In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voor het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB in haar woning op 4 oktober 2019. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk de verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Uit het onderzoek bleek dat de amfetamine door de ex-partner van de verdachte in de woning was geplaatst zonder haar medeweten. De verdachte had de ex-partner gevraagd om de amfetamine te verwijderen, en bij controle van de koelkast constateerde zij dat deze weg was. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat de middelen in haar woning aanwezig waren. Ook voor de GHB kon niet worden bewezen dat de verdachte dit opzettelijk aanwezig had. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van de middelen, maar heeft wel vastgesteld dat zij de middelen aanwezig had. Het hof heeft geoordeeld dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de conflicten tussen de verdachte en haar ex-partner. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van het meer of anders tenlastegelegde.