In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Den Haag was veroordeeld voor moord. De verdachte, geboren in 1979 en ten tijde van het hoger beroep gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen, die een zwaardere straf van 12 jaar gevangenisstraf en TBS had geëist. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk doden van het slachtoffer op 7 juni 2020 in 's-Gravenhage, waarbij hij met een mes meerdere keren in het lichaam van het slachtoffer stak.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar het hof heeft geconcludeerd dat de omstandigheden wijzen op wel degelijk voorbedachte raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn handelen en dat hij het mes bij zich had toen hij de woning van het slachtoffer binnenging. De bewezenverklaring van moord is dan ook vastgesteld, en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met de maatregel van TBS met dwangverpleging. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 15.014,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van het hof.