ECLI:NL:GHDHA:2023:507

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.319.855/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vader zonder gezag met omgangsregeling in procedure over machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vader die zonder gezag maar met een omgangsregeling betrokken was in een procedure over de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.P. Dayala, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling van zijn kind had verlengd en de gecertificeerde instelling had gemachtigd om het kind uit huis te plaatsen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen gezag heeft over het kind en het kind feitelijk niet bij hem woonde voorafgaand aan de uithuisplaatsing. Hierdoor kon de vader niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. Het hof heeft ook overwogen dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht was verleend, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de noodzaak van specialistische behandeling. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.319.855/01
zaakgegevens rechtbank : C/09/632216 / JE RK 22-1439 en C/09/633110 / JE RK 22-1613
beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.P. Dayala te Amsterdam
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 2 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaakgegevens (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 28 november 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 10 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- een brief van 11 januari 2023 met bijlagen, ingekomen op 12 januari 2023;
- een e-mail van 12 februari 2023 met bijlage;
- een e-mail van 21 februari 2023 met bijlage.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 15 februari 2023 bericht niet ter zitting vertegenwoordigd te zullen zijn.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling 1] en mevrouw [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling 2] ;
- de moeder via videoverbinding.
Het hof heeft ter zitting meegedeeld de op 12 februari 2023 ingekomen e-mail met bijlage van de zijde van de vader niet bij de beoordeling te zullen betrekken als in strijd met de tweeconclusieregel.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter in de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader is geboren [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.3
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.4
[minderjarige] staat sinds 8 september 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 8 september 2022 tot 8 september 2023 en de gecertificeerde instelling gemachtigd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 2 september 2022 tot 2 maart 2023. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking (het hof begrijpt met betrekking tot de daarbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing) te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen, althans de verlenging daarvan af te wijzen en te bepalen dat [minderjarige] wordt teruggeplaatst bij de vader.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof om het door (het hof leest:) de vader ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
Voorafgaand aan en ter zitting in hoger beroep heeft het hof de vraag aan de orde gesteld of de vader kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vader is in eerste aanleg door de rechtbank aangemerkt als informant. Onder belanghebbende wordt krachtens artikel 798 lid 1 Rv – voor zover thans van belang – verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Het hof is van oordeel dat de vader niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen en overweegt daartoe als volgt.
In de onderhavige zaak staat vast dat de vader niet (mede) is belast met het gezag over [minderjarige] . Ook staat vast dat [minderjarige] voorafgaande aan de uithuisplaatsing feitelijk niet (deels) bij de vader woonde. Dit brengt mee dat de vader in deze zaak niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Dat betekent dat de vader, gelet op het bepaalde in artikel 806, eerste lid, Rv, geen hoger beroep kan instellen tegen de bestreden beschikking. Ook het beroep van de vader op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven leidt niet tot een andere beslissing. De vader heeft [minderjarige] weliswaar erkend en had eens in de twee weken een weekend omgang met [minderjarige] , maar onweersproken is dat de omgangsregeling onverminderd door is blijven lopen na de uithuisplaatsing bij de [locatie] . Dat de omgangsregeling sinds zes weken is stopgezet, is het gevolg van het feit dat de vader weigert om de omgang begeleid plaats te laten hebben in het kader van de behandeling van [minderjarige] . Het is vanuit de [locatie] de bedoeling dat de omgang tijdelijk begeleid wordt om inzicht te krijgen in de interactie tussen de vader en [minderjarige] en dat de omgang in de weekenden bij vader thuis vervolgens weer wordt opgepakt. De vader wenste hier niet (volledig) aan mee te werken.
5.2
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
5.3
Ten overvloede merkt het hof op dat, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, het hof van oordeel is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder terecht is verleend. Onweersproken is dat [minderjarige] een kwetsbare jongen is die heel veel heeft meegemaakt in zijn leven en specialistische behandeling nodig heeft. Er was sprake van veelvuldig huiselijk geweld in het bijzijn van [minderjarige] en emotionele belasting van [minderjarige] door de ouders. [minderjarige] is hierdoor ernstig beschadigd. Hij kampt met woedeaanvallen, laat zich niet aanspreken en heeft een verlaagd IQ. Dat [minderjarige] specialistische behandeling nodig heeft, wordt ook niet door de vader bestreden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de opname van [minderjarige] in de [locatie] , waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing vereist was, noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding en tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4
Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, J.A. van Kempen en G.G.B. Boelens, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 15 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.