In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis, voor openlijke geweldpleging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de tenlastelegging niet het bestanddeel 'in vereniging' bevatte, wat essentieel is voor de kwalificatie van openlijke geweldpleging volgens artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor kon het hof niet tot een veroordeling komen voor openlijke geweldpleging, noch voor een ander strafbaar feit. De verdachte werd dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden bevestigd, maar het hof kon zich daar niet in vinden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar geweld heeft gepleegd, maar dat dit niet onder de kwalificatie van openlijke geweldpleging valt. De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het proces met een vordering tot schadevergoeding, werd niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in verband met de vordering werden begroot op nihil.
Het hof heeft zijn beslissing uitvoerig gemotiveerd en benadrukt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het tenlastegelegde feit, omdat de noodzakelijke elementen voor een strafbaar feit ontbreken. Dit arrest is gewezen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.