ECLI:NL:GHDHA:2023:30

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
2200249221
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van openlijke geweldpleging en ontslag van rechtsvervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis, voor openlijke geweldpleging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de tenlastelegging niet het bestanddeel 'in vereniging' bevatte, wat essentieel is voor de kwalificatie van openlijke geweldpleging volgens artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor kon het hof niet tot een veroordeling komen voor openlijke geweldpleging, noch voor een ander strafbaar feit. De verdachte werd dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden bevestigd, maar het hof kon zich daar niet in vinden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar geweld heeft gepleegd, maar dat dit niet onder de kwalificatie van openlijke geweldpleging valt. De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het proces met een vordering tot schadevergoeding, werd niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in verband met de vordering werden begroot op nihil.

Het hof heeft zijn beslissing uitvoerig gemotiveerd en benadrukt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het tenlastegelegde feit, omdat de noodzakelijke elementen voor een strafbaar feit ontbreken. Dit arrest is gewezen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002492-21
Parketnummer: 09-025854-20
Datum uitspraak: 3 januari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 augustus 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Delft op [geboortedatum],
adres: [adres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 maart 2019 te Delft openlijk, te weten, op de [straatnaam], in elk geval op of aan de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer] en/of een personenauto door deze [slachtoffer] op de grond te gooien en/of te slaan en/of te trappen en/of die auto te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 19 maart 2019 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] op de grond te gooien en/of te slaan en/of te trappen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks19 maart 2019 te Delft openlijk, te weten
,op de [straatnaam],
in elk geval op of aan de openbare weggeweld heeft gepleegd tegen een persoon
en/of een goedte weten [slachtoffer]
en/of een personenautodoor deze [slachtoffer]
op de grond te gooien en/ofte slaan en
/ofte trappen
en/of die auto te trappen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Anders dan bepleit door de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat ook de verdachte geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]. Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert.
Het hof stelt voorop dat voor een kwalificatie van openlijke geweldpleging ex artikel 141 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), hetgeen het openbaar ministerie kennelijk ten laste heeft willen leggen, is vereist dat het openlijke geweld in vereniging is gepleegd. Omdat de tenlastelegging niet het bestanddeel “in vereniging” omvat, waardoor dat bestanddeel ook niet bewezen kan worden verklaard, kan het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging. Het tenlastegelegde levert naar oordeel van het hof ook niet een ander strafbaar feit op.
De verdachte moet derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat het hof – nu het hof komt tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde – niet toekomt aan een beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.500,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 400,-.
Nu de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachtete dier zake
van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. B.P. de Boer en mr. C.M.M. Oostdam, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 januari 2023.
Mrs. B.P. de Boer en C.M.M. Oostdam alsmede de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.