ECLI:NL:GHDHA:2023:460

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
2200121122
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wederrechtelijk verblijf op besloten terrein van een containerterminal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van wederrechtelijk verblijf op een besloten terrein van de CCIS containerterminal in Rotterdam, waarbij hij zich toegang heeft verschaft door middel van inklimming. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de strafmaat. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 weken, met een locatieverbod voor het Europoortgebied en de Maasvlakte. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een locatieverbod. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is eerder onherroepelijk bestraft voor andere strafbare feiten, wat meegewogen is in de strafmotivering. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich niet mag bevinden in het verboden gebied, zoals aangegeven op de bijgevoegde kaarten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001211-22
Parketnummer: 10-015735-22
Datum uitspraak: 20 maart 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 april 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de [locatie PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank zowel het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven als het locatieverbod.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van CCIS containerterminal, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang heeft/hebben verschaft tot die besloten plaats, door middel van inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, in de vorm van een locatieverbod voor het Europoort gebied en de Maasvlakte, vanaf de A15 bij het Calandkanaal tot aan de zee, en voor de Waalhaven, het gebied tussen de A15, de S103, de Nieuwe Maas en Pernis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks18 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
of meerander,
althans alleen,wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van CCIS containerterminal, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader zich de toegang
heeft/hebben verschaft tot die besloten plaats, door middel van inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde bestanddeel ‘inklimming’. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 3 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:986. Zij heeft aangevoerd dat de enkele verklaring van de verdachte dat hij over het hek is geklommen, ontoereikend is om te komen tot een bewezenverklaring. Voorts stelt de raadsvrouw dat geen sprake is van objectief bewijs omtrent de inklimming, bijvoorbeeld in de vorm van camerabeelden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat hij over het hek is geklommen, daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte niet heeft toegelicht waarom hij aldaar een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd. Er is dus sprake van inklimming zoals bewezenverklaard.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl hij zich de toegang heeft verschaft tot die plaats door middel van inklimming, en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het zich tezamen en in vereniging met een ander wederrechtelijk begeven op het besloten terrein van CCIS containerterminal. Dit is een feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij de havenbedrijven. Zo komen bijvoorbeeld werkzaamheden stil te liggen en moeten de douane en havenbedrijven veel investeringen doen om deze terreinen te controleren en te beveiligen. Ook is het een schending van de openbare orde.
Voorts heeft hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk bestraft is voor het plegen van, zij het andersoortige, strafbare feiten.
Het hof sluit zich aan bij de geformuleerde uitgangspunten voor straftoemeting bij overtreding van artikel 138aa Sr, zoals dat eerder is gedaan naar aanleiding van een themazitting bij dit hof. [1]
Het hof hanteert daarom als uitgangspunt voor een first-offender voor dit type delict: een taakstraf van 90 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De duur van die taakstraf kan oplopen tot 160 uren, afhankelijk van de vraag of sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals medeplegen en/of inklimming/braak. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
De verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor hetzelfde feit. Hij is formeel dus aan te merken als first-offender. In de onderhavige zaak is bewezenverklaard dat hij het feit samen met een ander heeft begaan en dat hij op het verboden terrein is gekomen door middel van inklimming. Gelet op deze omstandigheden zal het hof een taakstraf van 120 uren aan de verdachte opleggen.
Het hof is echter van oordeel dat in de onderhavige zaak ook sprake is van een bijzondere omstandigheid die noopt tot enige aanvulling van het hiervoor weergegeven uitgangspunt.
De verdachte zit namelijk momenteel in voorlopige hechtenis, omdat hij opnieuw is aangetroffen op een verboden haventerrein, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft erkend. Het hof ziet daarin reden om een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten van 4 maanden, op te leggen met daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde in de vorm van een locatieverbod, teneinde te voorkomen dat verdachte zich weer op of in de omgeving van een dergelijke terrein begeeft. Het gebied waarop dat locatieverbod betrekking heeft staat aangegeven op de bij dit arrest aangehechte kaarten, waarbij de verboden gebieden met een rode lijn zijn begrensd. Uitgezonderd van het locatieverbod zijn de zich daarop bevindende besloten plaatsen, aangezien het verblijf aldaar reeds strafbaar is gesteld in artikel 138aa Wetboek van Strafrecht.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Het hof zal daarbij als bijzondere voorwaarde een locatieverbod opleggen. Deze straf strekt ertoe de geschonden norm te onderstrepen en de verdachte ervan te weerhouden opnieuw vergelijkbare strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of
- de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of
- geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in het op de betreffende kaarten met een rode lijn begrensde gebied, met uitzondering van de zich daarin bevindende besloten plaatsen.
Geeft opdracht aan de opsporingsdiensten tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, mr. W.S. Korteling en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 maart 2023.
Mr. C. Reijntjes-Wendenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2022:985.