ECLI:NL:GHDHA:2023:508

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.302.371/01 en 200.302.373/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van alimentatie en afwikkeling huwelijkse voorwaarden na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de alimentatieverplichtingen van de man jegens de vrouw en de kinderen na hun echtscheiding. De vrouw had in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin de alimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden waren vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de man € 562,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 11 oktober 2021. Daarnaast is de partneralimentatie vastgesteld op € 1.620,- bruto per maand, eveneens met ingang van 11 oktober 2021. Het hof heeft de man verder veroordeeld om binnen vier maanden na de beschikking een bedrag van € 148.592,65 aan de vrouw te voldoen, wat voortvloeit uit de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de waarde van de aandelen in de Holding van de man. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in de afwikkeling van hun financiële verplichtingen na de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.302.371/01 en 200.302.373/01
zaaknummer rechtbank : C/01/353976/ FA RK 19-6164
beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt te Nijmegen ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.J. Rouwet te Lichtenvoorde.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 18 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 17 september 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
Bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2021 heeft het hof de zaken ter verdere behandeling doorwezen naar het Gerechtshof Den Haag.
2.3.
De man heeft op 21 december 2021 een verweerschrift tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
De vrouw heeft op 23 februari 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.5.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 28 oktober 2021 met bijlage, ingekomen op
29 oktober 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 februari 2022 met bijlage, ingekomen op 24 februari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 16 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 17 november 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 18 november 2022, tevens inhoudende een aanvulling/vermeerdering van het verzoek;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 25 november 2022, tevens houdende een vermeerdering van het verzoek;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 29 november 2022, tevens inhoudende een aanvulling/vermeerdering van het verzoek;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 30 november 2022.
2.6.
De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.7.
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, via videoverbinding;
- de advocaat van de vrouw;
- de man;
- de advocaat van de man.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
Als gevolg van ziekte van één van de raadsheren, is de zitting behandeld door twee raadsheren in plaats van drie. Partijen hebben hier tijdens de mee ingestemd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 11 oktober 2021 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] .
3.4.
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat zij zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel en dat elke andere gemeenschap van goederen is uitgesloten. Voorts zij zijn overeengekomen dat ingeval het huwelijk wordt ontbonden, iedere echtgenoot gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan (finaal verrekenbeding).
3.5.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover hier van belang en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
- bepaald dat de man € 478,75 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man € 154,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de wijze van verdeling van de echtelijke woning en de cultuurgrond gelast zoals bepaald onder punt 2.7.5. van de bestreden beschikking;
- de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gelast zoals bepaald onder punt 2.7.10. van de bestreden beschikking;
Het meer of anders verzochte met betrekking tot de verdeling en de alimentatie is afgewezen.
4.2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking partieel te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beiden kinderen van partijen vast te stellen van € 699,- per kind per maand;
- een bijdrage in de kosten van levensonderhoud vast te stellen ten gunste van de vrouw van
€ 2.200,- bruto per maand;
- alsnog toe te wijzen het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de waarde van de aandelen van de man overeenkomstig artikel 9 van de akte van de huwelijkse voorwaarden van partijen per peildatum met inachtneming in het onderhavige appelschrift is gesteld;
- de man te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van de eindbeschikking aan de vrouw haar aandeel in de waarde van de aandelen te voldoen;
- de gezamenlijke woning van partijen staande en gelegen aan [adres] alsmede het daarbij behorende cultuurgrond gelegen te [adres cultuurgrond] (kadastraal bekend als [kadestraal] en [kadestraal 2] ) aan de man wordt toegedeeld tegen de getaxeerde waarde, onder de verplichting dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek en onder de bepaling dat de notariële levering van de woning aan de man uiterlijk binnen vier maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking plaatsvindt;
- voor het geval de man niet meewerkt aan de ondertekening van de leveringsakte bij de notaris: te bepalen dat de nog te wijzen beschikking daarvoor in de plaats treedt in de zin van artikel 3:300 BW, alsmede aan de vrouw uit te kregen het bedrag ter zake de helft van de overwaarde;
kosten rechtens.
4.3.
De man verzoekt het door de vrouw ingestelde appel af te wijzen c.q. ongegrond te verklaren en de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te houden, met dien verstande dat de man verzoekt opnieuw rechtdoende:
I voorwaardelijk
- de woning staande en gelegen aan de [adres] aan de man wordt toegedeeld volgens de reeds bindende taxatiewaarde € 675.000,-;
- op grond van artikel 3:300 BW de beschikking van het hof in de plaats komt van de eigenaarsoverdracht en levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
II ter zake de verrekening van de saldi op de bankrekeningen van partijen en de verrekening van overige zaken (zijnde de schuld aan de B.V. van de man, inkomstenbelasting, de [auto] , kosten [mediator] , de kosten van Buro Onderscheiden) en de rekening Rabo Toekomstsparen te bepalen dat:
- de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 19.152,79 binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking, althans een bedrag dat het hof in goede justitie redelijk acht;
- de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 1.581,50 binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking, althans een bedrag dat het hof in goede justitie redelijk acht;
- het saldo Rabo Toekomstsparen per peildatum 23 december 2019 wordt verdeeld tussen partijen, waarbij geldt dat aan ieder van partijen toekomt een bedrag van € 25.520,10.
III de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 7.732,50, zijnde het aandeel van de man in de waarde van de onderneming van de vrouw, binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking.
IV te bepalen dat de bijdrage van de man aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud wordt gesteld op nihil (nul euro) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding, dan wel een bijdrage en ingangsdatum te bepalen die het hof in goede justitie redelijk acht en de vrouw te veroordelen om de door haar teveel ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen;
En bij wijze van (voorwaardelijk) incidenteel appel, in het geval de woning aan de [adres] op 11 februari 2022 noch op de datum van de in deze te wijzen beschikking niet volledig eigendom is overgedragen aan de man, te bepalen dat de woning aan de man wordt toegedeeld volgens de reeds bindende taxatiewaarde van € 675.000,- en op grond van artikel 3:300 BW de beschikking van het hof in de plaats komt van de eigenaarsoverdracht en levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw.
4.4.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn (voorwaardelijk) incidenteel appel althans dit als ongegrond af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Overeenstemming
5.1.
Het hof zal allereerst ingaan op de verzoeken waar de man en de vrouw hangende de procedure in hoger beroep (gedeeltelijke) overeenstemming over hebben bereikt.
5.2.
Gebleken is dat de voormalige echtelijke woning en de daarbij behorende cultuurgrond inmiddels door partijen aan de man is toegedeeld en geleverd, waarna de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen. De man heeft zijn (voorwaardelijk) incidenteel appel met betrekking tot de voormalig echtelijke woning ter zitting ingetrokken, zodat op dit punt geen beslissing meer hoeft te volgen. Het verzoek van de vrouw aangaande de woning beschouwt het hof eveneens als ingetrokken.
5.3.
De man en de vrouw zijn het eens over de verrekening van de opbrengst van de [auto] , de kosten van [mediator] en Bureau Onderscheiden, de aanslagen inkomstenbelasting en de saldi op de bankrekeningen. Het is aan partijen om deze posten onderling te verrekenen. Het hof zal hier geen beslissing over nemen.
Kinder- en partneralimentatie
Ingangsdatum
5.4.
Geen grief is gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van de alimentatie, te weten de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (11 oktober 2021). Het hof zal hier in het navolgende dan ook vanuit gaan.
Behoefte vrouw en kinderen
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2021 € 770,- per kind per maand bedroeg. Ook is geen grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw van € 4.089,02 netto per maand. Het hof zal hier in het navolgende dan ook vanuit gaan.
Behoeftigheid vrouw
5.6.
De man heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Uit de financiële stukken van de vrouw volgt dat sprake is van een stijging van de omzet. De vrouw heeft haar opleiding als specialist bijna afgerond en heeft dan een bijzondere positie op de arbeidsmarkt. Haar verdiencapaciteit is hoog, aldus de man.
5.7.
De vrouw betwist dat haar een hogere verdiencapaciteit kan worden toegerekend dan de rechtbank heeft gedaan. Zij is nog bezig met het afronden van haar opleiding en het is nog onzeker of de afronding binnen de toegestane tijd zal lukken. Op haar huidige werkplek kan zij enkel blijven als zij haar specialisme tijdig afrondt. De vrouw is chronisch ziek en draagt de volledige zorg voor de twee minderjarige kinderen. Ook om die reden kan haar geen hogere verdiencapaciteit toegerekend worden.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw werkt als dierendermatoloog en is eveneens dierenarts. In 2021 heeft zij met haar praktijk een winst uit onderneming gegenereerd van
€ 45.582,-. Dit is nagenoeg gelijk aan de door de rechtbank aan de vrouw toegerekende verdiencapaciteit van € 46.656,- per jaar. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de verdiencapaciteit op € 46.656,- heeft bepaald. In hetgeen de man en de vrouw ter zitting hebben aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen. Er is sprake van een heftige echtscheidingsprocedure waarbij de zorg voor de kinderen bij de vrouw rust. Voorts heeft de man er zelf belang bij dat de vrouw haar specialisatie in alle rust kan afronden zodat zij in de toekomst hogere inkomsten kan generen. De aanvullende behoefte aan een bijdrage van de man bedraagt na aftrek van de verdiencapaciteit van de vrouw € 1.159,02 netto per maand, omgerekend € 2.140,- bruto per maand.
Draagkracht man: dividenduitkering
5.9.
De man is van beroep dierenarts. Hij is directeur en enig aandeelhouder (hierna: DGA) van [Holding] (hierna: de Holding). De Holding houdt alle aandelen in [werkmaatschappij] (hierna: de Werkmaatschappij), welke laatstgemelde besloten vennootschap op haar beurt participeert in de [maatschap] (hierna: de Maatschap). Noch door de Holding noch door de Werkmaatschappij wordt naar het oordeel van het hof in bedrijfseconomische zin een onderneming geëxploiteerd. In bedrijfseconomische zin wordt uitsluitend een onderneming gedreven door de Maatschap. Voorts houdt de man de helft van de aandelen in de besloten vennootschap [BV] Niet langer in geschil is dat in die laatste B.V. thans geen noemenswaardige omzet wordt behaald.
5.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man een salaris als DGA ontvangt van
€ 7.917,- bruto per maand. De man en de vrouw verschillen van mening over de vraag of er bij de bepaling van de draagkracht van de man, naast dit salaris nog rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid tot een jaarlijkse dividenduitkering door de Holding aan haar enig aandeelhouder, de man, en zo ja, in welke mate met deze mogelijkheid rekening dient te worden gehouden.
5.11.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de cijfers van de Holding een jaarlijkse dividenduitkering van € 64.700,- mogelijk maken. Volgens de vrouw heeft de man een gemiddelde winst in de Holding (na betaling van salaris) van circa € 100.000,- per jaar. Uit de jaarrekeningen 2020 en 2021 volgt dat er vrije reserves zijn. Voor zover de man het standpunt inneemt dat dividenduitkering niet mogelijk is omdat de overige maten in de voormalige maatschap (thans [naam voormalig maatschap] ) de verplichting hebben gesteld dat de toekomstige uitkoop van maten uit privémiddelen dient te gebeuren, stelt de vrouw dat niet gecontroleerd kan worden of een dergelijke verplichting wel opgelegd kan worden uit hoofde van de statuten. De uitkoop van maten kan bovendien voor een groter winstaandeel voor de achterblijvende maten zorgen. De man maakt dit niet inzichtelijk. Hij heeft tevens verzuimd om prognoses over te leggen met betrekking tot de winst vanaf 2023. De vrouw erkent dat de varkenshouderij onder druk staat als gevolg van de stikstofproblematiek in Nederland, maar stelt hier tegenover dat er een tekort is aan dierenartsen in Nederland. Daarbij komt dat de man met zijn expertise en connecties over de hele wereld, zijn deskundigheid ook in andere landen ter beschikking kan stellen.
5.12.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in eerste aanleg zeer bewust afscheid heeft genomen van haar stelling dat rekening dient te worden gehouden met een eventuele dividenduitkering. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat de mogelijkheid om dividend uit te keren in de toekomst onzeker is. De motivatie van de vrouw om af te zien van de dividenduitkering was waarschijnlijk ook gelegen in haar inschatting dat de waarde van de aandelen hoger gewaardeerd zou worden, indien er geen rekening werd gehouden met een jaarlijkse dividenduitkering. Nu de waardebepaling van de aandelen vastligt, komt de vrouw terug op haar standpunt. Volgens de man is het aan een bestuurder om te bepalen of winsten en/of al dan niet aanwezige reserves kunnen worden uitgekeerd. De rechter zal hierbij terughoudend dienen te toetsen. De man betwist dat hij ruimte heeft voor een jaarlijkse dividenduitkering. In de berekening van de vrouw wordt geen rekening gehouden met de reserveringen die de man moet treffen, voor onder meer de aankoop van de noodzakelijke praktijkauto en onvoorziene kosten. Ook zal rekening moeten worden gehouden met de verwachting dat de winst de komende jaren zal afnemen, doordat de saneringsregeling varkenshouderij is doorgevoerd. De varkenshouderij is met 10% gekrompen en daarmee ook de varkens in het klantenbestand. Binnen de politiek wordt verder gesproken over een forse krimp van de Nederlandse veestapel. Tot slot moet de man reserveren voor de uitbetaling van goodwill voor in de toekomst uittredende maten. De aandeelhouders in de maatschap hebben schriftelijk kenbaar gemaakt dat het niet mogelijk is om dit vanuit de B.V. te financieren, zodat alle aandeelhouders dit vanuit privévermogen zullen moeten voldoen.
5.13.
Het hof overweegt als volgt. De Holding is geen pinautomaat voor de man. Vanuit het vennootschappelijk belang bezien dient ook rekening te worden gehouden met de continuïteit van de Holding en van de Werkmaatschappij. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen wordt in bedrijfseconomische zin uitsluitend een onderneming gedreven door de Maatschap. In de Maatschap wordt deelgenomen door de Werkmaatschappij. De omzet en winst van de Werkmaatschappij en hetgeen daarvan toegerekend dient te worden aan haar enig aandeelhoudster, te weten de Holding is dus in hoge mate afhankelijk van het resultaat van de Maatschap en het door voormelde maatschap gevoerde dividendbeleid. De man heeft niet direct of indirect een overwegende stem in de Maatschap. Het hof gaat in het navolgende uit van de in het geding gebrachte geconsolideerde jaarstukken van de Holding en de Werkmaatschappij.
5.14.
De winst die de Werkmaatschappij realiseert staat ter beschikking van deze vennootschap althans van de enig aandeelhoudster van de Werkmaatschappij, te weten de Holding. Het vennootschappelijk belang van de Werkmaatschappij bepaalt welk deel van de winst als dividend kan worden uitgekeerd aan de Holding, hetgeen op haar beurt evenzeer geldt voor de Holding in haar relatie tot haar enig aandeelhouder, te weten de man. De netto winst, rekening houdend met het salaris van de man als werknemer van de Holding, over 2021 bedroeg € 149.577,-. Deze nettowinst bedroeg over: 2020 € 164.202,-, 2019 € 102.000 en 2018 € 87.983,-.
5.15.
Van de man kan in redelijkheid worden verlangd dat hij zich een redelijk inkomen verwerft. De rechter dient zich in beginsel terughoudend op te stellen bij het concluderen dat de man zijn inkomen kan verhogen door het verhogen van zijn salaris of door middel van dividenduitkeringen. De winstontwikkeling van een vennootschap en nog belangrijker de ontwikkeling van de kasstroom – een geldstroom die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering – is te allen tijde een onzekere factor. De man heeft gesteld dat hij verwacht dat de winst zal verminderen. Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling echter onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen om een sterktezwakteanalyse in het geding te brengen van de Holding, de Werkmaatschappij en van de Maatschap. In deze sterktezwakteanalyse had de man zijn toekomstvisie nader en met name cijfermatig kunnen onderbouwen. Het feit dat de dienstverlening aan de agrarische sector mogelijk onder druk staat brengt niet per definitie met zich mede dat daarmee de toekomstige winstgevendheid van de onderneming verloren gaat. Van een redelijk handelend ondernemer en bestuurder mag worden verlangd dat hij/zij nieuwe markten gaat onderzoeken om de winstgevendheid op peil te houden. De financiële gegevens die het hof thans ter beoordeling heeft verkregen stemmen niet overeen met het sombere beeld dat de man schetst. De winstreserve in de Holding is in het jaar 2021 met maar liefst € 127.000 toegenomen zodat op 31 december 2021 er een winstreserve in de Holding is van € 367.752,-. Gezien deze winstreserve en in ogenschouw nemend de winsten die de Holding in de afgelopen vier jaar heeft genoten acht het hof het redelijk dat de man aan zichzelf – dus naast zijn reguliere inkomen – een dividend uitkeert van € 25.000,-, voorts heeft hij dan voldoende ruimte om mogelijke reserveringen te maken voor toekomstige uitgaves. Rekening houdend met het vorenstaande meent het hof dat de Holding ook in de nabije toekomst voldoende ruimte zal hebben om mogelijke reserveringen te maken voor toekomstige uitgaves. Als er in de nabije toekomst een wijziging optreedt in de winstontwikkeling kan dit een grond zijn om het in dit kader relevante (mogelijke) inkomen van de man aan te passen.
Draagkracht man: woonlasten
5.16.
De man heeft de voormalig echtelijke woning aan zich laten toedelen. Om dit gefinancierd te krijgen heeft de man een nieuwe hypothecaire geldlening bij de bank afgesloten, wat heeft geresulteerd in een stijging van de maandelijkse rente en aflossing ten opzichte van de kosten tijdens het huwelijk. De man heeft daarnaast een lening van € 60.000,- afgesloten bij de Holding om, nadat de toedeling had geleid tot levering, de kosten van verbouwing en verduurzaming van de voormalig echtelijke woning te kunnen voldoen. Afgerond bedragen de maandelijkse kosten van rente en aflossing van deze lening bij de Holding € 560,- per maand. De man verzoekt bij de berekening van zijn draagkracht, met deze lasten rekening te houden. De man stelt de volgende hypothecaire geldleningen te hebben, waar in de berekening rekening mee dient te worden gehouden:
- Rabobank [bankrekeningnummer 1] , aflossingsvrij, met een maandelijkse rente van € 922,- en een maandelijkse inleg op de Rabo opbouw spaarrekening van € 293,-.
- Rabobank [bankrekeningnummer 2] , aflossingsvrij, met een maandelijkse rente van € 68,-;
- Rabobank [bankrekeningnummer 3] , aflossingsrij, met een maandelijkse rente van € 321,- in box 3;
- Rabobank [bankrekeningnummer 4] , annuïteiten, met een maandelijkse rente van € 137,- en een maandelijkse aflossing van € 285,-.
De overname van de woning heeft tot hogere woonlasten geleid, maar niet kan worden gesteld dat deze onredelijk zijn, aldus de man.
5.17.
De vrouw is van mening dat de huidige woonlasten van de man onevenredig hoog zijn in vergelijking met de oorspronkelijke woonlasten van partijen tijdens het huwelijk, waarmee zij in feite meebetaalt aan de overbedelingssom die zij ontving bij de verdeling van de woning. Zij maakt daarnaast bezwaar tegen het meenemen van de maandelijkse aflossing en rente op de lening aan de Holding en stelt hiertoe dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren, althans dat de man deze lasten uit zijn vrije ruimte dien te voldoen. De vrouw verzoekt het hof om rekening te houden met een korting vanwege een onredelijke woonlast, ofwel aan te sluiten bij de aanpassing van de tremanormen vanaf januari 2023 en ook in het kader van de partneralimentatie uit te gaan van forfaitaire woonlasten.
5.18.
Het hof overweegt als volgt. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van een inkomen uit arbeid van € 95.000,- (box 1) en een dividenduitkering van
€ 25.000,- bruto. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedraagt dan € 6.310,-. Uitgaande van dit NBI betreft de forfaitaire woonlast € 1.893,-. Het hof ziet voor de kinderalimentatie geen reden om hiervan af te wijken.
5.19.
Voor wat betreft de partneralimentatie overweegt het hof het volgende. Het hof volgt de vrouw in haar standpunt dat de man zich – gelet op de alimentatieverplichting jegens de vrouw en de kinderen – terughoudend had moeten opstellen met betrekking tot het afsluiten van een lening ten behoeve van verbouwing en verduurzaming van de woning. Niet is gebleken dat deze investeringen en de daardoor veroorzaakte maandelijkse druk op het voor alimentatie beschikbare inkomen noodzakelijk waren. Het hof zal daarom in de berekening geen rekening houden met de maandelijkse lasten van deze lening van € 560,-. De overige woonlasten zal het hof wel meenemen. De werkelijke woonlasten van de man zijn niet dusdanig veel hoger dan de forfaitaire woonlasten waar in het kader van de kinderalimentatie mee wordt gerekend dat het hof ze onredelijk acht. Het hof zal de gehele woonlasten dan ook meenemen bij de berekening van de draagkracht van de man.
Overige lasten en heffingen man
5.20.
Het hof houdt aan de zijde van de man verder rekening met de navolgende posten:
- een eigenwoningforfait van € 2.439,-;
- een premie ziektekosten € 162,- en een verplicht eigen risico van € 32,- per maand;
Het hof houdt net als de rechtbank geen rekening met een zorgkorting aan de zijde van de man, nu er al geruime tijd geen contact tussen de man en de kinderen is.
Overige lasten en heffingen vrouw
5.21.
Het hof houdt aan de zijde van de vrouw, naast een verdiencapaciteit van € 46.656,- per jaar, verder rekening met:
- een kindgebonden budget van € 390,- per maand;
- een premie ziektekosten van € 188,- per maand en een verplicht eigen risico van € 32,- per maand; 55
- een kale huur van € 1.007,- per maand;
- een premie uitkering inkomensvoorziening van € 272,- per maand;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
In tegenstelling tot de rechtbank, houdt het hof geen rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting aan de zijde van de vrouw. De vrouw had tot en met 2021 recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en daarmee slechts enkele maanden na ingang van de alimentatie.
Conclusie kinderalimentatie
5.22.
De behoefte van de kinderen bedraagt € 770,- per kind per maand. Uit de aan deze beschikking gehechte alimentatieberekening volgt dat de man een draagkracht heeft voor kinderalimentatie van € 2.378,- per maand. Na draagkrachtvergelijking, is het aandeel van de man in de kosten van de kinderen € 562,- per kind per maand. Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de kinderalimentatie vernietigen en bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, € 562,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen.
Conclusie partneralimentatie
5.23.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt € 2.140,- bruto per maand. Uit de door het hof gemaakte draagkrachtberekening volgt dat de man een draagkracht heeft van
€ 1.620,- bruto per maand om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Het hof zal, met vernietiging van de bestreden beschikking, de partneralimentatie op dit bedrag bepalen.
5.24.
Het hof zal de gemaakte berekeningen aan deze beschikking hechten.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Peildatum inzake finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden.
5.25.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden volgt dat als peildatum voor het finaal verrekenbeding geldt de datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding en dit is 23 december 2019. Wat zijn op die datum de activa en passiva.
Rekening-courant schuld aan de Holding.
5.26.
De man heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat op 31 december 2019 sprake was van een rekening-courant schuld aan de Holding van € 15.054,-. De man stelt zich op het standpunt dat deze gelden zijn geleend en consumptief zijn besteed om in de kosten van de huishouding van de man, de vrouw en de kinderen te voorzien, waaronder de dubbele woonlasten. Hij verzoekt verrekening van deze schuld, in die zin dat de vrouw de helft van het bedrag aan hem dient te voldoen.
5.27.
De vrouw voert verweer. Zij voert aan dat uit de jaarrekening volgt dat er voldoende middelen waren om de negatieve rekening-courant schuld te compenseren. Het neerleggen van de schuld bij de vrouw, is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Tijdens het huwelijk dienen de kosten van de huishouding naar rato van inkomen te worden voldaan. De man verzuimt om de kosten naar rato te verdelen.
5.28.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden is het volgende bepaald: “voor de schulden van ieder van de echtgenoten is aansprakelijk degene die de desbetreffende schuld heeft doen ontstaan. Voor schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk”. Naar het oordeel van het hof is voldoende vast komen te staan dat de rekening-courant schuld is aangegaan ter voldoening van de kosten van de huishouding. Echter, op grond van artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden dienen de kosten van de huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen te worden gedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in de huwelijkse periode bijna geen inkomsten had, mede vanwege haar ziekte en het feit dat de man hoofdkostwinnaar was. Gezien de zeer beperkte draagplicht aan de zijde van de vrouw, acht het hof het redelijk en billijk dat de rekening courant schuld integraal door de man wordt gedragen. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Internetspaarrekening man en borg huurwoning vrouw
5.29.
Tussen partijen bestaat verschil van mening over verrekening van de internetspaarrekening op naam van de man. In oktober 2019 hebben partijen elk afgerond
€ 17.770,- ontvangen van de verkoop van gezamenlijke beleggingen. De man stelt dat hij hiervan een bedrag van circa € 8.500,- heeft aangewend om de kosten van de vrouw te voldoen. Hij verzoekt om de vrouw te veroordelen de helft van dit bedrag aan hem te betalen. Daarnaast verzoekt de man om betaling van de helft van de gezamenlijk betaalde borg van € 2.979.- voor de huurwoning van de vrouw. De vrouw zal de borg in de toekomst terugkrijgen.
5.30.
De door de man gestelde omvang van de uitgaven van € 8.500,- wordt door de vrouw betwist. De vrouw is verder van mening dat zij niet verplicht is om de helft van genoemde bedragen aan de man te voldoen, nu de kosten zijn betaald tijdens het huwelijk en de echtgenoten verplicht zijn elkaar te verzorgen alsmede de tot het gezin behorende kinderen.
5.31.
Ten aanzien van de internetspaarrekening stelt het hof vast dat het gaat om betalingen van vóór de peildatum 23 december 2019, welke al zijn meegenomen in het finaal verrekenbeding bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het verzoek van de man tot verrekening, zal dan ook worden afgewezen. Voor de borg geldt het volgende. Door de betaling van de borg is er een toekomstige vordering van de vrouw ontstaan op de verhuurder, welk bedrag de vrouw eerst terugbetaald krijgt door de verhuurder bij ontbinding van het huurcontract. Het hof acht het redelijk dat deze borgsom tussen partijen wordt verrekend en wel in die zin dat de vrouw thans al aan de man voldoet de helft van de borgsom, te weten
€ 1.489,50.
Verrekening waarde aandelen Holding van de man en uitbetaling van het aan de vrouw toekomende deel van de waarde van de aandelen Holding
5.32.
De man en de vrouw hebben tijdens de procedure in hoger beroep overeenstemming bereikt over het bedrag dat de vrouw toekomt inzake haar aandeel in de waarde van de aandelen in de Holding. Voormelde aandelen worden gehouden door de man. Dit bedrag is bepaald op € 157.814,65 netto.
5.33.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen om voornoemd bedrag binnen veertien dagen na het wijzen van de eindbeschikking aan haar te voldoen. Zij stelt hiertoe dat de man geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit volgt dat hij dit bedrag niet kan financieren. Op 16 maart 2022 heeft de man nog € 60.000,- geleend van de Holding om de verbouwingskosten aan de voormalig echtelijke woning te kunnen financieren. De man heeft dus wel degelijk mogelijkheden om liquide middelen te verkrijgen.
5.34.
De man voert verweer en stelt zich op het standpunt dat hij niet de liquide middelen heeft om het bedrag in één keer aan de vrouw te voldoen. De man wenst het bedrag in tien jaarlijkse termijnen aan de vrouw te voldoen , overeenkomstig artikel 9 lid 6 van de huwelijkse voorwaarden. De man verwacht moeilijkheden bij het afsluiten van een lening bij de bank ter financiering van het bedrag. Hij heeft al eerder bij de bank moeten bij lenen om de woning te kunnen herfinancieren.
5.35.
Het hof overweegt als volgt. De man en de vrouw zijn in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen hoe zij in het geval van echtscheiding, met de verrekening van de waarde van aandelen zoals de door de man gehouden aandelen in de Holding zullen omgaan.
In artikel 9 lid 6 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen het volgende overeengekomen.
“Voor zover de omvang van de uitkeringsplicht van de betrokken (gewezen) echtgenoot wordt beïnvloed door bedoeld waardeverschil en gewichtige redenen, zoals het belang van de continuïteit van de onderneming der vennootschap, zich tegen prompte uitbetaling in geld verzetten, zal de gerechtigde genoegen moeten nemen met een uitkering in ten hoogste tien gelijke jaarlijkse termijnen, mits voor de betaling voldoende goederenrechtelijke zekerheid wordt gesteld, bijvoorbeeld door verpanding van aandelen der vennootschap, en aan de gerechtigde een rente wordt vergoed gelijk aan de depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB), vermeerderd met drie/vierde (0,75) procentpunt. In geval van verpanding zal het stemrecht toekomen aan de pandgever.”
Artikel 9 lid 7 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt:
“Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de betalingsregeling en/of de zekerheidsstelling zullen deze bindend worden vastgesteld door de deskundige(n) die belast (waren) met de waardering”.
Het hof stelt vast dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het zevende lid, zodat de vraag over de wijze van uitkering door de man aan de vrouw van het haar toekomende deel van de vastgestelde waarde van de aandelen Holding, thans aan het hof voorligt.
5.36.
Bij de beoordeling acht het hof het volgende van belang. Op de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen is artikel 6:2 BW van toepassing. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden. De man heeft in het kader van de verdeling van de gemeenschap van woning, de woning aan zich willen en kunnen laten toedelen voor een waarde van € 675.000,-. Dit is een vrijwillige keuze van de man geweest. Als de woning aan een derde was verkocht had de man financiële middelen kunnen vrijmaken om deze te gebruiken voor de financiële afwikkeling van de het finale verrekenbeding.
5.37.
Ter zitting heeft het hof vastgesteld dat de man de hiervoor vermelde woning, na de toedeling aan hem, heeft verbouwd. Ook de door de man hiertoe en in de vorm van een lening aan de Holding onttrokken gelden van de verbouwing had de man kunnen aanwenden voor de financiële afwikkeling van het finale verrekenbeding.
5.38.
Door de man is eveneens in het geding gebracht de geconsolideerde jaarrekening 2021 van de Holding. Uit deze geconsolideerde jaarrekening volgt dat er op 31 december 2021 een winstreserve is van € 367.752,-. De winstreserve was op 31 december 2020 € 240.293,-. Uit de hiervoor vermelde jaarrekening volgt eveneens dat de Holding in 2021 een netto winst heeft gerealiseerd van € 149.577,-.
5.39.
Uit het betoog ter zitting heeft het hof begrepen dat de vrouw woonachtig is in een huurwoning, en dat zij de gelden nodig heeft om een nieuw bestaan op te bouwen. Naar het oordeel van het hof had de man bij het aangaan van financiële lasten meer rekening moeten en kunnen houden met de belangen van de vrouw. Er was geen noodzaak dat hij in deze woning bleef wonen en er was ook geen noodzaak om de woning op deze korte termijn te verbouwen. Voorts is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij het aan de vrouw te betalen bedrag van € 157.814,65 noch door een onttrekking ervan aan de Holding noch door een bancair of derden-krediet danwel een combinatie daarvan gefinancierd kan krijgen of via de bank. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man geen nakoming kan vorderen van de betalingsregeling zoals opgenomen in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Het hof acht het redelijk en billijk dat de man het bedrag van
€ 157.814,65 binnen vier maanden na datum van deze beschikking aan de vrouw voldoet. De man heeft dan voldoende tijd om zijn financieringsmogelijkheden te onderzoeken.
Verrekening waarde en betaling “eenmanszaak” vrouw
5.40.
Het aan de man toekomende deel van de waarde van de eenmanszaak van de vrouw, [eenmanszaak] , is reeds in overleg vastgesteld op € 7.732,50. Het hof zal – in lijn met wat hiervoor is overwogen – bepalen dat de vrouw dit bedrag binnen vier maanden na de te wijzen beschikking aan de man dient te voldoen.
Over en weer te betalen bedragen
5.41.
De man dient € 157.814,65 aan de vrouw te voldoen. De vrouw dient € 7.732,50 aan de man te voldoen (verrekening waarde eenmanszaak) alsmede € 1.489,50 (helft borg huurwoning), tezamen € 9.222,-. Na aftrek van dit laatste bedrag, dient de man afgerond
€ 148.592,65 aan de vrouw te voldoen. Het hof zal de man veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de vrouw binnen vier maanden na de datum van deze beschikking.
Proceskosten
5.42.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zal het hof de proceskosten in hoger beroep zoals gebruikelijk tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (11 oktober 2021) als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding € 562,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 11 oktober 2021 op € 1.620,- bruto per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
veroordeelt de man om binnen vier maanden na de datum van deze beschikking, aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 148.593,65;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 15 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.