In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling op basis van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, maar is vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 302 Sr. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 maart 2020 te Rotterdam, waarbij de verdachte de aangever meermalen op zijn achterhoofd heeft geslagen. Het letsel dat de aangever heeft opgelopen, een bloeding in de hersenen, rechtvaardigt volgens het hof niet de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel, omdat het medisch ingrijpen beperkt bleef tot het voorschrijven van medicatie en er geen langdurige lichamelijke klachten zijn vastgesteld die aan het handelen van de verdachte kunnen worden toegeschreven.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Het hof heeft echter geoordeeld dat het eerdere vonnis niet in stand kan blijven, omdat het tot een andere bewezenverklaring komt. De verdachte is wel schuldig bevonden aan mishandeling, maar de straf is gematigd tot een geldboete van € 750,- en vijftien dagen hechtenis, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het hof heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot € 750,- toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van materiële schade afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.