ECLI:NL:GHDHA:2023:322

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
2200180420
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid en belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar met betrekking tot geweld tijdens aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1999 te Rotterdam, was aangeklaagd voor wederspannigheid en belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) tijdens een aanhouding op 23 januari 2020 te Schiedam. De boa's hadden bij de aanhouding geweld toegepast, wat door een omstander was gefilmd, maar niet door de boa's zelf was gerapporteerd in het proces-verbaal. Het hof oordeelde dat de werkwijze van de boa's, die stelden niet verplicht te zijn om het door hen gebruikte geweld te relateren in het proces-verbaal, in strijd was met de wettelijke verplichting tot het opmaken van een waarheidsgetrouwe weergave van de feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verzetten tegen de aanhouding en het beledigen van de boa's. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte te veroordelen, toegewezen. De verdachte werd vrijgesproken van openlijke geweldpleging, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij het geweld had gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001804-20
Parketnummer: 10-021856-20
Datum uitspraak: 12 januari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Rotterdam op [geboortedatum] 1999,
adres: [adres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 23 januari 2020 te Schiedam, openlijk, te weten, op Station Schiedam Centrum, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] door
- die [slachtoffer 1] in/tegen de rug te schoppen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] op te tillen, ten gevolge waarvan zij op de grond is gevallen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] op/tegen de schouder, althans tegen het lichaam te schoppen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te schoppen, en/of
- die [slachtoffer 3] in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan, en/of
- meermalen te slaan en/of te schoppen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4];
2.
hij, op of omstreeks 23 januari 2020 te Schiedam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambten(a)ar(en),
- [ slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], buitengewoon opsporingsamtena(a)r(en) en/of
- [ slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], (hoofd)agent(en) van politie Eenheid Rotterdam,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte op heterdaad bestond, door
- te rukken en/of trekken en/of
- zich te bewegen in tegengestelde richting dan waar voornoemde [slachtoffer 1] verdachte trachtte te bewegen en/of
- door (wild) om zich heen te slaan en/of te schoppen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een geschaafde en/of blauwe plekken op de vinger(s) bij die [slachtoffer 4] en/of een ten gevolge heeft gehad;
3.
hij, op of omstreeks 23 januari 2020 te Schiedam,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ze gaan dood, ik maak ze alle drie door, ik schiet ze door hun kanker kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij, op of omstreeks 23 januari 2020 te Schiedam, opzettelijk een ambtenaar,te weten [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2], buitengewoon opsporingsamtena(a)r(en), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen:
- " kanker mongool" en/of "kankerlijer" - "jouw kanker moeder, kanker turk", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder
3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, waarvan 100 uren subsidiair
50 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder
3 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van
180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, waarvan 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte de buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 1] in de rug heeft geschopt, nadat [slachtoffer 1] de broer van de verdachte aansprak op het feit dat hij een sigaret rookte in het metrostation.
Het hof kan evenwel niet vaststellen of, en zo ja welke, (gewelds)handelingen een ander, te weten de broer van de verdachte, in dit verband heeft uitgeoefend. De processen-verbaal hieromtrent in het dossier bevatten verschillende lezingen, en van dit moment zijn er geen camerabeelden beschikbaar, waardoor het een en ander naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk is.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het door hem gepleegde geweld
in verenigingheeft gepleegd. Nu het feit slechts als openlijke geweldpleging en niet op een andere manier, zoals bijvoorbeeld als mishandeling, is tenlastegelegd, zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Het hof overweegt voorts nog het volgende. In de verhoren bij de raadsheer-commissaris hebben de getuigen [slachtoffer 1] en [getuige], die ten tijde van het tenlastegelegde feit als buitengewoon opsporingsambtenaar (verder: boa) werkzaam waren, verklaard, dat zij niet verplicht zijn het door hen uitgeoefende geweld te relateren in het proces-verbaal dat zij opmaken van een incident, maar dat zij dat slechts moeten melden bij de OPCO, die het toegepaste geweld toetst.
Naar het oordeel van het hof verhoudt deze werkwijze zich niet tot de wettelijke verbaliseringsplicht. In het kader van de waarheidsvinding is het noodzakelijk dat een proces-verbaal in een strafzaak een waarheidsgetrouwe en volledige weergave geeft van wat er is gebeurd. Indien geweld is uitgeoefend door een opsporingsambtenaar, dient dit dus ook te worden opgenomen in een proces-verbaal.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij, op
of omstreeks23 januari 2020 te Schiedam, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen
(een
)ambten
(a
)ar
(en),
- [slachtoffer 1] en/ofslachtoffer 2], buitengewoon opsporingsam
btena
(a
)r
(en) en/of
- [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], (hoofd)agent(en) van politie Eenheid Rotterdam,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn
/haar/hunbediening, te weten de aanhouding van verdachte
op heterdaad bestond, door
- te rukken en/of trekken en/of
- zich te bewegen in tegengestelde richting dan waar voornoemde [slachtoffer 1] verdachte trachtte te bewegen en/of
- door (wild) om zich heente slaan en
/ofte schoppen in de richting van voornoemde
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een geschaafde en/of blauwe plekken op de vinger(s) bij die [slachtoffer 4] en/of een ten gevolge heeft gehad;
4.
hij, op
of omstreeks23 januari 2020 te Schiedam, opzettelijk een ambtenaar, te weten
[slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2], buitengewoon opsporingsam
btena
(a
)r
(en), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
/hunbediening, in zijn
/huntegenwoordigheid
,mondeling heeft beledigd, door hem
/hende woorden toe te voegen:
-
"kanker mongool" en/of "kankerlijer" -"
jouw kanker moeder,kanker turk"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging met betrekking tot het onder

2 bewezenverklaarde

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat de verklaringen van de boa’s en de verbalisanten niet betrouwbaar zijn. Het hof verwerpt dit verweer. Hierboven is weliswaar overwogen dat het niet relateren van het door de boa’s zelf gebruikte geweld in strijd is met de verbaliseringsplicht, echter dit maakt de processen-verbaal ten aanzien van hetgeen wel is gerelateerd daardoor niet zonder meer onbetrouwbaar. Duidelijk is dat het een chaotische situatie betrof met meerdere boa’s, verbalisanten en een groep jongeren, terwijl de verdachte en de medeverdachte een tweeling zijn. Dat daar op sommige punten verwarring over is geweest, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de boa’s en de verbalisanten. Duidelijk is dat er sprake is geweest van verzet tegen de aanhouding door verdachte.
In het dossier bevinden zich camerabeelden. Duidelijk is dat het incident niet vanaf het begin is gefilmd: er is het een en ander voorafgegaan aan het moment waarop de beelden starten.
[slachtoffer 2] vermeldt in het door hem opgemaakte proces-verbaal van 24 januari 2020 dat hij de persoon die [slachtoffer 1] een trap in de rug gaf (het hof begrijpt: de verdachte), direct daarna, dus op een moment vóórdat de beelden starten, heeft aangehouden voor mishandeling. Het hof heeft geen redenen om op dit punt aan de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. De omstandigheid dat op een later moment (nogmaals en door een verbalisant) tegen de verdachte is gezegd dat hij is aangehouden, doet hieraan niet af.
Uit het door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opgemaakte proces-verbaal van 24 januari 2020 leidt het hof af dat de verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding door [slachtoffer 2], wederom vóór aanvang van het filmpje, waarbij [slachtoffer 2] meerdere stompen op zijn lichaam kreeg van de verdachte. De verdachte bleef slaan en schoppen.
Op basis van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

wederspannigheid.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding en heeft daarnaast een ambtenaar beledigd. Hiermee heeft hij een gebrek aan respect voor het handhavend gezag getoond, en de ambtenaar in zijn eer en goede naam aangetast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2022 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf weegt het hof mee dat de buitengewoon opsporingsambtenaren fors geweld jegens de verdachte hebben toegepast.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet echter op de geringe mate van overschrijding en de omvang van de op te leggen taakstraf, ziet het hof geen reden aan dit verzuim gevolgen te verbinden.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en
2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,00, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,00, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder
4 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor toewijzing tot een bedrag van € 75,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat niet is komen vast te staan dat de overige gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1. tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) urenindien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder
4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. O.E.M. Leinarts en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 januari 2023.