ECLI:NL:GHDHA:2023:51

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
2200078721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging met zware mishandeling en vrijspraak van het versturen van aanstotelijke afbeeldingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Taranto (Italië) in 1986, was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor bedreiging en het versturen van aanstotelijke afbeeldingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de redelijke vrees bij de aangeefster heeft opgewekt door bedreigende sms-berichten te sturen. De bedreiging vond plaats in de context van een beëindigde relatie, waarin spanningen over de omgang met hun gezamenlijke dochter speelden.

Wat betreft de tenlastelegging van het versturen van aanstotelijke afbeeldingen, heeft het hof geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verzonden afbeeldingen aanstotelijk voor de eerbaarheid waren. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de beoordeling van aanstotelijkheid geobjectiveerd moet worden en dat niet elke blootfoto automatisch als aanstotelijk kan worden beschouwd. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn behandeling voor drugs- en alcoholgebruik en de huidige stabiliteit in zijn relatie met het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000787-21
Parketnummer: 09-320843-20
Datum uitspraak: 3 januari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Taranto (Italië) op [geboortedatum] 1986,
volgens opgave van de verdachte verblijvende op het adres: [adres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met oplegging van bijzondere voorwaarden, inhoudende dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, zal deelnemen aan agressieregulatietraining en zich ambulant zal laten behandelen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] berichten te sturen met de strekking dat hij zuur over haar heen gaat gooien;
2.
hij op of omstreeks 21 november 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een of meerdere afbeeldingen, te weten foto's van [slachtoffer], waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die afbeeldingen aanstotelijk voor de eerbaarheid waren, aan de moeder en aan een vriendin van die [slachtoffer], anders dan op haar/hun verzoek, heeft toegezonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk zal worden vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren, zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte geen opzet had op het teweegbrengen van de redelijke vrees bij aangeefster dat de verdachte de tenlastegelegde bedreiging ook daadwerkelijk zou uitvoeren en dat de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel niet is vereist dat die bedreiging in het concrete geval een zodanige indruk heeft gemaakt op degene die werd bedreigd dat bij hem of haar daadwerkelijk de vrees is opgewekt dat hij of zij slachtoffer zou worden van een geweldsdelict met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Het hof is gelet op de inhoud van de uitlating die de verdachte in het sms-bericht heeft gedaan gezien de door hem gekozen bewoordingen, in samenhang met de context waarbinnen de dreigementen zijn geuit, namelijk de omstandigheid dat de relatie tussen de aangeefster en de verdachte inmiddels was beëindigd en er veel spanningen waren over de omgang met de dochter van beiden, van oordeel dat bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de daad bij het woord zou voegen en dat zij door toedoen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen (vergelijk: HR 7 juni 2005, NJ 2005/448). Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de aangeefster in haar aangifte onder meer heeft verklaard dat de verdachte jaloers, agressief en mede door zijn drugsgebruik onvoorspelbaar is.
De verklaring van de verdachte dat hij zijn dreigement nooit heeft willen uitvoeren, doet aan het voorgaande niet af.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij met het uiten van de bedreigende woorden hoopte dat hij aangeefster zodanig angst zou aanjagen dat ze contact met hem zou opnemen. Op grond daarvan stelt het hof vast dat de verdachte (vol) opzet had op het bedreigen van de aangeefster.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling.
Feit 2
Bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde stelt het hof het volgende voorop.
Voor bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde is gelet op artikel 240 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist dat de in de onderhavige zaak verzonden afbeeldingen aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid. Dat houdt in dat sprake moet zijn van een kwetsing of schending van de algemene seksuele eerbaarheid, hetgeen wordt beoordeeld aan de hand van de heersende zeden. Of de afbeeldingen naar heersende zeden aanstotelijk voor de eerbaarheid zijn, moet worden beoordeeld aan de hand van de op dit punt levende opvattingen bij een belangrijke meerderheid van de Nederlandse bevolking. Met andere woorden: artikel 240 Sr beschermt een algemeen eerbaarheidsbesef; of de eerbaarheid van direct betrokkenen is geschonden, doet op zichzelf niet ter zake. Voorts moet sprake zijn van een reële aanstoot, wat betekent dat de toeschouwer/ontvanger daadwerkelijk geschokt moet zijn.
Het dossier bevat niet de foto’s die de verdachte naar (in ieder geval) de moeder van zijn ex-partner [slachtoffer] heeft gestuurd, enkel een beschrijving door een opsporingsambtenaar van die foto’s. Deze beschrijft dat op foto 1 een gedeelte van het bovenlichaam, bovengedeelte van de borsten, de blote onderbuik en een gedeelte van de bovenbenen van een vrouw zichtbaar zijn. De vrouw is gekleed in rode lingerie en zwarte netkousen, draagt verder geen kleding en zit met gekruiste benen op een bank/stoel.
De opsporingsambtenaar beschrijft dat op foto 2 een vrouw met half opgetrokken benen op een bed ligt en wel aldus: ‘de vrouw heeft halflang bruin haar en is verder naakt’. Het gezicht van de vrouw is niet te zien. De vrouw heeft haar handen ter hoogte van haar schaamstreek.
Op de derde foto is volgens de beschrijving van de opsporingsambtenaar te zien dat een vrouw half ligt half zit op een bank/stoel. Zij draagt een blauwe badjas die open is en zij is verder naakt. Alleen haar bovenlichaam is te zien (blote borsten).
Op grond van de beschrijvingen van de afbeeldingen, waarvan het hof niet zelf heeft kunnen kennisnemen, is naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat die afbeeldingen aanstotelijk voor de eerbaarheid zijn in de zin van art. 240 Sr, in aanmerking nemende dat dit geobjectiveerd moet worden beoordeeld zoals hierboven beschreven en dat naar het oordeel van het hof niet elke ‘blootfoto’ per definitie als aanstotelijk voor de eerbaarheid kan worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op ofomstreeks 11 november 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door die [slachtoffer] berichten te sturen met de strekking dat hij zuur over haar heen gaat gooien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner [slachtoffer]. De verdachte en het slachtoffer hadden een turbulente relatie en in de nasleep daarvan is het onderhavige feit gepleegd. Het hof acht de bedreiging ernstig, gelet op de aard en inhoud van de bedreiging en de context waarin die is geuit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit in de huiselijke sfeer.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de reclasserings-rapportage van 22 februari 2021, waarin de reclassering onder meer stelt dat oplegging van een geldboete onwenselijk is. Naar het oordeel van het hof verzetten de aard en de ernst van het feit zich daar ook tegen, zodat het hof – anders dan door de verdediging is bepleit, geen geldboete zal opleggen. Ook een geheel voorwaardelijke straf acht het hof niet passend.
Gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name de omstandigheden dat de verdachte een behandeling heeft gevolgd bij De Waag, de verdachte na het volgen van een afzonderlijke behandeling bij Jellinek is gestopt met het gebruik van drugs en het excessieve gebruik van alcohol, alsmede het feit dat de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer zich op dit moment in rustiger vaarwater bevindt en zij gezamenlijk zorg dragen voor hun kind, acht het hof het thans niet noodzakelijk om in aanvulling op de hierna te noemen straf een voorwaardelijke straf op te leggen. De door de politierechter opgelegde bijzondere voorwaarden zal het hof derhalve ook niet opleggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. B.P. de Boer en mr. C.M.M. Oostdam, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 januari 2023.
Mrs. De Boer en Oostdam alsmede de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.