In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 25 januari 2022 uitspraak deed in een geschil over aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 tot en met 2019. De belanghebbende, die in de onderhavige jaren in een eigen woning woonde, kwam op tegen de tariefsaanpassing eigen woning die sinds 1 januari 2014 van kracht is. De Rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, met uitzondering van de aanslag voor het jaar 2019, die werd vernietigd. De belanghebbende stelde dat de tariefsaanpassing onterecht was toegepast en dat deze niet in overeenstemming was met de wetgeving. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur de aanslagen correct had vastgesteld conform de wet. Het Hof oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen voor de tariefsaanpassing en dat deze ook van toepassing was op belastingplichtigen die gebruikmaken van de Hillen-aftrek. Het Hof concludeerde dat de grieven van belanghebbende niet konden slagen en dat de aanslagen naar het juiste belastingtarief waren opgelegd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.