ECLI:NL:GHDHA:2023:2962

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
22-001026-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en voorhanden hebben van vuurwapen en explosieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van € 180.000,-, dat werd aangetroffen in zijn woning, en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, kogelpatronen, een geluiddemper en een handgranaat. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in staat was om een afdoende verklaring te geven voor de legale herkomst van het geld, waardoor het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit zijn werkzaamheden voor een Canadees bedrijf, maar het hof oordeelde dat deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar was. Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van andere geldbedragen die in de woning waren aangetroffen, omdat hiervoor geen bewijs van witwassen was. Wat betreft de wapens oordeelde het hof dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen voorwerpen in zijn garage. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een ernstige medische aandoening, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001026-20
Parketnummer: 10-810353-17
Datum uitspraak: 27 september 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2017, te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. a) van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 217.115 euro, althans van een of meerdere geldbedragen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is, en/of dit voorwerp/deze voorwerpen geld voorhanden heeft gehad,
dan wel
b) een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 217.115 euro, althans een of meerdere geldbedragen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 217.115 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2017 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type FN Concours 150, kaliber .22 lr en/of 47 bijbehorende kogelpatronen (van het CCI) en/of een bijbehorende geluiddemper voorhanden heeft gehad;
3.
Hij op of omstreeks 12 juli 2017 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, (te weten een handgranaat), voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot primair een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest en subsidiair het equivalent van de gevorderde gevangenisstraf in een geldboete. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat op het beslag zal worden beslist conform het vonnis van de rechtbank.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring. Ook zal het hof andere beslissingen nemen ten aanzien van de strafoplegging en de inbeslaggenomen voorwerpen.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Aan de verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd het, al dan niet tezamen met medeverdachte [medeverdachte], witwassen van een bedrag van € 217.115. De raadsman van de verdachte heeft zich – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de vermeende legale herkomst van het geld waarnaar het openbaar ministerie vervolgens onvoldoende nader onderzoek heeft gedaan.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel “afkomstig van enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Dat geld “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtsreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 12 juli 2017 is tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte en de medeverdachte een geldbedrag van in totaal € 217.115,- in contanten aangetroffen. Een gedeelte daarvan, namelijk € 415,-, werd aangetroffen in een tasje op de bank in de woonkamer. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden van witwassen ten aanzien van het geldbedrag van € 415,- rechtvaardigen.
Er resteert dan een geldbedrag van € 216.700,- ten aanzien waarvan geen direct bewijs is voor een brondelict. Een deel van dit geldbedrag, te weten € 139.900,-, werd aangetroffen achter een rooster onder een inbouwligbad. Het andere deel, te weten € 76.800,-, werd aangetroffen in een boxspringmatras. Het geld was verpakt in verschillende bundels in plastic tassen en bestond onder andere uit 123 biljetten van € 500,- en 34 biljetten van € 200,-. Voorts bestaat een aanzienlijke discrepantie tussen de omvang van het aangetroffen geldbedrag enerzijds en de legale inkomsten van de verdachte en de medeverdachte anderzijds. Het is evident dat het aangetroffen geldbedrag niet verklaard kan worden uit de geregistreerde legale inkomsten van de verdachte en de medeverdachte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden – in samenhang bezien – acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van € 216.700,- uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van enig misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft verklaard dat een deel van het aangetroffen geldbedrag, te weten € 180.000,-, afkomstig is uit zijn werkzaamheden voor het bedrijf [bedrijf 1], een Canadees bedrijf dat software verkoopt waarmee versleutelde (digitale) berichten kunnen worden verzonden. De verdachte was bezig met het oprichten van een eigen bedrijf, genaamd [bedrijf 2], maar stond nog niet geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en had ook nog geen boekhouder. Niettemin verrichtte de verdachte wel al werkzaamheden voor [bedrijf 1]. De verdachte is via een advertentie op Marktplaats in contact gekomen met een tussenpersoon van [bedrijf 1] en wilde in eerste instantie reseller van [bedrijf 1] simkaarten worden. Die tussenpersoon is op enig moment met zijn werkzaamheden gestopt, waarna de verdachte de taken van de tussenpersoon op verzoek van [bedrijf 1] heeft overgenomen. De verdachte heeft ook de rekening-courant van die tussenpersoon overgenomen. De verdachte gebruikte een tablet van [bedrijf 1] en onderhield contact met [bedrijf 1] via een speciale portal van het bedrijf. Het bedrag van € 180.000,- had de verdachte een dag voor de doorzoeking in opdracht van [bedrijf 1] opgehaald bij resellers en thuis bewaard. De verdachte had een factuur van [bedrijf 1] op zijn laptop staan voor het geld dat hij had geïnd bij resellers. [bedrijf 1] zou nog laten weten hoe de verdachte de € 180.000,- aan het bedrijf moest betalen.
De verdachte heeft verklaard dat het resterende bedrag, te weten € 36.700,-, spaargeld betreft. Zo zou een gedeelte afkomstig zijn van de erfenis van de vader van de medeverdachte. Het overige spaargeld zou onder andere bestaan uit de opbrengsten van de verkoop van een auto, motor en scooter. Door de raadsvrouw van de medeverdachte zijn ook RDW-gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de voornoemde voertuigen voor de tenlastegelegde datum zijn verkocht.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte ten aanzien van de € 180.000,- op verschillende onderdelen als voldoende concreet, verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Op die onderdelen heeft het openbaar ministerie nader onderzoek gedaan. Zo is onderzoek gedaan naar het bedrijf van de verdachte, [bedrijf 2]. Hieruit is gebleken dat het bedrijf niet geregistreerd staat bij de Kamer van Koophandel. Het bedrijf had wel een website waarvan de domeinnaam op 6 februari 2017 voor het eerst is geregistreerd. De website werd door een bedrijf van de broer van de verdachte beheerd. Voorts is de laptop van de verdachte onderzocht. Op de laptop was geen link met [bedrijf 1] te vinden. Er is ook geen rekening-courant of factuur aangetroffen. Tevens zijn twee tablets van de verdachte onderzocht. Op de ene tablet bleek de portal van [bedrijf 1] niet geïnstalleerd te zijn. Op de andere tablet kon met de door de verdachte opgegeven wachtwoorden niet worden ingelogd. Voorts heeft het openbaar ministerie een rechtshulpverzoek aan Canada gedaan. Uit de uitvoeringsstukken van Canada blijkt onder andere dat er een bedrijf [bedrijf 1] in Canada bestaat dat mogelijk handelsactiviteiten zou verrichten op het gebied van zogenaamde PGP-producten. [bedrijf 1] zou alleen zaken doen met geregistreerde en gecontroleerde bedrijven als resellers. Uit intern onderzoek bij [bedrijf 1] bleek niet van zakelijke banden of relaties met de verdachte of zijn partner. [bedrijf 1] heeft gesteld ook niet op de hoogte te zijn van enige openstaande vordering op de verdachte of zijn partner.
Het hof wil op grond van de door de verdediging overgelegde screenshots desondanks wel aannemen dat de verdachte enige werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1]. De verdachte heeft echter geen namen willen noemen van de resellers bij wie hij het geld zou hebben opgehaald en heeft ook niet willen verklaren wat het bedrag was dat hij per reseller zou hebben geïncasseerd. De verklaring van de verdachte is ten aanzien van dit onderdeel onvoldoende concreet om te kunnen verifiëren. Het openbaar ministerie heeft hier dan ook geen nader onderzoek naar kunnen verrichten. Het hof acht onaannemelijk dat een (Canadees) bedrijf de verantwoordelijkheid voor het ophalen en het vervolgens overmaken van een aanzienlijk bedrag van € 180.000,- aan de verdachte - die destijds nog niet geregistreerd stond bij de Kamer van Koophandel - zou geven zonder hier vooraf duidelijke afspraken over te hebben gemaakt.
Het hof concludeert dat het onderzoek van het openbaar ministerie er niet toe heeft geleid dat de verklaring van de verdachte kon worden geverifieerd.
Dit alles maakt dat de verdachte er niet in is geslaagd het vermoeden van witwassen te ontkrachten. Bij gebreke aan een afdoende verklaring omtrent een legale herkomst van het aangetroffen geldbedrag van € 180.000,- komt het hof ten aanzien van dat bedrag tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat dat geld middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte ten aanzien van de € 36.700,- voldoende concreet, verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk is. Door de medeverdachte zijn meerdere stukken overgelegd naar aanleiding waarvan het openbaar ministerie nader onderzoek had kunnen doen, wat het openbaar ministerie heeft nagelaten. Het is met de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten dat het geldbedrag van € 36.700,- een legale herkomst heeft. De verdachte behoort aldus ten aanzien van dit geldbedrag te worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
Aan de verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd het voorhanden hebben van een vuurwapen, bijbehorende kogelpatronen, bijbehorende geluiddemper en een handgranaat. De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte geen wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen en de handgranaat in de doos.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Op 12 juli 2017 is tijdens een doorzoeking in de garage van de woning van de verdachte en de medeverdachte een doos met een vuurwapen, munitie, een geluiddemper en een handgranaat aangetroffen. De verdachte en de medeverdachte waren ten tijde van de doorzoeking hoofdbewoner van de woning. Behoudens contra-indicaties wordt de verdachte als hoofdbewoner van de woning verondersteld wetenschap te hebben van wat zich in zijn woning bevindt. Die veronderstelling kan worden weerlegd als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft waaruit het tegendeel blijkt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 4 juli 2017 met een vriend van hem had afgesproken. Deze vriend moest een vlucht halen die zou vertrekken vanaf Schiphol. De verdachte had zijn vriend daarom met de auto afgezet bij Rotterdam Centraal Station. Zijn vriend had een doos bij zich die iemand zou komen ophalen voordat hij vertrok. De verdachte en zijn vriend hebben achter het Centraal Station gewacht op deze persoon. Toen deze persoon niet op tijd is komen opdagen, heeft de vriend van de verdachte aan de verdachte gevraagd om de doos een paar dagen te bewaren tot hij weer terug zou zijn. In de doos zouden waardevolle spullen zitten. De verdachte heeft vervolgens niet in de doos gekeken, maar de doos direct in de garage van zijn woning gelegd.
De verdachte wil uit veiligheidsoverwegingen de naam van deze vriend niet noemen. De verdachte heeft verder slechts aangegeven dat het om een “oud contact” ging. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte bij gebrek aan enige concrete onderbouwing niet aannemelijk is geworden. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over de voorwerpen die in de doos in zijn garage zijn gevonden.
Voorwaardelijke verzoeken
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte opnieuw verzocht [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen te horen en onderzoek te doen in de DNA-databanken van Duitsland en Nederland ten aanzien van het aangetroffen DNA op het wapen, indien het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde mocht komen. Deze verzoeken waren al eerder bij schriftuur gedaan en door het hof ter terechtzitting van 16 februari 2023 afgewezen.
Het hof wijst de verzoeken tot het horen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Uit de onderbouwing blijkt immers dat de verdediging de getuigen wil bevragen over het bestaan van enige werkrelatie tussen de verdachte en [bedrijf 1], wat het hof heeft aangenomen. Daarnaast is niet gesteld dat zij kunnen bevestigen dat de verdachte de dag voorafgaand aan de inval bij bepaalde resellers van [bedrijf 1] is langsgegaan en daar € 180.000,- in contanten heeft opgehaald.
Voorts wijst het hof het verzoek tot het doen van onderzoek in de DNA-databanken van Duitsland en Nederland af, omdat het hof gelet op het blijkens de onderbouwing met het verzoek beoogde doel, het nadere DNA-onderzoek niet noodzakelijk acht. Het hof acht voor de bewezenverklaring immers niet relevant welke personen de wapens mogelijk nog meer voorhanden hebben gehad naast de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks12 juli 2017, te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a.
a) van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 217.115 euro, althans van een of meerdere geldbedragen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is, en/of dit voorwerp/deze voorwerpen geld voorhanden heeft gehad,

dan wel

b) een of meerdere voorwerpen, te weteneen
of meerderegeldbedrag
(en)van in totaal
217.115180euro,
althans een of meerdere geldbedragen, heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad,
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 217.115 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s)wist
(en),
althans had(den) moeten vermoeden,dat bovenomschreven
voorwerp(en)/geldbedrag
(en)geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig
(e)misdrijf
/misdrijven;
2.
hij op
of omstreeks12 juli 2017 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type FN Concours 150, kaliber .22 lr en
/of47 bijbehorende kogelpatronen (van het CCI) en
/ofeen bijbehorende geluiddemper voorhanden heeft gehad;
3.
Hij op
of omstreeks12 juli 2017 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, (te weten een handgranaat), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 180.000,- zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Voorts heeft de verdachte in de garage van zijn woning een vuurwapen met bijbehorende kogelpatronen en geluiddemper alsmede een handgranaat voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, omdat dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
Persoonlijke omstandigheden
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een zeer zeldzame medische aandoening heeft. Het ziektebeeld is dusdanig ernstig dat de verdachte drie keer per week, 7 uur per keer aan een infuus moet ter behandeling. De raadsman van de verdachte stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf niet geschikt is, omdat de intensieve benodigde behandeling niet door de medische dienst in een penitentiaire inrichting kan worden voortgezet. De raadsman van de verdachte heeft ter onderbouwing hiervan een verklaring van een internist van het Erasmus MC overgelegd. Desondanks heeft de verdachte een vaste baan als compliance officer, een eigen bedrijf in de telecom en een eigen bedrijf met zijn partner.
Justitiële documentatie en LOVS-oriëntatiepunten
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2023. Het hof heeft tevens acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, wapen, munitie en geluiddemper.
Redelijke termijn
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg is overschreden met 8 maanden. De verdachte is immers op 17 juli 2017 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft pas op 12 maart 2020 vonnis gewezen. Tevens is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met 1 jaar en 6 maanden. De verdachte heeft immers op 18 maart 2020 hoger beroep ingesteld en het hof doet pas op 27 september 2023 uitspraak. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat het hof in plaats van een in beginsel passende en geboden gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 6 voorwaardelijk, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 voorwaardelijk in combinatie met een taakstraf zal opleggen. Daarbij is ook rekening gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in die zin dat de verdachte – na aftrek van het voorarrest en voor zover de verdachte geen strafbaar feit pleegt binnen zijn proeftijd – niet meer terug hoeft te keren naar een penitentiaire inrichting voor detentie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat de deels voorwaardelijke gevangenisstraf van genoemde duur - waarvan het onvoorwaardelijke deel dus gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onder de verdachte zijn diverse voorwerpen en geldbedragen in beslag genomen.
Het hof zal de navolgende geldbedragen verbeurdverklaren, nu het onder 1 bewezenverklaarde feit met betrekking tot deze geldbedragen is begaan en niet kan worden vastgesteld aan wie de geldbedragen toebehoren:
1. Geld Euro 40.100 euro (van het totaal 76.800 euro), datum ibg 12-07-2017
3. Geld Euro 139.900 euro, datum ibg 12-07-2017
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de volgende voorwerpen en geldbedragen:
1. Geld Euro 36.700 euro (van het totaal 76.800 euro), datum ibg 12-07-2017
2. Geld Euro 415 euro, datum ibg 12-07-2017
4. 1.00 STK GSM zaktelefoon APPLE iphone 6s G5423122
5. 1.00 STK Computer Kl: zwart SAMSUNG tablet G5423236
6. 1.00 STK Computer KI: zilver APPLE ipad
7. 1.00 STK Holster Kl: zwart
8. 300. 00 STK Simkaart TELEFONICA 02
9. 137. 00 STK Simkaart
10. 1.00 STK Computer HP PA VILLON notebook
11. 1.00 STK Computer HP PA VILON notebook
12. 1.00 STK GSM zaktelefoon kl:zwart BLACKBERRY
13. 1.00 STK GSM zaktelefoon BLACKBERRY
14. 1.00 STK GSM zaktelefoon SAMSUNG duos
15. 1.00 STK Randapparatuur GEGEVENSDRAGER
16. 1.00 STK Computer SAMSUNG tablet
17. 25.00 STK Simkaart
18. 1.00 STK GSM zaktelefoon APPLE iphone
19. 1.00 DS Doos SAMSUNG.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 55, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld Euro 40.100 euro, datum ibg 12-07-2017
3. Geld Euro 139.900 euro, datum ibg 12-07-2017.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld Euro 36.700 euro, datum ibg 12-07-2017
2. Geld Euro 415 euro, datum ibg 12-07-2017
4. 1.00 STK GSM zaktelefoon APPLE iphone 6s G5423122
5. 1.00 STK Computer Kl: zwart SAMSUNG tablet G5423236
6. 1.00 STK Computer KI: zilver APPLE ipad
7. 1.00 STK Holster Kl: zwart
8. 300. 00 STK Simkaart TELEFONICA 02
9. 137. 00 STK Simkaart
10. 1.00 STK Computer HP PA VILLON notebook
11. 1.00 STK Computer HP PA VILON notebook
12. 1.00 STK GSM zaktelefoon kl:zwart BLACKBERRY
13. 1.00 STK GSM zaktelefoon BLACKBERRY
14. 1.00 STK GSM zaktelefoon SAMSUNG duos
15. 1.00 STK Randapparatuur GEGEVENSDRAGER
16. 1.00 STK Computer SAMSUNG tablet
17. 25.00 STK Simkaart
18. 1.00 STK GSM zaktelefoon APPLE iphone
19. 1.00 DS Doos SAMSUNG.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven,
mr. A.L. Frenkel en mr. H.J. van Kooten in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2023.
Mr. S. Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.