ECLI:NL:GHDHA:2023:327

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
2200295221
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen met verwerping beroep op afwezigheid van alle schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voor het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB in haar woning op 4 oktober 2019. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk de verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Uit het onderzoek bleek dat de amfetamine door de ex-partner van de verdachte in de woning was geplaatst zonder haar medeweten. De verdachte had de ex-partner gevraagd om de amfetamine te verwijderen, en bij controle van de koelkast constateerde zij dat deze weg was. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat de middelen in haar woning aanwezig waren. Ook voor de GHB kon niet worden bewezen dat de verdachte dit opzettelijk aanwezig had. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van de middelen, maar heeft wel vastgesteld dat zij de middelen aanwezig had. Het hof heeft geoordeeld dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de conflicten tussen de verdachte en haar ex-partner. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van het meer of anders tenlastegelegde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002952-21
Parketnummers: 09-189698-20
Datum uitspraak: 7 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Wassenaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 86.3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 21.6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde amfetamine en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de politie op 4 oktober 2019 in de woning van verdachte de tenlastegelegde hoeveelheid amfetamine en de tenlastegelegde hoeveelheid GHB heeft aangetroffen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de amfetamine aanvankelijk buiten medeweten van de verdachte in de in de woning aanwezige koelkast werd bewaard door de toenmalige partner van verdachte, [ex-partner verdachte]. Verdachte heeft verklaard dat zij zodra zij daar achter kwam [ex-partner verdachte] heeft gevraagd die amfetamine uit haar huis te verwijderen en dat zij vervolgens bij controle van de koelkast constateerde dat de amfetamine weg was en op grond daarvan had aangenomen dat [ex-partner verdachte] aan haar verzoek had voldaan.
Nu de bewijsmiddelen geen uitsluitsel bieden over de vraag waar in de woning de amfetamine is aangetroffen, terwijl wel blijkt dat [ex-partner verdachte] de politie heeft getipt dat de amfetamine zich in de vriezer bevond, gaat het hof ervan uit dat de amfetamine werd aangetroffen in de vriezer, zijnde een andere plaats dan de koelkast.
Nu de verklaring van de verdachte over de amfetamine niet met bewijsmiddelen kan worden weerlegd en evenmin kan worden weerlegd dat zij de vriezer in de tussentijd niet had gebruikt, kan uit de bewijsmiddelen niet worden geconcludeerd dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [ex-partner verdachte] de amfetamine na verwijdering uit de koelkast op een andere plaats in haar woning bewaarde. Het hof acht dan ook niet bewezen dat de verdachte de amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Wat betreft de GHB is eveneens bij gebreke van daarop betrekking hebbend bewijsmateriaal niet duidelijk op welke plaats in de koelkast en onder welke omstandigheden dit is aangetroffen. De verklaring van de verdachte dat ook de GHB van [ex-partner verdachte] is en zij zich niet bewust was van de aanwezigheid van deze GHB in haar woning kan dan ook niet met bewijsmiddelen worden weerlegd. Ook ten aanzien van de GHB kan niet worden bewezen dat de verdachte dit middel opzettelijk aanwezig had.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte de amfetamine en de GHB aanwezig heeft gehad, maar zal haar overeenkomstig het dienaangaande gevoerde verweer vrijspreken van het opzettelijk aanwezig hebben van die middelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks4 oktober 2019 te Wassenaar
opzettelijkaanwezig heeft gehad ongeveer 86.3 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendeamfetamine en
/of ongeveer 21.6 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde amfetamine en
/ofGHB
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van afwezigheid van alle schuld. Hij heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte niet wist en kon ook niet weten dat er zich verdovende middelen in haar woning bevonden, waardoor haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding.
Het hof overweegt als volgt.
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan worden gehonoreerd als het hof van oordeel is dat bij de verdachte sprake is van verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. Dat is het geval als zij zich geen rekenschap behoefde te geven van de aanwezigheid daarvan.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast. De verdachte woonde als enige in haar woning. Vlak voordat de verdovende middelen door de politie werden aangetroffen heeft zij ruzie gehad met [ex-partner verdachte] over de aanwezigheid van verdovende middelen in haar huis. Dat zij haar woning na het vertrek van [ex-partner verdachte] niet zo grondig op het achterblijven van verdovende middelen heeft geïnspecteerd dat zij de amfetamine niet in de vriezer heeft aangetroffen en de GHB niet in de koelkast heeft aangetroffen staat in de weg aan het oordeel dat de verdachte zich geen rekenschap van de aanwezigheid van die middelen behoefde te geven. Er is dus geen sprake van verontschuldigbare onbewustheid en daarom faalt het beroep op afwezigheid van alle schuld. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van verdovende middelen. Uit het procesdossier blijkt dat zowel de verdachte als haar ex meermalen aangiftes doen en meldingen maken bij de politie over elkaar. Ook in deze zaak was dit het geval. De drugs was immers door haar ex in haar woning geplaatst waarna hij hiervan melding heeft gedaan bij de politie. Het hof acht het op grond van deze feiten en omstandigheden raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. H. Steenhuis en mr. J.J.H.M. van Gennip, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2023.
mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.