6.1Principaal hoger beroep
6.1.1De grieven van [appellant] zijn gericht tegen het vonnis in zijn geheel. Het hof zal de grieven hierna samen behandelen en daarbij de onderverdeling in posten aanhouden van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen. Daarbij zal het hof ook verwijzen naar het door [appellant] in hoger beroep overgelegde contra-expertiserapport van [deskundige 2] B.V. (hierna: [deskundige 2]), waarin de bevindingen van de Keuringsdienst voor Wonen worden besproken en gedeeltelijk worden bestreden.
Gevels aanbouw (voegwerk)
6.1.2Het door [verweerder] gestelde gebrek heeft betrekking op de breedte van de verticale voegen. Zoals zichtbaar is op de foto’s in het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen zijn de voegen in de laatste rij(en) stenen voor de hoek van de aanbouw breder gemaakt om uit te komen met de stenen. [appellant] heeft het hof overtuigd dat het plaatselijk toepassen van deze bredere voegen onvermijdelijk is als de tekening van de architect wordt gevolgd (en de kozijnen worden aangebracht op de plaats waar de architect deze heeft voorzien) en de door [verweerder] uitgezochte stenen worden gebruikt. Het hof volgt [verweerder] niet in zijn stelling dat op [appellant] een verplichting rustte om te waarschuwen dat hij een bredere voeg zou moeten toepassen om de tekening te volgen en de stenen passend te maken. [appellant] heeft zich gehouden aan de tekening van de architect. Het toepassen van een bredere voeg om de stenen passend te maken is niet zo een ongebruikelijke oplossing dat [appellant] had moeten begrijpen dat de architect dat niet bedoeld kon hebben en dat hij daarvoor had moeten waarschuwen. Zoals [appellant] onder verwijzing naar het rapport van [deskundige 2] heeft uiteengezet en [verweerder] niet (voldoende) heeft betwist, kan het hersteladvies van de Keuringsdienst voor Wonen niet worden toegepast, omdat dan het toegepaste halfsteens metselwerkverband plaatselijk teniet wordt gedaan, en op de hoek geen “valse” drieklezoren als eindstenen kunnen worden toegepast omdat zich daar de kopse kant van de stenen van de andere zijde van de aanbouw bevindt.
6.1.3Volgens het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen is er onzorgvuldig gevoegd bij de kozijnen. Op de foto op p. 3 van het rapport is dat niet zichtbaar. [verweerder] heeft niet nader toegelicht waaruit dit gebrek bestaat zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.
Verfvlek
6.1.4[appellant] betwist dat zij de verfvlek heeft veroorzaakt en beroept zich in dat verband op de opleverlijst waarin deze verfvlek niet wordt genoemd. Volgens [verweerder] is het zeer onwaarschijnlijk dat iemand anders dan [appellant] deze verfvlek heeft veroorzaakt. Aangezien [verweerder] stelt dat sprake is van een gebrek moet hij zijn stelling onderbouwen. De enkele stelling van [verweerder] dat het onwaarschijnlijk is dat iemand anders dan [appellant] de verfvlek heeft veroorzaakt schiet tekort tegenover de betwisting van [appellant], die kan steunen op de opleverlijst. Daarnaast is de verfvlek zo onbetekenend dat, ook al zou deze door [appellant] zijn veroorzaakt, naar het oordeel van het hof niet van een gebrek kan worden gesproken. Op verzoek van het hof heeft [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling op de foto op p. 3 van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen de verfvlek aangewezen. Het gaat hier om een klein wit plekje op de vijfde laag stenen gemeten vanaf de grond, dat [verweerder] volgens zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling eenvoudig zelf heeft kunnen verwijderen.
Hemelwaterafvoer
6.1.5[appellant] betwist niet dat de hemelwaterafvoer een deuk vertoont. In het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen zijn de kosten van de reparatie van de hemelwaterafvoer niet gespecificeerd. In het rapport van [deskundige 2] zijn deze kosten geraamd op € 300,- inclusief btw. Deze raming is door [verweerder] niet weersproken zodat het hof hiervan uit zal gaan.
Waterslagen
6.1.6Volgens het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen zijn de waterslagen niet afgevoegd tegen het metselwerk. Op p. 4 van het rapport is een foto opgenomen waarop dat zichtbaar is. [appellant] heeft hier alleen tegen ingebracht dat uit de foto niet blijkt of het gaat om de aanbouw van [verweerder]. Het hof ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de foto’s opgenomen in het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen de aanbouw van [verweerder] betreffen. Het hof gaat er dus vanuit dat in dit opzicht sprake is van een gebrek. De kosten van het afvoegen van de waterslagen worden door de Keuringsdienst voor Wonen geraamd op € 400,- inclusief btw en door [deskundige 2] op € 220,- inclusief btw. Het hof zal schattenderwijs uitgaan van € 300,- inclusief btw.
Gronden overstek
6.1.7De Keuringsdienst voor Wonen schrijft in haar rapport dat het houten overstek deels gegrond (in de grondverf gezet) en deels gevlekt is. [appellant] heeft daartegenover gesteld dat het hout van het overstek machinaal gegrond is aangeleverd en dat zij na het aanbrengen van het overstek de zaagkanten van het hout met grondverf heeft bijgewerkt. Dat zijn waarschijnlijk de vlekken die de Keuringsdienst voor Wonen heeft waargenomen. Het overstek moet nog worden geschuurd en gelakt. Dat behoort niet tot de werkzaamheden van [appellant]. Na het lakken zijn de “vlekken” in de grondverf volgens [deskundige 2] niet langer zichtbaar. In reactie op dit verweer heeft [verweerder] slechts gesteld dat het overstek zeer slordig is opgeleverd. [verweerder] heeft die stelling niet nader toegelicht. Als het alleen gaat om “vlekken” in de grondverf door het bijwerken van de zaagkanten, dan valt niet goed in te zien wat hier het gebrek is, zeker nu het overstek nog (door een ander dan [appellant]) moest worden gelakt. Daarom stelt het hof vast dat geen sprake is van een gebrek aan het overstek.
Dak
6.1.8Volgens het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen is het afschot van de daken van de aanbouw onvoldoende, waardoor plasvorming op beide daken ontstaat. Verder is alleen op het onderste dak grind aangebracht. [deskundige 2] wijst er in haar rapport op dat er geen algemene regel is dat een dak op afschot moet worden geplaatst, zolang het dak bestand is tegen de belasting als gevolg van water dat op het dak blijft staan. [appellant] heeft er verder op gewezen dat hij een standaard afschot heeft toegepast van 1 cm per meter en dat door de architect van [verweerder] geen specifieke eisen aan het afschot zijn gesteld. Tegenover dit verweer heeft [verweerder] verwezen naar een kopie van publicaties op het internet. Daarin staat onder meer het volgende: “
In tegenstelling tot hetgeen velen denken stelt het Bouwbesluit in het geheel geen eisen aan het afschot van daken”. Dat is een bevestiging van de opmerking van [deskundige 2] dat er geen algemene regel is ten aanzien van het afschot van daken. In de door [verweerder] overgelegde publicaties wordt wel opgemerkt dat adviserende instanties en adviesbureaus aanbevelen om daken met afschot te ontwerpen. [verweerder] gaat echter niet in op het verweer van [appellant] dat hij een standaard afschot heeft toegepast en dat in de constructietekening die [appellant] heeft gevolgd, niet een specifiek afschot is voorgeschreven. Daarmee heeft [verweerder] het verweer van [appellant] onvoldoende bestreden, zodat het hof vaststelt dat het dak in dit opzicht geen gebrek vertoont.
6.1.9[appellant] heeft ook een verklaring gegeven voor het feit dat niet op beide daken grind is gelegd. Het grind is gelegd om het zicht op de plassen op het dak te ontnemen. De afbouw heeft twee daken. Van die twee daken ligt er slechts één in het zicht. Het is dus niet nodig om ook op het andere dak grind te leggen. [verweerder] heeft naar aanleiding van dit verweer slechts gesteld dat in de opleverlijst is opgenomen dat grind op het dak zou worden geplaatst. Dat is op één dak gebeurd. Uit de opleverlijst volgt niet dat op beide daken grind moet worden gelegd. Bij gebrek aan een nadere toelichting, die [verweerder] niet heeft gegeven, valt ook niet in te zien wat daarvan het nut zou kunnen zijn als een dak niet in het zicht ligt. In dit opzicht is naar het oordeel van het hof niet van een gebrek sprake.
6.1.10In het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen wordt verder gewezen op lood dat niet netjes is afgewerkt, tijdelijke waterkering onder de dakpannen in de vorm van kunstmortel die moet worden verwijderd en dakpannen die moeten worden gereinigd. [deskundige 2] bevestigt dat het lood niet netjes is afgewerkt. Ten aanzien van de kunstmortel onder de dakpannen merkt [deskundige 2] op dat deze niet tijdelijk is, maar bestaat uit een dakmortel (Flexim) die dient als definitieve waterkering onder de nokvorsten. Verder merkt [deskundige 2] op dat zij aan de hand van de foto’s in het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen niet kan vaststellen dat er sprake is van vervuiling. In aanvulling daarop heeft [appellant] aangevoerd dat dit punt niet in de opleverlijst is opgenomen. De enige reactie van [verweerder] op dit verweer is dat de Keuringsdienst voor Wonen de aanbouw heeft geïnspecteerd en [deskundige 2] niet ter plaatse is geweest. Die reactie miskent dat het aan [verweerder] is om zijn stelling dat sprake is van gebreken, te onderbouwen tegenover het verweer van [appellant]. Die onderbouwing schiet tekort. Het hof stelt vast dat op de foto op p. 6 van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen geen vervuiling op het dak zichtbaar is, en dat het verwijderen van vervuiling op het dak inderdaad niet wordt genoemd in de opleverlijst. Op de opmerking van [deskundige 2] dat de dakmortel onder de pannen dient als definitieve waterkering is [verweerder] in het geheel niet ingegaan. Alleen met betrekking tot het afwerken van het lood kan worden vastgesteld dat sprake is van een gebrek. De kosten van de afwerking van het lood zijn niet apart begroot in het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen. In het rapport van [deskundige 2] is hiervoor een bedrag van € 110,- inclusief btw opgenomen. [verweerder] heeft dat bedrag niet betwist. Het hof zal hiervan uitgaan.
Plafonds
6.1.11Volgens het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen zijn de dagkant (aftimmering) van de lichtstraat en de koof (afwerklijst) aan de zijkant van de aanbouw niet secuur uitgelijnd c.q. waterpas gemaakt. De Keuringsdienst voor Wonen heeft gemeten dat de afstemming van de dagkant 11 mm scheef loopt en de koof 6 mm scheef loopt. [deskundige 2] merkt op dat als de dagkant 11 mm scheef loopt, dat een scheefstand inhoudt van 0,3% over de lengte van de lichtstraat, en dat de scheefstand niet is vermeld in de opleverlijst, omdat zij kennelijk niet met het blote oog waarneembaar is. Naar het oordeel van [deskundige 2] is de afwijking zo gering dat het geen gebrek betreft. Op de scheefstand van de koof gaat [deskundige 2] niet in.
Het hof stelt vast dat op de foto’s op p. 7 van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen de scheefstand van de dagkant niet te zien is. Verder stelt het hof vast dat scheefstand van de dagkant noch in de opleverlijst, noch in de e-mail van [verweerder] van 22 mei 2019 wordt genoemd. (Er wordt wel vermeld dat het plafond van de eetkamer niet helemaal waterpas is, maar dat is niet hetzelfde als scheefstand van de dagkant van de lichtstraat.) Dat rechtvaardigt de veronderstelling van [deskundige 2] dat de scheefstand met het blote oog niet waarneembaar is. Om die reden en vanwege de zeer geringe omvang van de scheefstand (0,3% over de lengte van de lichtstraat) oordeelt het hof dat hier niet van een gebrek gesproken kan worden. Dat de koof scheef staat is op de foto’s op p. 8 van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen wel te zien. Ook de meting met de waterpas (die op dezelfde pagina is afgebeeld en kennelijk op de koof betrekking heeft) wijst daarop. Hier kan naar het oordeel van het hof wel van een gebrek worden gesproken. De Keuringsdienst voor Wonen heeft de kosten van herstel van de scheefstand van de dagkant en de koof geraamd op € 1.100,- inclusief btw. Het hof gaat er schattenderwijs vanuit dat de helft van die kosten (dus een bedrag van € 550,-) op het herstel van de scheefstand van de koof betrekking heeft.
6.1.12De Keuringsdienst voor Wonen vermeldt in haar rapport dat de mechanische ventielen niet zijn gemonteerd, de mechanische ventilatiebox niet elektrisch is aangesloten en de installatie niet ingeregeld is. [appellant] brengt daar tegenin dat partijen alleen zijn overeengekomen dat de mechanische ventilatie geplaatst zou worden en dat [verweerder] het elektrisch aansluiten zelf zou (laten) verzorgen. Hetzelfde staat in het rapport van [deskundige 2]. Naar aanleiding daarvan stelt [verweerder] dat de mechanische ventilatie is vermeld op p. 8 van de offerte. Het hof stelt vast dat daar inderdaad een post “
m.v. systeem” wordt genoemd, maar daaruit volgt niet dat de mechanische ventilatie door [appellant] ook elektrisch zou worden aangesloten. Het hof constateert ook dat noch in de opleverlijst, noch in de e-mail van [verweerder] van 22 mei 2019 over het aansluiten van de mechanische ventilatie wordt gesproken. Het hof kan wel zien op de foto op p. 9 van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen dat geen mechanisch ventiel is geplaatst in een uitsparing in het plafond. Plaatsing van deze ventielen lijkt onderdeel uit te maken van de wel overeengekomen plaatsing van een mechanisch ventilatiesysteem. [appellant] heeft dat niet of althans niet voldoende weersproken. In zoverre volgt het hof de stellingen van [verweerder]. De Keuringsdienst voor Wonen heeft niet afzonderlijk begroot wat de kosten zijn van de levering en plaatsing van de mechanische ventielen. Het hof gaat er schattenderwijs vanuit dat van de geraamde herstelkosten van € 2.100,- inclusief btw een bedrag van € 525,- inclusief btw kan worden toegerekend aan de levering en plaatsing van de mechanische ventielen. (Dat is 1/4e van deze post, die op vier verschillende onderdelen betrekking heeft (mechanische ventilatie, aansluiting waterleiding, verdelerkast en deurbeslag.)
Aansluiting waterleiding douche
6.1.13Volgens het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen steekt de aansluiting voor de waterleiding van de douchekop en de handdouche voor het tegelwerk uit. [appellant] heeft onder verwijzing naar het rapport van [deskundige 2] aangevoerd dat niet zij maar de loodgieter sanitair en kranen moet plaatsen en dat het op de weg van de loodgieter ligt om de leidingen op maat in te korten. [verweerder] heeft in reactie daarop gesteld dat het voor het tegelwerk uitsteken van de aansluiting voor de waterleiding er niet mooi uitziet. Daarmee is echter nog geen sprake van een gebrek. [verweerder] heeft niet weersproken dat het sanitair en de kranen door de loodgieter aangesloten moeten worden. Daartoe behoort het op maat maken van de leidingen.
6.1.14Dit betreft een kast rondom de verdeler van de vloerverwarming. Volgens het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen moet deze kast nog gereed worden gemaakt. [appellant] merkt op dat de plaatsing van deze kast niet is overeengekomen en dat hij uit welwillendheid een goedkope oplossing heeft aangebracht door een standaard kastje te plaatsen. Volgens hem vertoont dit geen gebrek. [verweerder] beroept zich op het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen. Daaruit blijkt echter niet wat het gebrek aan de kast is. Bij gebreke van voldoende onderbouwing zal het hof aan dit gestelde gebrek voorbijgaan.
6.1.15In het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen staat dat het deurbeslag op binnendeuren moet worden gemonteerd en dat sluitplaten moeten worden omgezet en dat daarvoor een voorziening moet worden gemaakt in het kozijn. Verder wijst de Keuringsdienst voor Wonen er op dat deurbeslag op een schuifpui een onnodig cilindergat heeft. [appellant] voert onder verwijzing naar het rapport van [deskundige 2] aan dat partijen geen hang- en sluitwerk zijn overeengekomen. [appellant] bestrijdt niet dat het deurschild op de schuifpui moet worden vervangen. De kosten daarvan bedragen volgens [deskundige 2] € 80,- inclusief btw.
Het hof stelt vast dat de aannemingsovereenkomst geen post bevat voor deurbeslag en het monteren daarvan. In de opleverlijst en de e-mail van 22 mei 2019 van [verweerder] komt deze post ook niet voor. [verweerder] kan dus niet van [appellant] verlangen dat hij deurbeslag op de binnendeuren monteert, of sluitplaten omzet en daarvoor uitsparingen maakt. Omdat [appellant] niet heeft bestreden dat het deurschild op de schuifpui moet worden vervangen, zal het hof ervan uitgaan dat [appellant] dat had moeten uitvoeren. [verweerder] heeft niet weersproken dat de kosten daarvan € 80,- inclusief btw bedragen, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
Herstel stuc-, schilder- en tegelwerk
6.1.16Voor deze werkzaamheden is op p. 11 van het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen een bedrag van in totaal € 2.800,- inclusief btw opgevoerd. In het rapport is echter niet toegelicht waarom deze posten gezien moeten worden als herstel van gebreken in het werk van [appellant]. [verweerder] heeft dat ook niet onderbouwd, niet in eerste aanleg en ook niet in hoger beroep. Bij memorie van antwoord stelt [verweerder] dat [appellant] geen grief heeft aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat deze kosten voor zijn rekening komen. Dat is niet juist. [appellant] heeft gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van (meer dan geringe) gebreken en tegen de vaststelling van de herstelkosten van de gebreken op € 12.850,- inclusief btw. Tot die € 12.580,- behoort € 2.800,- voor herstel van stuc-, schilder- en tegelwerk (grieven II en VI). [appellant] heeft ook gesteld dat, voor zover van gebreken kan worden gesproken, die gebreken een waarde vertegenwoordigen van niet meer dan € 840,- inclusief btw (grieven III en VI). De grieven van [appellant] zijn dus mede gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat herstel van stuc-, schilder- en tegelwerk nodig is om gebreken te herstellen en de kosten daarvan € 2.800,- inclusief btw bedragen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] zijn grieven in dit opzicht verder uitgewerkt (vgl. p. 3 van de spreekaantekeningen van de advocaat van [appellant], onder “
overige werkzaamheden”). Deze posten maken dus deel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep. Bij gebrek aan onderbouwing door [verweerder] is niet komen vast te staan dat deze posten betrekking hebben op het herstel van gebreken in het werk van [appellant].
6.1.17Het door [appellant] gefactureerde meerwerk ter hoogte van € 3.665,- exclusief btw is tot een bedrag van € 2.675,- exclusief btw door [verweerder] erkend. De overige meerwerkposten heeft [verweerder] betwist. De kantonrechter is uitgegaan van het door [verweerder] erkende bedrag aan meerwerk (€ 3.236,75 inclusief btw, vgl. rov. 4.15 van het vonnis). [appellant] stelt in hoger beroep dat [verweerder] naast het erkende meerwerk ook zijn akkoord heeft gegeven op het overige meerwerk (grief VII). Dit is door [verweerder] betwist. [appellant] heeft zijn stelling dat [verweerder] ook het overige meerwerk heeft aanvaard, niet onderbouwd. Het hof gaat daarom uit van het erkende meerwerk van € 3.236,75 inclusief btw. Dat betekent dat [appellant] een bedrag van € 1.197,90 inclusief btw teveel voor meerwerk in rekening heeft gebracht.
Opschorting en partiële ontbinding
6.1.18Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het werk van [appellant] de volgende gebreken vertoont: beschadiging van de hemelwaterafvoer (herstelkosten: € 300,- inclusief btw), het niet afvoegen van de waterslagen (herstelkosten: € 300,- inclusief btw), het niet goed afwerken van het lood (herstelkosten: € 110,- inclusief btw), de scheefstand van de koof (herstelkosten: € 550,- inclusief btw), het niet plaatsen van de mechanische ventielen (herstelkosten: € 525,- inclusief btw) en het plaatsen van een deurschild met een onnodig cilindergat (herstelkosten: € 80,- inclusief btw). De totale kosten van het herstellen van deze gebreken bedragen € 1.840,- inclusief btw. Het bestaan van de overige door [verweerder] gestelde gebreken is niet vast komen te staan.
6.1.19Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat van het door [appellant] gefactureerde meerwerk een bedrag van € 1.197,90 inclusief btw niet is verschuldigd. Van de factuur van [appellant] van € 14.434,65 is [verweerder] dus in totaal € 11.396,75 verschuldigd.
6.1.20[verweerder] heeft [appellant] op 22 mei 2019 in gebreke gesteld, en de betaling van de factuur opgeschort. Van de gebreken genoemd in deze ingebrekestelling is hiervoor alleen de post “
beslag schuifdeur” als gebrek aangemerkt. De kosten van herstel van dit gebrek (€ 80,-) rechtvaardigen niet de opschorting van de betaling van een factuur van € 14.434,65, waarvan € 11.396,75 daadwerkelijk is verschuldigd. [verweerder] is dus in verzuim geraakt door de betaling van deze factuur op te schorten. Dat verzuim is ingetreden op 14 mei 2019 (vijf dagen na de datum van de herinneringsfactuur van 9 mei 2019, zie productie 13 van [appellant]). Anders dan [verweerder] stelt, verkeerde [appellant] op dat moment niet in verzuim omdat hij een fatale termijn niet had gehaald. De stelling dat een fatale termijn is afgesproken is onvoldoende onderbouwd en vindt geen steun in de stukken. De (eerste) ingebrekestelling van [verweerder] dateert van 22 mei 2019. Omdat [verweerder] toen zelf wel in verzuim was, had zijn ingebrekestelling niet het beoogde effect en is [appellant] niet in verzuim geraakt door de vastgestelde gebreken niet te herstellen. In die omstandigheden was [verweerder] ook niet gerechtigd om partiële ontbinding te vorderen.
6.1.21Het hof passeert de bewijsaanbiedingen van partijen, omdat partijen alleen een algemeen bewijsaanbod hebben gedaan, zonder te specificeren wat zij willen bewijzen.
6.1.21De slotsom is dat [verweerder] nog een bedrag van € 11.396,75 aan [appellant] verschuldigd is. Over dit bedrag is [verweerder] wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 mei 2019. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet gespecificeerd (de vordering van buitengerechtelijke incassokosten is ingesteld
pro memorieen in de procedure niet uitgewerkt) en komen dus niet voor toewijzing in aanmerking.