ECLI:NL:GHDHA:2023:301

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
200.291.573
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dispuut over afrekening van grondwerkzaamheden en betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de afrekening van verrichte grondwerkzaamheden in de tuin van het nieuwbouwhuis van [appellant] en zijn echtgenote. In 2019 heeft [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd, maar er ontstond onenigheid over het aantal vierkante meters dat in rekening mocht worden gebracht en of er opdracht was gegeven voor extra werk. De kantonrechter heeft in eerste aanleg [appellant] en zijn echtgenote veroordeeld tot betaling van het restant van de factuur, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan omdat hij het niet eens was met deze uitspraak.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het aantal vierkante meters dat zij heeft bewerkt. Het hof heeft de metingen van [geïntimeerde] als onvoldoende onderbouwd beschouwd en heeft de rapportage van een onafhankelijke rapporteur in overweging genomen. Deze rapportage kwam tot een lager aantal vierkante meters dan [geïntimeerde] had opgegeven. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn vordering tot verklaring voor recht, maar dat hij wel ontvankelijk is in zijn vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte prijs opnieuw moest worden berekend op basis van 222,78 vierkante meter. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van extra kosten voor meer vlakken afgewezen, maar heeft de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten in incidenteel hoger beroep toegewezen aan [appellant]. Het vonnis van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.291.573/01
Zaaknummer rechtbank : 8274305 RL EXPL 20-1019
Arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Monster, gemeente Westland,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N.R. Rietveld te Naaldwijk.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[geïntimeerde] heeft in 2019 voor rekening van [appellant] en zijn echtgenote (hierna: [echtgenote] ) (grond)werkzaamheden verricht in de tuin van hun nieuwbouwhuis. De afrekening zou plaatsvinden aan de hand van het door [geïntimeerde] bewerkte aantal vierkante meters. Partijen hebben een dispuut over het aantal vierkante meters dat in de facturering mag worden betrokken én over de vraag of opdracht is gegeven voor extra werk. Van de in rekening gebrachte factuur heeft [appellant] een deel betaald.
1.2
In eerste aanleg heeft de kantonrechter [appellant] en [echtgenote] veroordeeld om ook het restant van de factuur (€ 2.318,73) met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten te voldoen. [echtgenote] is niet van dat vonnis in hoger beroep gekomen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het arrest van 20 april 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de zitting gehouden op 14 juli 2021;
  • de memorie van grieven met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Op 12 mei 2019 hebben [appellant] en [echtgenote] aan [geïntimeerde] opdracht gegeven om werkzaamheden aan de bij hun nieuwbouwhuis behorende tuin te verrichten, te weten het afgraven van tuingrond en het aanvullen met zand, tuingrond en/of repack. De basis voor de opdracht was een offerte van 22 november 2018, bestemd voor bewoners in de betrokken nieuwbouwwijk, waarin onder meer het volgende is vermeld:

Het volgende kunnen wij aanbieden voor het volgende:* Ontgraven en afvoeren grond er wordt 20 cm min vloerpeil ontgraven.* Leveren en verwerken van 15 cm los gestort zand.* Zand pakket aftrillen met trilplaat.Dit kunnen we uitvoeren voor een bedrag van € 16,- per m2 ex BTW* Ontgraven en afvoeren van grond er wordt 20 cm min vloerpeil ontgraven.* Leveren en verwerken van 15 cm los gestorte tuingrond.Dit kunnen we uitvoeren voor een bedrag van € 20,50 per m2 ex BTW* Ontgraven en afvoeren grond er wordt 20 cm min vloerpeil ontgraven.Dit kunnen we uitvoeren voor een bedrag van € 9,50 per m2 ex BTW* Ontgraven en afvoeren grond ca 40 cm.* Leveren en aanbrengen van een gronddoek* Leveren en verwerken van 25 cm los gestort gebroken puin.* Gebroken puin pakket aftrillen met trilplaat.* Leveren en aanbrengen van ca. 5 cm zand.* Zand pakket aftrillen met trilplaat.Dit kunnen we uitvoeren voor een bedrag van € 29,50 per m2 ex BTWVoor een meerprijs van € 2,00 per m2 ex BTW gemeten over de totale m2 van de gehele tuin kunnen wij 3 vakken ontgraven.
3.2
[echtgenote] heeft [geïntimeerde] een ‘file waarin duidelijk staat wat de bedoeling is’ gestuurd. Daarbij is een plattegrond met maatvoering gevoegd met daarop een huis, een schuurtje en onbebouwde grond in voor- en achtertuin (hierna: de plattegrond). Op de onbebouwde grond in de plattegrond is in twee vakken vermeld: ‘afgraven en zand’, in één vak ‘afgraven en repack (6 x 5?)’ en in één vak ‘afgraven en tuinaarde’.
3.3
[geïntimeerde] heeft de werkzaamheden op 19 juni 2019 verricht. Het werk is opgeleverd en [appellant] en [echtgenote] hebben het zonder protest aanvaard.
3.4
Op 11 juli 2019 heeft [geïntimeerde] een factuur met een betalingstermijn van 14 dagen aan [appellant] en [echtgenote] gestuurd voor een bedrag van € 7.250.73 inclusief btw. Het aantal vierkante meters (hierna: m2) waarop de bewerkingen hebben plaatsgevonden is daarin als volgt gespecificeerd:
241,97 m2 ontgraven en aanvullen met zandgrond;
30,75 m2 ontgraven en aanvullen met tuinaarde;
30,00 m2 ontgraven en aanvullen met zand en repack.
Verder is er een post opgevoerd: ‘extra kosten meer vlakken’.
3.5
[appellant] heeft tegen de factuur bezwaar gemaakt met als reden dat het opgegeven aantal m2 in de factuur niet overeenkomt met het geleverde werk en dat er geen opdracht is gegeven voor het in de factuur opgenomen extra werk dat heeft geleid tot ‘extra kosten meer vlakken’. Van de factuur heeft [appellant] na het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg € 4.932,- betaald.
3.6
Volgens een door [geïntimeerde] opgestelde rapportage heeft zij op 6 november 2019 het aantal m2 van het perceel van [appellant] en [echtgenote] nagemeten. Volgens deze rapportage kwam zij op één punt na op hetzelfde aantal m2 als voorheen. Voor één van de vlakken met tuinaarde diende volgens haar 2,76 m2 minder in aanmerking te worden genomen dan oorspronkelijk opgegeven en een creditbedrag van € 56,58 te worden verstrekt.
3.7
[…] Landmeting en Maatvoering, eigendom van [naam] , te [plaats] , (hierna: [de rapporteur] ) heeft op verzoek van [appellant] het maximale aantal m2 grondverzet berekend. De bevindingen zijn weergegeven in een rapport van 8 februari 2021. Het rapport vermeldt dat de berekeningen zijn gedaan op basis van twee verschillende methoden, methode A en methode B. Methode A neemt de verschillende op de plattegrond zichtbare vlakken tot uitgangspunt. Daarvan heeft [de rapporteur] door optelling het aantal m2 berekend en hij komt dan uit op een maximaal uitvoerbaar grondverzet van 220,58 m2. Methode B gaat uit van de oppervlakte van het perceel en trekt daarvan af de oppervlakte van het huis en het schuurtje. Het maximaal uitvoerbaar grondverzet komt dan uit op 222,78 m2.
3.8
Bij ongedateerde brief aan [appellant] heeft [de rapporteur] [appellant] de metingen toegelicht als volgt:

U heeft mij gevraagd om een verduidelijking van het rapport van 8 februari 2021. Ik was op 26 januari 2021 bij u thuis om uw grond op te meten. Ik heb naar twee methodes gebreken. Voor methode A ben ik uitgegaan van de opdrachttekening die u mij heeft verstrekt. Voor methode B ben ik met landmeetapparatuur uw grond gaan opmeten. Dit gaat als volgt in zijn werk: Met behulp van GPS en Total station hoeken en afstanden gemeten. De hoeken van het gebouw in kaart gebracht tot de grens met de buren.Ik heb daarbij de oppervlakte van het huis opgemeten en die van het schuurtje met Civil 3D software aan de hand van de meting, en dat afgetrokken van het totaaloppervlak van de grond.U heeft mij mijn werk laten doen zonder mij te sturen in een bepaalde richting (…)

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] en [echtgenote] worden veroordeeld tot betaling van € 2.318,73 te vermeerderen met rente en kosten.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] , met hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [echtgenote] , toegewezen vermeerderd met € 737,54 aan buitengerechtelijke incassokosten en met proceskosten. Hij heeft daarbij overwogen dat [appellant] en [echtgenote] de meting van [geïntimeerde] , die ook een (na)meting heeft verricht, onvoldoende hebben betwist. Ten aanzien van de in rekening gebrachte extra kosten heeft hij overwogen dat [appellant] en [echtgenote] opdracht hebben gegeven tot het maken van drie vakken waarvoor [geïntimeerde] extra kosten in rekening mocht brengen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis van de kantonrechter (hierna: het bestreden vonnis). Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. Hij vordert in principaal hoger beroep de vernietiging van het vonnis en een verklaring voor recht dat hij € 2.280,22 inclusief btw onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft voldaan met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, de executiekosten en daarmee samenhangende schade daaronder begrepen.
5.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten in beide instanties, althans tot betaling van de geliquideerde proceskosten, met nakosten.
Zij heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de kantonrechter over de proceskostenveroordeling en vordert, onder aanvoering van één grief, de gedeeltelijke vernietiging van het vonnis met de veroordeling van [appellant] tot betaling van de daadwerkelijk door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten.
5.3
[appellant] concludeert tot afwijzing van de in incidenteel hoger beroep ingestelde vordering.

6.Beoordelingin principaal hoger beroepniet-ontvankelijk?

6.1
Het hof stelt het volgende voorop. De onder 5.2 vermelde vordering die strekt tot het verkrijgen van een verklaring voor recht is in eerste aanleg niet ingesteld.
Zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert is het op grond van art. 353 lid 1 Rv niet mogelijk om voor het eerst in hoger beroep een eis in reconventie in te stellen. Daarop strandt deze vordering. Dat betekent niet dat [appellant] afstand heeft gedaan van het recht om de vordering van [geïntimeerde] te bestrijden. [appellant] vordert immers de vernietiging van het bestreden vonnis en daarin ligt, in samenhang met de grieven, naar het oordeel van het hof besloten de eis om alsnog de vordering van [geïntimeerde] (gedeeltelijk) af te wijzen. Dit betekent dat [appellant] niet slechts ‘pijnpunten’ heeft en ‘emotionele genoegdoening’ zoekt – dit zijn de woorden die [geïntimeerde] eraan geeft – waarvoor het hoger beroep zich niet zou lenen. Geen rechtsregel brengt met zich dat [appellant] , na een gehouden mondelinge behandeling na aanbrengen, niet alsnog zijn grieven naar voren mag brengen en zijn vordering in hoger beroep nader mag formuleren. Grieven en vordering hoeven niet in overeenstemming te zijn met wat [appellant] ter zitting naar voren heeft gebracht en uit (enkel) zijn houding ter zitting kan niet worden afgeleid dat hij geen procesbelang (meer) heeft, of afstand zou hebben gedaan van het recht om grieven aan te voeren c.q. verweren te handhaven.
6.2
Ook het feit dat [echtgenote] , die in het bestreden vonnis hoofdelijk met [appellant] is veroordeeld, niet in hoger beroep is gegaan en gebonden blijft aan het bestreden vonnis brengt hierin geen wijziging. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd dat [appellant] er geen belang bij heeft om, indien zijn hoger beroep slaagt, terugbetaling te kunnen eisen van wat hij uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan en (daarna) niet hoofdelijk met [echtgenote] te kunnen worden aangesproken. Dat dit een en ander in de executiefase wellicht tot juridische complicaties leidt maakt dit niet anders.
6.3
De slotsom is dat [appellant] niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering stekkende tot het verkrijgen van een verklaring voor recht. In zijn vordering die strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis zal hij worden ontvangen.
het geschilhet aantal m2
6.4
Partijen strijden over de betalingsverplichtingen van [appellant] jegens [geïntimeerde] . Het belangrijkste geschil in dit verband is wat het aantal m2 grond is dat door [geïntimeerde] is bewerkt. Immers: het aantal bewerkte m2 is het uitgangspunt voor de omvang van de betalingsverplichting van [appellant] (rov 3.1). [geïntimeerde] gaat, na opmeting op of omstreeks 11 juli 2019 en nameting op 6 november 2019, uit van 299,96 m2 (rov. 3.6). [appellant] stelt zich op het standpunt dat dit niet klopt en dat het juiste aantal m2 aanzienlijk lager is. Hij verwijst naar de rapportage en toelichting van [de rapporteur] (rov 3.7 en 3.8).
6.5
Het hof stelt het volgende voorop. Op [geïntimeerde] rust de bewijslast van haar stelling dat op basis van het door haar gemeten aantal m2 moet worden afgerekend. Zij zal dus, gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant] , moeten bewijzen dat het aantal door haar bewerkte m2 299,96 bedraagt. [geïntimeerde] baseert zich op de nameting van 6 november 2019 (rov 3.6). Met [appellant] is het hof van oordeel dat deze nameting onvoldoende inzicht biedt in de verrichte metingen. Op de laatste pagina van de desbetreffende rapportage staan de gemeten m2, maar hoe [geïntimeerde] precies aan deze resultaten is gekomen is onduidelijk en niet toegelicht. De bijgevoegde foto’s bieden geen inzicht want deze zijn vaag en slecht van kwaliteit. Er kan niet meer of anders uit worden afgeleid dan dat bij de metingen een meetlint is gebruikt. Op drie van de foto’s is een meetlint met zichtbare cijfers te zien maar hoe dit moet worden geduid is niet uitgelegd en daarmee niet kenbaar voor het hof. Volgens de rapportage is onder meer een stuk gemeten van 17,2 meter keer 7,9 meter is 135,88 m2. Tegen die gerapporteerde opmeting maakt [appellant] in het bijzonder bezwaar. Volgens hem is een vlak van deze afmetingen in de tuin niet te vinden. Hij wijst er in de memorie van grieven onder 34 op dat deze meting betrekking moet hebben op vak 4 van een door [geïntimeerde] genummerd exemplaar van de plattegrond. Volgens hem kan dat vlak op de plattegrond geen 17,9 [bedoeld zal zijn 17,2 -hof-] keer 7,9 meter zijn, maar is het slechts 6,9 bij 7,9 meter. [geïntimeerde] is daar niet inhoudelijk op ingegaan. Zij stelt, kort gezegd, dat [appellant] zijn standpunt dienaangaande eerder, namelijk in de eerste aanleg, naar voren had moeten brengen. Dat standpunt is onjuist want in strijd met de tweedekansfunctie van de appelprocedure. Het stond [appellant] vrij dit standpunt in hoger beroep voor het eerst naar voren te brengen. Het is dan aan [geïntimeerde] om daarop te reageren. Dat heeft zij nagelaten.
6.6
Daar komt bij dat [appellant] heeft overgelegd de rapportage van [de rapporteur] waarin twee verschillende methoden voor het bepalen van het aantal m2 tot vrijwel gelijkluidende resultaten hebben geleid. Juist is dat [geïntimeerde] niet bij de metingen aanwezig was, dat niet duidelijk is of afgezien van het huis ook de perceelgrenzen en de schuur zijn opgemeten en dat [de rapporteur] niet is ingegaan op de nameting door [geïntimeerde] . Dat doet er niet aan af dat de rapportage van [de rapporteur] bijdraagt aan de gemotiveerde betwisting door [appellant] van de stellingen van [geïntimeerde] . In het bijzonder verdient hierbij opmerking dat [de rapporteur] het huis in elk geval wél heeft gemeten, dat [de rapporteur] daarvoor een lengte rapporteert van 13,73 meter, en dat (de lengte van) het vak waarover partijen debatteren zich binnen de uiteinden van deze lengte bevindt – dit laatste is tussen partijen niet in geschil. De lengte van dit vak kan dan per definitie niet de door [geïntimeerde] gerapporteerde 17,2 meter zijn.
6.7
Tegenover dit gemotiveerde verweer van [appellant] heeft [geïntimeerde] onvoldoende ingebracht. Van haar had mogen worden verwacht dat zij haar stellingen met als strekking dat zij 299,96 m2 grond heeft afgegraven nader had toegelicht en inzichtelijk gemaakt. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft evenmin specifiek bewijs aangeboden aangaande het door haar afgegraven aantal m2. Bij deze stand van zaken worden de stellingen van [geïntimeerde] gepasseerd. Dat betekent dat het bestreden vonnis op dit punt niet in stand kan blijven.
6.8
Het hof zal van het voor [geïntimeerde] meest gunstige meetresultaat van [de rapporteur] uitgaan, dus van een oppervlakte van 222,78 m2.
vlakken en meerprijs
6.9
Dan houdt partijen nog verdeeld de vraag of [geïntimeerde] een meerprijs in rekening kan brengen omdat zij extra vlakken heeft gegraven. [geïntimeerde] heeft op basis van de offerte de meerprijs van € 2,- per m2 in rekening gebracht (vgl rov 3.1). Zij heeft tot uitgangspunt genomen dat zij drie (verschillende soorten) vakken heeft ontgraven, reden waarom een meerprijs is verschuldigd. [appellant] bestrijdt dit. Hij neemt tot uitgangspunt dat er slechts één afgraving heeft plaatsgevonden en verdedigt dat het gestorte materiaal er niet toe doet bij de beoordeling van de vraag of al dan niet drie vakken zijn afgegraven.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de offerte (3.1). Die uitleg moet, zoals gebruikelijk, plaatsvinden aan de hand van het Haviltex-criterium: er dient niet alleen gekeken te worden naar de letterlijke of taalkundige uitleg van de offerte maar ook naar de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de offerte mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
6.1
Het hof beschikt in het kader van die uitleg niet over meer of andere documenten dan de offerte, gericht aan meerdere bewoners van een complex van nieuwbouwhuizen, en over de plattegrond. In de offerte wordt een onderscheid gemaakt tussen de bewerking van grond al naar gelang het materiaal dat na de afgraving op de grond moet worden aangebracht (zand, tuinaarde of puin (door partijen ook wel aangeduid als repack) en de hoeveelheid werkzaamheden die daarmee gemoeid zijn. Daarbovenop geldt een meerprijs als er drie vakken moeten worden ontgraven. Een redelijke uitleg brengt mee dat dit het geval is als in één tuin meerdere soorten materialen moeten worden aangebracht in (ten minste) drie verschillende vakken – zoals bij [appellant] en [echtgenote] . Dat brengt immers extra werkzaamheden met zich, ten opzichte van het slechts op één wijze afgraven en opvullen van een tuin, zoals [geïntimeerde] ook bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft uiteengezet: “
De tekening die [echtgenote] heeft gemaakt komt redelijk overeen met de opdracht. Hoe meer vakken op de tekening hoe meer extra werk. Er zijn 3 extra vlakken […]. Het extra werk zit er in dat ik andere grond moet halen, dan voor afgraven van zand. Het is minder werk als in alle vakken hetzelfde moet gebeuren. Die vakken die anders moeten, moet ik opnemen en anders verwerken.” [appellant] heeft hier geen andere rationele of althans redelijke uitleg tegenover gesteld. Hij stelt dat de offerte het heeft over het “ontgraven” [de rapporteur] vakken terwijl volgens hem zijn hele tuin als één vak is ontgraven (en er slechts verschillende opvullingen zijn). Hiermee miskent hij echter dat de extra inspanningen en dus kosten voor [geïntimeerde] evident zitten in het verschil in opvullingen, en dat hij (de bedoeling van) de offerte ook vanuit dat perspectief had moeten begrijpen.
het in rekening te brengen bedrag
6.11
Uit het voorgaande volgt dat de door [geïntimeerde] aan [appellant] in rekening gebrachte prijs opnieuw zal moeten worden berekend op basis van 222,78 in rekening te brengen m2. Dat zal uiteraard ook gevolgen hebben voor de, eveneens per m2 te berekenen, meerprijs. Het hof stelt vast dat niet betwist zijn het aantal m2 dat aangevuld is met tuinaarde (na aanpassing door [geïntimeerde] ten opzichte van de oorspronkelijke factuur (30,75 min 2,76 is) 27,99) en evenmin het aantal m2 dat aangevuld is met zand en repack (30). Dat leidt tot de volgende herberekening:
Totaal bewerkte m2 222,78
waarvan 27,99 m2 met tuinaarde en 30,00 m2 met repack is 57,99 m2.
Resteert aan aangevuld met zand (222,78 m2 min 57,99 m2 is) 164,79 m2.
De factuur had dan moeten bedragen:
164,79 m2 keer € 16,- is € 2.636,64 plus
27,99 m2 keer € 20,50 is € 573,80 plus
30,00 m2 keer € 29,50 is € 885,00 plus
222,78 m2 keer € 2,- is 445,56 (extra kosten meer vlakken) is€ 4.541,0021% btw is € 953,61totaal € 5.494,60
conclusie en proceskosten
6.12
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van [appellant] slagen voor zover hij daarin bezwaar heeft gemaakt tegen het bij hem in rekening brengen van meer dan 222,78 m2 grondverzet. De grieven gericht tegen het in rekening brengen van de extra kosten falen. Bij de overige grieven heeft [appellant] geen belang.
6.13
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, na eisvermindering, de betaling van € 2.318,73 gevorderd, ervan uitgaande dat van de oorspronkelijke factuur € 4.932,- betaald was. [geïntimeerde] had in rekening moeten brengen € 5.494,60, zodat te betalen resteert, inclusief btw € 562,60. Het hof zal het bestreden vonnis dus vernietigen voor zover het [appellant] aangaat en voor zover daarin meer dan dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, is toegewezen.
6.14
[appellant] heeft geen grief gericht of bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: BBI), als zodanig. Op dit punt blijft het bestreden vonnis dan ook in stand. Het incassotraject is ook niet beperkt gebleven tot de incasso van het in eerste aanleg na eisvermindering gevorderde bedrag, maar ziet op de incasso van de hele factuur, dus inclusief de € 4.932,- die hangende de procedure in eerste aanleg is voldaan. Het bedrag van de buitengerechtelijke kosten dient echter te worden aangepast aan wat het hof van de oorspronkelijke vordering toewijsbaar oordeelt. Dit komt uit, met toepassing van het BBI, op € 649,73 volgens de navolgende specificatie:
6.15
Aangezien partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld zullen de proceskosten in eerste aanleg en in principaal hoger beroep tussen partijen worden gecompenseerd. Waar het bestreden vonnis [appellant] in de proceskosten heeft veroordeeld, zal het in zoverre worden vernietigd.
in incidenteel hoger beroep
6.16
In incidenteel hoger beroep vordert [geïntimeerde] de betaling van de integrale (werkelijke) proceskosten. Het resultaat van het principaal hoger beroep is dat [appellant] gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. Reeds daaruit volgt dat hij geen misbruik van recht heeft gemaakt door in deze procedure verweer te voeren en in hoger beroep te komen. Hij heeft ook geen misbruik van recht gemaakt voor zover hij zijn verweer vergeefs heeft gevoerd. Er is geen verplichting om de zaak door middel van een regeling op te lossen. De grief faalt dus en de vordering van [geïntimeerde] komt niet voor toewijzing in aanmerking. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld.

7.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2020 voor zover [appellant] daarin is veroordeeld om, hoofdelijk met [echtgenote] , in hoofdsom meer te betalen dan € 562,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen vanaf de factuurdatum, en meer aan buitengerechtelijke kosten te betalen dan € 649,73, en om proceskosten te voldoen;
en opnieuw rechtdoende:
  • compenseert in principaal hoger beroep tussen [appellant] en [geïntimeerde] de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
  • veroordeelt in incidenteel hoger beroep [geïntimeerde] in de proceskosten aan de kant van [appellant] tot op de dag van deze uitspraak begroot op € 418,- aan kosten advocaat;
  • bekrachtigt het tussen [appellant] en [geïntimeerde] gewezen vonnis van 20 augustus 2020 voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, J.W. Frieling en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.