ECLI:NL:GHDHA:2023:325

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
2200187722
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling met vrijspraak van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling op basis van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, maar is vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 302 Sr. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 maart 2020 te Rotterdam, waarbij de verdachte de aangever meermalen op zijn achterhoofd heeft geslagen. Het letsel dat de aangever heeft opgelopen, een bloeding in de hersenen, rechtvaardigt volgens het hof niet de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel, omdat het medisch ingrijpen beperkt bleef tot het voorschrijven van medicatie en er geen langdurige lichamelijke klachten zijn vastgesteld die aan het handelen van de verdachte kunnen worden toegeschreven.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Het hof heeft echter geoordeeld dat het eerdere vonnis niet in stand kan blijven, omdat het tot een andere bewezenverklaring komt. De verdachte is wel schuldig bevonden aan mishandeling, maar de straf is gematigd tot een geldboete van € 750,- en vijftien dagen hechtenis, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het hof heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot € 750,- toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van materiële schade afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001877-22
Parketnummer: 10-233995-20
Datum uitspraak: 7 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats](Somalië) op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis. Omtrent de vordering tot schadevergoeding van [het slachtoffer] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Rotterdam [het slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer], meermalen, althans eenmaal op/tegen zijn achterhoofd
, althans het hoofd,te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies in de linkerzijde van de hersenhelft ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van mishandeling zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Partiële vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het letsel dat de aangever [naam slachtoffer] heeft opgelopen niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr en de daaromtrent bestaande (vaste) jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarbij merkt het hof op dat het bij de aangever vastgestelde letsel, te weten een bloeding in de hersenen (waarvan naar het oordeel van het hof wel vaststaat dat dat door het handelen van de verdachte is veroorzaakt), niet zonder meer de gevolgtrekking kan rechtvaardigen dat sprake is van bedoeld zwaar lichamelijk letsel. Voor zover bekend is het medisch ingrijpen beperkt gebleven tot het voorschrijven van medicatie, terwijl van de meer langdurige lichamelijke (rest-)klachten niet zonder meer vaststaat dat die kunnen worden toegeschreven aan het bewezen verklaarde handelen van de verdachte.
Dit brengt het hof ertoe de verdachte van het strafverzwarende bestanddeel vrij te spreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 maart 2020 te Rotterdam
[het slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer]
,meermalen
, althans eenmaalop/tegen
zijn achterhoofd, althanszijn hoofd te slaan
, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies in de linkerzijde van de hersenhelft ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. In dit verband heeft de verdediging onder meer naar voren gebracht dat voor de verklaringen van aangever [naam slachtoffer] onvoldoende steunbewijs voorhanden is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat in het dossier voor de aangifte van [het slachtoffer] (die een plausibele verklaring heeft gegeven voor het tijdstip waarop hij aangifte heeft gedaan) voldoende steunbewijs voorhanden is.
Dat steunbewijs betreft de tegenover de politie afgelegde verklaring van de getuige [naam getuige] en het door hem bij [slachtoffer] waargenomen letsel. Dat [getuige] niet aanwezig is geweest bij het begin van de confrontatie in de auto, betekent, anders dan de verdediging kennelijk betoogt, niet dat zijn verklaring niet als steunbewijs kan dienen. De waarnemingen van deze getuige hebben naar het oordeel van het hof evident betrekking op wat zich kort tevoren tussen de verdachte en [slachtoffer] had afgespeeld, terwijl de verdachte zich - ook in het bijzijn van de getuige - agressief naar [slachtoffer] bleef gedragen. Daarentegen is voor de van de lezing van de aangever afwijkende verklaringen van de verdachte, zowel voor wat betreft de gebeurtenissen in de auto als kort daarna buiten de auto, geen steunbewijs voorhanden. Dit brengt het hof ertoe de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde te schuiven.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
Het hof acht op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige [naam getuige] en de medische informatie betreffende aangever wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 19 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem meermalen op/tegen zijn hoofd te slaan. Als gevolg van de gedragingen van de verdachte heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2023 is de verdachte recentelijk niet onherroepelijk veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij vanwege gezondheidsproblemen niet meer
werkzaam is als pakketbezorger. Hij leeft op dit moment van een uitkering. Op 7 februari 2023 zal de verdachte starten met een baan in een fabriek.
Afwegingen ten aanzien van de straf
Bij het bepalen van de straf heeft het hof de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting als uitgangspunt genomen. Voor een eenvoudige mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, geldt als uitgangspunt een geldboete van € 750,-.
Hoewel het handelen van de verdachte tot serieus letsel heeft geleid, is ook sprake van een relatief groot tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, zodat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding is van genoemd uitgangspunt af te wijken.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal € 1.803,59, bestaande uit een bedrag van € 78,59 aan materiële schade (te weten kosten eigen risico) en een bedrag van
€ 1.725,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is de vordering gehandhaafd tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de vordering ter zake van de immateriële schade moet worden gematigd.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is de gevorderde materiële schade onvoldoende onderbouwd. De gestelde kosten (bestaande uit een deel van het eigen risico) kunnen niet worden verklaard door de als bijlage bij het schadevergoedingsverzoek ingebrachte kostenoverzicht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft het hof gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het door het bewezenverklaarde veroorzaakte letsel, de aantoonbare gevolgen die dat blijkens de onderbouwing van de vordering heeft gehad voor de benadeelde partij en de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
19 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. N. Schaar en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2023.
Mr. N. Schaar en mr. G. Schmidt-Fries zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.