ECLI:NL:GHDHA:2023:50

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
2200032921
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling na verlies van bewijsstukken en onvoldoende herkenning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1985 te Alblasserdam, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren voor het tenlastegelegde feit van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident op 9 augustus 2017, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de aangever, [naam aangever], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een glazen fles op zijn hoofd te slaan. Tijdens het hoger beroep werd vastgesteld dat cruciale bewijsstukken, waaronder een headset die op de plaats delict was achtergelaten, verloren waren gegaan, waardoor DNA-onderzoek niet mogelijk was. Dit leidde tot twijfels over de betrokkenheid van de verdachte.

Het hof beoordeelde de getuigenverklaringen en de resultaten van twee fotoconfrontaties. De aangever had de verdachte herkend, maar het hof oordeelde dat deze herkenning niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De getuige, de zus van de aangever, had de verdachte niet stellig herkend, wat de betrouwbaarheid van de identificatie in twijfel trok. Bovendien kwam het signalement van de dader niet volledig overeen met de verdachte, wat de twijfels over zijn schuld vergrootte.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot zware mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij. Tevens werd de benadeelde partij, [aangever], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in verband met de vordering werden begroot op nihil.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000329-21
Parketnummer: 10-206338-19
Datum uitspraak: 3 januari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Alblasserdam op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres], [postcode] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 72 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 9 augustus 2017 te Alblasserdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen waarbij hij, verdachte, met een glazen fles, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd van [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de eerste rechter.
Bespreking van de tenlastelegging
Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat aangever [naam aangever] op 9 augustus 2017 op ernstige wijze is mishandeld door een persoon die met een fles op zijn hoofd heeft geslagen.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het de verdachte was die het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Daarvoor is noodzakelijk dat het hof op basis van het onderzoek ter terechtzitting uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat hetgeen is tenlastegelegd jegens de verdachte – die steeds stellig en consequent heeft ontkend de mishandeling te hebben gepleegd - bewezen kan worden verklaard.
In dat verband merkt het hof allereerst op dat, hoewel op de plaats delict zowel de fles waarmee aangever op zijn hoofd is geslagen als een zogeheten headset in beslag genomen zijn en daarvan DNA-monsters zijn genomen, het gedurende de procedure in hoger beroep uitgevoerde DNA-onderzoek geen aanwijzingen voor betrokkenheid van de verdachte heeft opgeleverd. Daarbij zij opgemerkt dat dat onderzoek ten aanzien van de headset niet mogelijk bleek omdat de bemonstering daarvan is kwijtgeraakt en de headset inmiddels is vernietigd.
Tegen de achtergrond daarvan is van belang dat het dossier de beschrijving en uitkomsten van twee meervoudige fotoconfrontaties bevat.
Aangever [naam aangever] heeft op 3 september 2017 verklaard dat hij uit een selectie van elf foto’s de persoon op de tweede foto herkende als de dader van de mishandeling. De tweede foto bleek de foto van de verdachte te zijn.
Een maand later, op 3 oktober 2017, werd een fotoconfrontatie met getuige, tevens de zus van aangever, [naam getuige] uitgevoerd. Zij verklaarde dat ze de persoon op foto 11 het meest vond lijken op de persoon die haar broer mishandeld heeft. Foto 11 bleek de foto van de verdachte te zijn.
De woordkeuze van [getuige] wijst er op zichzelf reeds op dat de getuige de verdachte niet zozeer heeft herkend, maar (slechts) dat zij van de personen in de fotoselectie hem er het meest op vond lijken. Voorts kan het hof niet uitsluiten dat aangever [naam aangever] na zijn fotoconfrontatie met zijn zus heeft gepraat voordat met haar medewerking de fotoconfrontatie uitgevoerd werd. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat de getuige vooraf door haar broer is geïnformeerd, al dan niet onbedoeld, over bepaalde persoonskenmerken die hebben geleid tot het aanwijzen van de verdachte als de dader van de mishandeling of dat anderszins sprake is van (ongewenste) beïnvloeding van de uitkomst van de confrontatie. Naar het oordeel van het hof kan aan de verklaring van [getuige] derhalve geen bewijswaarde worden gehecht.
De (stellige) herkenning door aangever van de verdachte acht het hof onvoldoende overtuigend om de verdachte enkel op grond daarvan als pleger van het tenlastegelegde aan te merken, mede in aanmerking genomen dat het signalement van de dader, zoals opgegeven door getuigen [naam getuige] en [naam aangever], naar oordeel van het hof niet geheel overeenkomt met het uiterlijk van de verdachte. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de door de getuigen genoemde leeftijd, maar ook op de door [getuige] als ‘donkerkleurig’ omschreven dader.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [naam aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 31.260,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. B.P. de Boer en mr. C.M.M. Oostdam, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 januari 2023.
Mrs. De Boer en Oostdam alsmede de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.