In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van wederrechtelijk verblijf op een besloten plaats in de haven van Rotterdam, specifiek op het terrein van de Europe Container Terminal ECT. De verdachte heeft samen met anderen op 17 juni 2022 wederrechtelijk op dit terrein verbleven, wat heeft geleid tot een strafzaak. In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de strafmaat, waarbij een zwaardere straf werd gevorderd.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, niet in zijn geheel overgenomen. In plaats daarvan heeft het hof de taakstraf bevestigd en de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn recente werk en aanstaande vaderschap. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de havenbedrijven in overweging genomen bij het bepalen van de straf.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van straffen voor overtredingen van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof zich aansluit bij eerdere uitgangspunten voor straftoemeting. De verdachte is als first-offender aangemerkt, wat invloed heeft gehad op de uiteindelijke strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met de mogelijkheid van omzetten in hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.