensatie van kosten te beslissen en deze zijn door appellante ook niet aangevoerd. Appellante wordt ook in hoger beroep in het ongelijk gesteld. De rechtbank heeft haar daarom terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat het hof het bestreden vonnis op dit punt zal bekrachtigen.
Slotsom en proceskosten in hoger beroep
24. Alle grieven van appellante worden gepasseerd. Dit betekent dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en appellante in de proceskosten in hoger beroep zal veroordelen, zoals gevorderd. Deze bedragen: salaris advocaat (tarief IV, 2 punten): € 4.314,-; griffierecht € 783,-; derhalve in totaal € 5.097,-.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt appellante in de proceskosten in hoger beroep, zijnde een bedrag van € 5.097,- en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.A. van Kempen en A.S. Mertens-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.