PROMIS
Rolnummer: 22-004090-18
Parketnummer: 10-960060-17
Datum uitspraak: 27 januari 2023
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats en geboortedatum],
[woonadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard als bijkomende straf ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1, 3 en 4.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of opium en/of morfine, zijnde heroïne en/of opium en/of morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of opium en/of morfine, zijnde heroïne en/of opium en/of morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en/of te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of opium en/of morfine, zijnde heroïne en/of opium en/of morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1300 kilogram, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Een of meer tot op heden onbekend gebleven personen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en/of op/via de Westerschelde en/of over/via Nederlandse territoriale wateren, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, althans opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (ongeveer) 1300 kilogram, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
bij het plegen van welk bovenomschreven feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk in of omstreeks de periode van 11 april 2016 tot en met 31 januari 2017:
- het bedrijf [bedrijf 1] heeft opgericht en/of laten oprichten om als dekmantel te fungeren/dienen voor het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen van die cocaïne;
- een of meer betaling(en) heeft (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne);
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 april 2016 tot en met 21 februari 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit of feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
-een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne);
- een of meer perso(o)n(en) een of meer bedrijf/bedrijven en/of bankrekening(en) laten oprichten/openen en/of op naam laten zetten;
- ( een) deklading(en) (bananen) geregeld/laten regelen;
- zorggedragen voor het vervoer van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of te Amersfoort en/of te Alphen aan de Rijn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten gijzeling als bedoeld in artikel 282a Wetboek van Strafrecht (Sr) en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 Sr en/of afpersing als bedoeld in artikel 317 Sr,
opzettelijk informatie heeft/hebben verzameld over/van één of meerdere personen, te weten
- Medeverdachte 1 en/of
- Medeverdachte 2 en/of
- Medeverdachte 3 en/of
- Medeverdachte 4 en/of
- Medeverdachte 5
en/of afspraken te hebben gemaakt en/of besprekingen te hebben gehad met [naam 1]en/of andere personen over:
- het weghalen/kidnappen van de vrouw van [naam 2] en/of zijn kinderen en/of zijn schoonmoeder;
- het (vervolgens) een aantal maanden verborgen houden van de vrouw van [naam 2];
- het regelen van een professionele Marokkaanse groep;
- het huren van een boerderij en het opsluiten van personen in een boerderijkelder;
- het regelen van bakens voor de auto's van een of meer personen uit de familie van [naam 2];
- een Engelsman die een maniak is en die een aantal klappen moet geven;
- een betaling van 25 en/of 30 duizend;
- het (aldus) dwingen van Medeverdachte 1 tot het afleggen van een voor hem, verdachte, ontlastende verklaring inhoudende dat de inbeslaggenomen partij van ruim 1100 kilo heroïne van Medeverdachte 1 is en/of dat hij, verdachte, in opdracht van Medeverdachte 1 handelde en/of dat hij, verdachte, niets van de partij van 1100 kilo heroïne wist;
- het (aldus) bewerkstelligen dat hij, verdachte, op vrije voeten komt;
en/of in de omgeving van de woning van [naam 2] en/of de woning van de schoonmoeder van die [naam 2] rondjes te hebben gereden met een auto (samen met '[naam 3]');
opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of informatiedrager(s), te weten:
- een huurauto (Skoda Octavia met kenteken [kenteken]), die ter beschikking is gesteld aan [naam 4] en [naam 5] en/of
- een baken en/of
- tiewraps en/of welk(e) voorwerp(en) en/of informatiedrager(s),
al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het begaan van dat/die misdrijven, heeft/hebben verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft/hebben gehad;
6.
[naam 4] en [naam 5] en een of meer anderen in of omstreeks de periode 19 tot en met 22 april 2017 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of te Alphen aan de Rijn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, Medeverdachte 3, Medeverdachte 4 en Medeverdachte 5 hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben [naam 4] en [naam 5] opzettelijk dreigend:
- gezegd dat de woning van bovengenoemde personen zou worden opgeblazen;
- aan die Medeverdachte 3 medegedeeld dat als er geen kinderen waren geweest deze [naam 6] niet meer in leven zou zijn geweest;
- aan die Medeverdachte 3 heeft/hebben gevraagd of hij die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die Medeverdachte 3 heeft gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van die Medeverdachte 3 kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die Medeverdachte 3 hadden gestaan en hadden aangebeld;
bij het plegen van welk bovenomschreven feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk in of omstreeks de periode van 11 april 2017 tot en met 22 april 2017:
- samen met [naam 1] en/of anderen bovengenoemde [naam 4] en [naam 5] te benaderen over het bedreigen van de familie van Medeverdachte 1;
- informatie te verstrekken over de verblijfplaats van Medeverdachte 3, Medeverdachte 4 en Medeverdachte 5.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder 1 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden bevestigd onder aanvulling van gronden, met uitzondering van de opgelegde straf, en dat in plaats daarvan aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid advocaat-generaal
Namens verdachte is primair betoogd dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Hieraan is naar de kern genomen ten grondslag gelegd dat de medeverdachte [naam 2] (hierna: [naam 2]) is opgetreden als een criminele burgerinfiltrant, waarbij de Nederlandse politie geprobeerd heeft een situatie te creëren waarin zij informatie van [naam 2] kreeg zonder daarbij gebruik te maken van de gestelde wettelijke kaders. [naam 2] is op indirecte wijze als informant gerund. De verslaglegging van de contacten tussen de Belgische en Nederlandse politie is niet meer controleerbaar, althans onduidelijk. De vastlegging strookt niet met andere feiten, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in de vervolging.
Het hof gaat voor de beoordeling van dit verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 20 februari 2017 is in de haven van Antwerpen in een container met bakovens een zeer grote hoeveelheid heroïne en morfine ontdekt. De Bill of Lading van deze bakovens vermeldt het bedrijfsadres van [naam 2] [naam 7] in de [straat 1] in Rotterdam.
[naam 2] heeft éénmaal contact gehad met medewerkers van de Belgische politie.
[naam 2] heeft drie gesprekken gevoerd met medewerkers van het Team Bijzondere Getuigen van de (Nederlandse) Nationale Politie.
Gesteld noch gebleken is dat met [naam 2] een overeenkomst als bedoeld in artikel 126w Wetboek van Strafvordering is gesloten.
[naam 2] heeft inhoudelijk verklaard tegenover de politie op 28 en 30 augustus 2017, als ook op 20 september 2017. Ter terechtzitting in eerste aanleg is [naam 2] op verschillende dagen zeer uitvoerig als getuige gehoord, waarbij ook de verdediging hem heeft kunnen bevragen.
[naam 8] maakt geen onderdeel uit van de Nederlandse Nationale Politie of het Openbaar Ministerie dan wel de Belgische politie of gerechtelijke autoriteiten.
[naam 2] heeft op 2 februari 2018 als getuige ter terechtzitting over zijn contacten met Nederlandse politieambtenaren onder meer verklaard:
“Ik heb inderdaad alleen over mijn situatie verteld. Dat er dus een plan was. Toen ze zeiden dat ik niet anoniem kon blijven, heb ik het gesprek gestaakt. (…)
Ik heb verteld: men is van plan via mijn bedrijf dingen te gaan doen. Dingen die niet gepast zijn. Het is nu nog in de planning. Wanneer het gaat plaatsvinden, is nog niet bekend. Hierop heb ik gevraagd: “Hoe kunnen jullie ervoor zorgen dat mijn naam anoniem blijft?” Ze antwoordden dat mijn naam in het dossier moest komen te staan.”
Het hof stelt op basis van de verklaringen van [naam 2] tegenover de politie en als getuige ter terechtzittingen van de rechtbank en het overige onderzoek in eerste aanleg en in hoger beroep vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat [naam 2] informatie aan de Nederlandse en Belgische politie heeft gegeven.
Dat [naam 2] op enige andere wijze dan door het geven van informatie enige vorm van bijstand aan de opsporing heeft gegeven is niet aannemelijk geworden. Van bemoeienis van de bevoegde autoriteiten bij het handelen van [naam 2] anders dan door het aanhoren van hetgeen hij meedeelde, is niet gebleken.
[naam 2] wordt door het Openbaar Ministerie vervolgd als verdachte voor door hem in het kader van deze strafzaak gepleegde strafbare feiten. Gesteld noch gebleken is dat door de officier van justitie vooraf schriftelijk toestemming is gegeven dergelijke handelingen te verrichten, terwijl dit wel vereist is ingevolge art 126w, zesde lid, Wetboek van Strafvordering indien sprake zou zijn van overeengekomen burgerinfiltratie.
Niet aannemelijk is geworden dat de Nederlandse of Belgische autoriteiten [naam 2] hebben beloofd om uit de situatie te komen en hulp hebben aangeboden. [naam 2] heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg immers verklaard:
“Er is niks door hem (hof: [naam 8]) beloofd. (...) Hij zei niet dat als ik informatie doorspeel, ik dan geen straf krijg. Dat heeft hij niet gezegd. (…) Hij heeft niet gezegd: “Als jij deze criminele organisatie laat oppakken, krijg je van ons een beloning of prijs.” Nadat ik hulp heb gevraagd en nadat hij zei dat hij mij hulp kon aanbieden, stelde ik de vraag: “Stel iedereen is opgepakt. Wat gaat er met mijn positie gebeuren.” Hij zei: “Je hebt ons alle informatie gegeven en op de hoogte gehouden. Dat is goed.”
Wie is ons?
De Belgische politie.”
Deze verklaring is onvoldoende eenduidig om een concrete toezegging van daartoe bevoegde autoriteiten uit af te leiden. Meer of ander bewijs dat Nederlandse autoriteiten [naam 2] iets zouden hebben beloofd om uit de situatie te komen en hulp hebben aangeboden is niet voorhanden.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat de stelling dat [naam 2] op indirecte wijze is gerund als criminele burgerinfiltrant niet aannemelijk is geworden. Het verweer wordt verworpen.
Het door de verdediging onder punt 14 van de pleitnota gestelde alternatieve scenario, inhoudend dat [naam 2] ten onrechte de verdachte voor door [naam 2] gepleegde strafbare feiten laat opdraaien vindt zijn weerlegging in het volgende:
- Op 10 februari 2017 zijn de verdachte en medeverdachte [naam 9] (hierna: [naam 9]) samen in de auto van [naam 9] op zoek naar [naam 2]. De tussen hen in de auto gevoerde gesprekken zijn opgenomen. Uit deze opname blijkt dat de verdachte achter [naam 2] aan is gegaan, hem een lesje gaat leren, zijn smoel wil verbouwen, dat zijn einde nadert, dat zijn straf wordt uitgeroepen, etc. Deze opname heeft plaatsgevonden in het opsporingsonderzoek [opsporingsonderzoek], dat gericht was op onder meer [naam 9] als verdachte van handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat hij boos was over iets wat [naam 2] had gedaan. Het hof leidt uit de tekst van dit gesprek af dat de verdachte [verdachte] buitengewoon boos is en dat hij [naam 2] iets aan wil doen. Deze opname heeft plaatsgevonden onafhankelijk van de wil van [naam 2] en/of [naam 8]. Dit weerlegt de stelling dat [naam 2] zich ten onrechte bang voordoet om [verdachte] op te laten draaien voor iets waar hij niet bij betrokken is.
- Niet aannemelijk is geworden dat [naam 2] een illegale deal heeft gesloten met Justitie. Als getuige heeft [naam 2] ter terechtzitting op 2 februari 2018 verklaard dat [naam 8] niets heeft beloofd, dat hij niet heeft gezegd dat hij een beloning of prijs zou krijgen.
- De stelling dat de verdachte een onschuldig iemand dan wel een krullenjongen is, die wordt opgeofferd, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
- De stelling dat men achter de schermen tot een compromis is gekomen, is niet concreet onderbouwd en ook niet aannemelijk geworden.
Er is geen sprake van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan. Mede gelet op de omstandigheden dat in eerste aanleg uitgebreid nader feitenonderzoek op verzoek van de verdediging is verricht en [naam 2] diverse dagen als getuige ter zitting is gehoord in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte, alsmede dat de verdachte in hoger beroep afstand heeft gedaan van het recht nadere onderzoekshandelingen te doen verrichten, kan niet aanvaard worden dat geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Ook overigens heeft het hof niet kunnen vaststellen dat sprake is van een vormverzuim in de zin van art. 359a Wetboek van Strafvordering. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De verdediging heeft verzocht om, in het geval het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen, de verhoren van [naam 8] in de zaak [naam 2] af te wachten. De voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan, is vervuld, zodat het hof een beslissing op dit verzoek zal geven.
Het hof begrijpt het verzoek aldus dat verzocht wordt om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde te bezien of het verhoor van [naam 8] als getuige in de zaak [naam 2] nadere informatie oplevert. Het is het hof ambtshalve bekend op basis van actuele informatie van het kabinet raadsheer-commissaris dat [naam 8] zich niet meer in de Europese Unie, maar mogelijk in Turkije zou bevinden, dat dit verhoor nog niet heeft plaatsgevonden en dat onbekend is of en wanneer dit verhoor kan plaatsvinden.
[naam 2] is door de rechtbank gedurende meerdere dagen zeer uitvoerig als getuige gehoord in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte, die hem ook vragen heeft kunnen stellen.
Het hof stelt vast dat eerder namens de verdachte uitdrukkelijk afstand is gedaan van alle onderzoekswensen.
Het hof stelt voorts vast dat verdachte op 21 februari 2017 in verzekering is gesteld. Eind januari 2023 wijst het hof arrest. Het hof memoreert dat niet alleen de verdachte, maar ook de samenleving een groot belang heeft bij afdoening van strafzaken.
Afweging van alle belangen leidt het hof tot de slotsom dat het aanhoudingsverzoek moet worden afgewezen. Toewijzing van het aanhoudingsverzoek zou kunnen leiden tot een buitengewoon langdurige aanhouding in een zaak waarin de redelijke termijn al fors overschreden is, terwijl ieder uitzicht op een termijn waarin de zaak kan worden afgedaan ontbreekt. Hier staat tegenover dat de verdachte eerder afstand heeft gedaan van alle onderzoekswensen en [naam 2] als getuige uitgebreid over zijn contacten met [naam 8] gehoord is ter terechtzitting in eerste aanleg in aanwezigheid van zijn raadsman.
Dit alles leidt er toe dat afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet leidt tot schending van art 6 EVRM wanneer de procedure als geheel wordt bezien.
Ten aanzien van dit feit heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaart dat hij betrokken was bij de aankoop van de bakovens uit Iran en het transport naar Nederland. Hij is daartoe samen met [naam 2] naar Turkije gereisd en [naam 2] is doorgereisd naar Iran. [Naam 2] is in november 2016 nog een tweede keer in Iran geweest. De verdachte heeft verklaart dat hij ervan op de hoogte was dat in de bakovens illegale goederen zaten en dat die in Nederland werden ingevoerd. Op 17 februari 2017 komt de container met bakovens aan in Antwerpen, waarin op 20 februari 2017 door de douane een grote hoeveelheid heroïne en morfine wordt aangetroffen. Een klein gedeelte is teruggeplaatst. Op 21 februari 2017 wordt de container vervoerd naar Nederland naar een loods in Heijen. Aldaar wordt door twee mannen in de bakovens gezocht naar de verdovende middelen en zij worden daar aangehouden. De verdachte is die dag op het kantoor van [bedrijf 2] en is daar kort nadat de twee mannen in de loods werden aangehouden, ook aangehouden.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de verdachte weliswaar op de hoogte was dat er illegale goederen in de bakovens verstopt zaten, maar dat hij niet wist dat het om verdovende middelen ging.
Het hof overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de verdachte op de hoogte was dat de illegale goederen die in de bakovens verstopt zaten verdovende middelen betroffen. Het hof leidt dit af uit een afgeluisterd ovc gesprek van 23 mei 2017 waarin de verdachte zegt dat zij “een keer naar Iran zijn gegaan, hij zijn leven op het spel gezet heeft want hij het zelf heeft geladen” en dat hij “hem alles heeft geleerd”. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij het in deze gesprekken over [naam 2] heeft. Voorts is op een telefoon van de verdachte, die op 21 februari 2017 in beslag is genomen een foto van een gestempelde en ondertekende Bill of Lading aangaande de verscheping van de bakovens aangetroffen. Op het kantoor waar de verdachte is aangehouden is een overeenkomst aangetroffen van 15 februari 2017, waaruit blijkt dat [douane expediteur] als expediteur optreedt, en documenten over de inklaring en afhandeling van de container. Daarop is als geadresseerde de [straat 1] te Rotterdam vermeldt. Dit adres is van het bedrijf van [naam 2], geheten [bedrijf 3]. Op het douane formulier is een blauw notitiebriefje aangetroffen met het afleveradres in Heijen en ook een telefoonnummer. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte erkend dat hij dit briefje geschreven heeft. Door medeverdachte [naam 10] is verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] de chauffeur het bericht heeft gestuurd dat de container naar dat adres moest.
Voorts is in een onder de verdachte in inbeslaggenomen PGP telefoon, een bericht gevonden waarin door de verdachte op 21 februari 2017 om 15.25 uur wordt geschreven: “Deze man gaat mij gek maken, hij zegt er zit geen product in”. In de telefoon van de verdachte is voorts om 15.28 uur een bericht ontvangen met de tekst: “Heeft hij wel de juiste plaats/plaatsje geopend?”. Deze berichten worden gestuurd terwijl gedurende dezelfde tijd de twee mannen bezig zijn te zoeken naar pakketjes in de bakovens in de loods in Heijen, zoals blijkt uit het verslag van de beeld- en geluidopnames uit de loods. Ook is bij de doorzoeking in de loods in Heijen een telefoon aangetroffen met het nummer dat op het hiervoor genoemde blauwe briefje staat.
Voorts heeft de verdachte [naam 2] verklaard dat tijdens een bijeenkomst in een restaurant, waar hij onder meer samen met de verdachte is geweest, al gesproken werd dat het om een drugstransport ging. In zijn verhoor ter terechtzitting van de rechtbank op 5 februari 2018 heeft [naam 2] als getuige verklaard dat de verdachte via zijn (het hof begrijpt: [naam 2] zijn) bedrijf bakovens ging bestellen, die werden ingevoerd voor de drugshandel. Het hof acht de verklaring van [naam 2] op dit punt betrouwbaar, omdat deze wordt ondersteund door de overige hier aangehaalde bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van [naam 2] als geheel onbetrouwbaar zou zijn en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daar komt ook nog bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft verklaard dat hij samen met onder meer [naam 2] betrokken was bij de voorbereidingen van invoer in Nederland van drugs (zie feit 3 en 4). Daarbij ging het weliswaar om cocaïne en niet om heroïne en morfine, maar dit was in dezelfde periode en de daar aan voorafgaande maanden.
Overigens is het uit het dossier of anderszins ook niet aannemelijk geworden dat er andersoortige goederen dan drugs werden ingevoerd.
Het verweer wordt verworpen.
Opgemerkt wordt nog dat het zeeschip dat de container met de bakovens heeft vervoerd naar Antwerpen door de Westerschelde is gevaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat daardoor dit vervoer via Nederlands grondgebied heeft plaats gehad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen in de periode van 7 februari 2017 tot en met 21 februari 2017 heroïne en morfine in Nederland heeft ingevoerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met het oog op het invoeren van cocaïne via het bedrijf [bedrijf 1].
Op 22 december 2016 zijn in Colombia een tweetal containers met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] per schip vertrokken met bestemming Antwerpen. De containers waren geladen met bananen en blijkens de Bill of Lading bestemd voor het bedrijf [bedrijf 1] te Rotterdam. Op 5 januari 2017 is het schip aangekomen in de haven van Antwerpen. Eén van de containers, te weten container met nummer [nummer 1], is op 9 januari 2017 om 16.19 uur opgehaald door een vrachtwagen van de firma [bedrijf 2]. De container met het nummer [nummer 2] is dezelfde dag om 17.22 uur opgehaald door eveneens een vrachtwagen van [bedrijf 2]. Waar de vrachtwagens met containers vanuit de haven van Antwerpen naar toe gebracht zijn is onbekend gebleven. De bananen uit deze containers zijn verkocht aan een afnemer in Roemenië.
De feitelijke bestuurder van het bedrijf [bedrijf 2] was op dat moment [naam 2].
Onder de verdachte is op 21 februari 2017 een PGP telefoon in beslag genomen. Evenals de rechtbank gaat het hof ervanuit dat de verdachte de gebruiker was van deze telefoon en dat hij daarbij gebruik maakte van het adres: [mailadres 1]. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [naam 2] ook wel aanduidde als “[naam 11]’. [naam 2] was de gebruiker van [mailadres 2].
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat via de PGP telefoon in gebruik bij [verdachte] intensief contact plaats vindt over voornoemde containers. Ook zijn in zijn telefoon afbeeldingen van documenten aangetroffen met betrekking tot deze containers en is door de verdachte kennelijk onderzoek gedaan naar de afwikkeling van de containers.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit het verweer gevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat er daadwerkelijk cocaïne is ingevoerd, nu er geen positieve test is waaruit dit blijkt. Ook heeft de verdediging gesteld dat het goed mogelijk is dat de cocaïne al eerder uit de containers is gehaald en over boord is gezet, dan wel niet in de containers verstopt is geweest, zodat ook geen bewijs is voor de invoer van cocaïne in Nederland.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Uit PGP gesprekken, onder meer van 9 en 10 januari 2017 blijkt dat men beducht is voor controle en ook voor x-ray, dus voor het scannen van de lading van de containers door de douane. Wanneer er geen cocaïne in de containers zou hebben gezeten zou controle geen probleem zijn geweest, zo begrijpt het hof. Voorts blijkt dat wanneer het vervoer van de bananen al heeft plaatsgevonden (de factuur is van 13 januari 2017), er in de berichten en gesprekken nog steeds gesproken wordt over vermiste containers. In de pgp-telefoon van verdachte zijn bovendien screen-dumps van een ‘arrival notice’ aangetroffen betreffende de verwachte aankomst van deze containers en screendumps van bescheiden waaruit afgeleid zou kunnen worden dat deze containers gecontroleerd zijn en dat verboden handelswaar is aangetroffen. Dit alles duidt er naar het oordeel van het hof op dat het toen niet om de bananen maar om de cocaïne ging. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat in Colombia veel cocaïne wordt geproduceerd en een land is van waaruit veelal via containers cocaïne wordt getransporteerd naar onder andere de havens van Rotterdam en Antwerpen. Uit de verklaring van de chauffeur van de bananen naar Roemenië blijkt bovendien dat de container open was geweest en er nog ruimte in de container over was. Containers als deze worden echter altijd helemaal volgeladen. Op grond van deze bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat er, voordat het transport naar Roemenië plaats vond, iets uit de container is gehaald.
Voorts wordt in ovc gesprekken gesproken over ‘1 ton en 300 kilogram coke die weg zijn’ en ook in de verklaring van de getuige Medeverdachte 3 wordt gesproken over ‘1300 kilo cocaïne die zoek is’. Ook is er een ovc gesprek van 19 april 2017 tussen [naam 9] en ene [naam 12] waarin zij het hebben over wat zoek is 1300 ‘steen’. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat met steen cocaïne wordt bedoeld. Voorts zegt de verdachte in een ovc gesprek van 23 mei 2017: “1300 stuks … ik heb al het geld er in geïnvesteerd”. Verder zegt de verdachte in dit gesprek dat als hij vrij is de Colombianen naar hem zullen komen en zij hem er voor verantwoordelijk zullen houden. Dit duidt er naar het oordeel van het Hof op dat de containers niet zonder, maar met cocaïne naar Antwerpen zijn vervoerd en in Antwerpen aangekomen. Ook de boosheid op [naam 2], de bedreigingen en plannen tot ontvoering van [naam 2] zijn familie (zie ook de onder 5 en 6 tenlastegelegde feiten) wijzen er op dat er wel degelijk cocaïne in de containers zat omdat anders niet goed valt te verklaren waarom die zouden hebben plaatsgevonden.
Hieruit blijkt dat alle betrokkenen bij de invoer van deze containers er van uit gingen dat er wel degelijk cocaïne in de containers was verborgen.
Gezien het bovenstaande en het ontbreken van elke aanwijzing dat later zou zijn gebleken dat er geen cocaïne in de containers heeft gezeten of dat deze cocaïne van boord is gehaald voordat het schip Nederlandse territoriale wateren bereikte, neemt het hof als vaststaand aan dat er zich in de containers ongeveer 1300 kilo cocaïne heeft bevonden.
Het hof merkt nog op dat het zeeschip dat de container met de containers met bananen heeft vervoerd naar Antwerpen door de Westerschelde is gevaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat daardoor dit vervoer via Nederlands grondgebied heeft plaats gehad.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het verweer verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten samen met anderen in de periode van 1 december 2016 tot en met 31 januari 2017 1300 kg cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
De verdachte heeft ontkend bij deze feiten betrokken te zijn geweest. Het hof stelt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
In diverse processen-verbaal van de uitwerking van OVC-gesprekken en tapgesprekken is ‘[naam 12]’ gesprekspartner. Verdachte heeft verklaard dat hij ‘[naam 12]’ is.
Op 10 februari 2017 omstreeks 2.15 uur in de ochtend rijdt de verdachte met [naam 9] mee in diens auto. De verdachte is boos op [naam 2] om iets wat [naam 2] heeft gedaan en is op zoek naar hem. Uit de gesprekken in de auto blijkt dat de verdachte van [naam 9] het adres van [naam 2] wil hebben en ze rijden langs de woning van [naam 2]. De verdachte heeft het over ‘een operatie uitvoeren’. Diezelfde dag rijden de verdachte en [naam 9] nog een aantal keren langs de woning van [naam 2]. [naam 9] wijst de woning van de schoonmoeder van [naam 2] aan, de moeder van diens vrouw. De verdachte zegt dat hij alles stil heeft gelegd om achter [naam 2] (het hof begrijpt: [naam 2]) aan te gaan en dat hij de smoel van [naam 13] in het bijzijn van [naam 9] (het hof begrijpt: [naam 9]) zal gaan verbouwen. Tijdens een autorit vanaf 19.07 uur op die dag zegt [naam 9] dat hij het adres van [naam 13] (hierna: [naam 13]), de broer van [naam 2], niet kan. [naam 9] wijst een huis aan dat van de moeder van de vrouw van [naam 13] is.
Op 21 februari 2017 is de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Diverse gesprekken tussen de verdachte en zijn broer [naam 14] (hierna: [naam 14]), die hem in de Penitentiaire Inrichting bezocht, zijn opgenomen. Uit die gesprekken blijkt dat de verdachte [naam 2] verantwoordelijk houdt voor zijn detentie en dat [naam 2] moet worden gedwongen een verklaring af te leggen waaruit verdachtes onschuld blijkt. De verdachte deelt aan zijn vrouw en broer mee dat ze proberen die hufter [naam 2] te vinden. Met [naam 14] bespreekt de verdachte wat er moet gebeuren. [Naam 14] zegt tegen de verdachte dat onder andere [naam 3] er echt mee bezig is. De verdachte zegt tegen [naam 14] dat ze het goed moeten organiseren, dat ze maar een kans hebben. De verdachte zegt tegen [naam 14] dat hij tegen zijn zus moet zeggen dat zij het adres van dat hoerenkind moet geven. Hij zegt dat er ook een broertje/zusje van [naam 11] is, dat die op [naam 11] lijkt en dat als ze haar hebben haar maanden moeten vasthouden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [naam 2] ook wel [naam 11] noemt. Voorts wordt er in het gesprek tussen verdachte en [naam 14] gesproken over het regelen van een professionele Marokkaanse groep. De verdachte geeft het adres van [naam 13] aan [naam 14]. [naam 14] moet tegen [naam 3] zeggen dat ze maar één kans hebben. Ze hebben het over auto’s volgen en dat [naam 3] heeft gezegd dat hij dinges wil kopen en onder beide auto’s wil doen om ze met de telefoon te volgen. De verdachte noemt het adres van [naam 2] en zegt dat diens vrouw daar zal zijn. [Naam 14] vertelt dat hij een rondje bij de woning van [naam 2] heeft gereden en dat zijn vrouw en schoonmoeder naar buiten kwamen en dat [naam 3] hen had gevolgd. De verdachte en [naam 14] bespreken de kinderen van [naam 2]. De verdachte zegt dat ze haar maanden moeten verbergen, dat de straf op ontvoering hoog is en dat [naam 14] daarom niet mee moet doen omdat [naam 14] nu aan het hoofd van de familie staat. Ze noemen die Engelsman, die gek is, een maniak. [naam 14] zegt tegen de verdachte dat zij tegen hem zullen zeggen: “Wij gaan je hele familie neerschieten dan zal de man als een uil zingen.” De verdachte zegt dat ze nu zijn vrouw, moeder en vader moeten pakken en dat ze voorzichtig te werk moeten gaan, dat [naam 14] tegen dinges moet zeggen dat hij een boerderij moet huren, een huis, boerderijachtig, die hebben een kelder, en dan in de kelder opsluiten, wanneer die opgehaald is zal dat voor maanden zijn. De verdachte noemt een bedrag van 30.000 dat betaald moet worden en [naam 14] antwoordt dat [naam 3] zegt dat het voor 25.000 lira kan.
Dit laatste gesprek vindt plaats op 18 april 2017.
[naam 3] is de Engelsman met wie de verdachte contact had over cocaïne die uit Zuid-Amerika moest komen, zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard.
Tussen 18 en 21 april 2017 staat er bij [naam 6] (hierna: [naam 6]), de schoonvader van [naam 2], die samenwoont met zijn vrouw [naam 6], een aantal malen een aantal donker geklede mannen in de tuin, zowel voor als achter het huis. Eénmaal werd aangebeld en gevraagd naar [naam 17] (het hof begrijpt: [naam 2]). De familie [naam 6] vertrekt de nacht van 21 op 22 april 2017 naar een veilige plaats en wordt onderweg gevolgd door een witte Skoda. Ze worden tegelijk gebeld door iemand die zegt dat hij achter hen rijdt; de beller wordt gesouffleerd door een Engels sprekend persoon. Hij vraagt waar [naam 17] (het hof begrijpt: [naam 2]) te vinden is. Vervolgens zegt de beller dat hij met een Engelsman is en een bericht gaat geven. Dat bericht is dat [naam 17] een groot gedeelte heeft gestolen, namelijk 25 miljoen, en dat ze 12 miljoen terug willen hebben. Als er niet wordt betaald zal het huis opgeblazen worden en als er geen kinderen waren geweest, zou [naam 6] er al lang niet meer geweest zijn. Ook vraagt de beller of ze bij hun mensen in de achtertuin hebben gezien en zegt de beller dat hij zo tien man zou kunnen sturen.
De beller blijkt later te zijn [naam 5] en de Engelsman op de achtergrond is [naam 4], afkomstig uit Liverpool. [naam 6] wordt vervolgens telefonisch benaderd door [naam 9] die hem verzoekt een afspraak te maken. Dat doet [naam 6] en hij ontmoet [naam 5] en [naam 4] op 22 april 2017 in het [hotel] te Rotterdam; ook [naam 9] is daarbij. Ze gaan vervolgens naar café [café] en daar hebben ze een gesprek. [naam 6] herkent de stemmen van [naam 5] en [naam 4] van het telefoongesprek van de avond daarvoor. [naam 4] stelde zich voor als Colombiaan. Hij zei tegen [naam 6] dat hij hun vriend was en liet op zijn telefoon een foto zien van een kleinkind van [naam 6] en van diens adres, afgescheurd van een poststuk. Ook zei [naam 4] dat hij wist waar de zoon van [naam 6] werkte en hoe laat die ’s ochtends van huis ging en dat die diens kind aan het einde van de dag ophaalde. Voorts liet [naam 4] iets zien dat hij onder de auto van [naam 16], de vrouw van [naam 17], zou hebben gezet, en hij zei dat hij alles afgeluisterd had. [Naam 4] zei dat [naam 17] (het hof begrijpt: [naam 2]) 25 miljoen moest geven. [Naam 4] zei dat er 1300 kilo cocaïne in bananen was gestopt, dat 600 daarvan van [naam 12] uit Diyarbakir was en 700 van [naam 4]. [Naam 17] zou zich het spul toegeëigend hebben en ze wilden geld van [naam 17]. [Naam 17] zou een week de tijd krijgen om 14 miljoen euro te betalen. Die Colombiaan zei dat hij de verdachte kende.
Uit de getuigenverklaring van [naam 6] blijkt dat hij heel bang is dat zijn familie iets overkomt.
[naam 5] en [naam 4] worden op diezelfde dag kort na dit gesprek aangehouden terwijl zij rijden in een witte Skoda Octavia. In de Skoda wordt een peilbaken met simkaart aangetroffen. Uit die simkaart blijkt dat het peilbaken in april 2017 aan de [straat 2], waar de woning van [naam 2] is, was geweest. Ook lagen er tiewraps in de auto die op zo’n manier aan elkaar waren verbonden dat ze als handboeien konden dienstdoen. Uit de in de Skoda aangetroffen administratieve bescheiden blijkt dat de auto is gehuurd door [naam 14].
Ruim een week daarna spreekt de verdachte met [naam 14] en dan blijkt dat de verdachte boos is op [naam 14] omdat die een auto ter beschikking heeft gesteld.
Op grond van deze feiten overweegt het hof als volgt.
De verdachte is betrokken bij het maken van plannen om familieleden van [naam 2] te ontvoeren en enige tijd op te sluiten in een kelder van een boerderij teneinde te bewerkstelligen dat [naam 2] een voor de verdachte gunstige verklaring aflegt en verdachte vrij komt. Als mogelijke slachtoffers worden genoemd [naam 16] en haar ouders [naam 6] en [naam 15], alsmede de broer van [naam 17], namelijk [naam 13].
[naam 14] deelt aan de verdachte mee dat onder anderen [naam 3] bezig is met het uitvoeren van de plannen.
Wanneer deze gesprekken tussen de verdachte en zijn broer plaatsvinden, beginnen in dezelfde periode de bedreigingen bij de familie [naam 6]. Bij deze bedreigingen blijken [naam 5] en [naam 4] betrokken te zijn. [naam 5] treedt op als tolk voor [naam 4] en [naam 4] is de in de telefoongesprekken hoorbare Engelssprekende persoon die op de achtergrond zegt wat [naam 5] moet zeggen, ook tegen [naam 6]. In het gesprek met [naam 6] in [café] zegt [naam 4]] dat hijzelf samen met ‘[naam 12] uit Diyarbakir’, die, naar het hof begrijpt dezelfde is als de verdachte, cocaïne uit Zuid-Amerika heeft laten komen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij ook uit Diyarbakir komt.
In april 2017 wordt ook [naam 9] een aantal keren gebeld door [naam 5]. Bij [naam 5] is ook dan een Engelssprekende man op de achtergrond te horen die tegen [naam 5] zegt wat hij tegen [naam 9] moet zeggen. [naam 9] wordt onder druk gezet om contact te leggen met familie van [naam 2].
Uit de mededelingen van [naam 4] aan [naam 6] gecombineerd met de gesprekken van de verdachte met [naam 14] concludeert het hof dat [naam 4] dezelfde persoon is als [naam 3]. Een direct verband tussen de gesprekken van de verdachte met zijn broer in de Penitentiaire Inrichting en de feiten die ten laste zijn gelegd, blijkt voorts uit hun opmerkingen over de rol van [naam 9], welke overeenkomt met de rol van [naam 9] zoals die blijkt uit de tapgesprekken tussen [naam 9] en [naam 5] en [naam 4].
Met deze vaststellingen verwerpt het hof het verweer van de verdediging dat er geen verband zou zijn tussen de uitingen van de verdachte zoals die zijn vastgelegd in de OVC-gesprekken in de Penitentiaire Inrichting en het handelen van [naam 4] en [naam 5].
Voor de geplande ontvoering zijn voorbereidingshandelingen gepleegd. Er is informatie verzameld over [naam 2] en zijn familie en de verdachten hebben in de omgeving van de woning van [naam 2] en zijn schoonmoeder rondgereden. Voorts zijn in de Skoda aan elkaar gebonden tiewraps gevonden die geschikt zijn om iemand de handen te binden, en een peilbaken dat geschikt is om aanwijzingen over de verblijfplaats van iemand te verkrijgen. De Skoda is een huurauto die door [naam 14] ter beschikking is gesteld aan [naam 4].
De verdachte heeft zelf geen uitvoeringshandelingen verricht omdat hij gedetineerd was op dat moment. De vraag rijst of het handelen van de verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Om van medeplegen te kunnen spreken moet er sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking waarin verschillende personen gelijkwaardige rollen spelen. Het is niet nodig dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht indien kan worden vastgesteld dat de verdachte een organiserende of initiërende rol heeft gespeeld of anderszins een rol die van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
In deze zaak is daarvoor het navolgende van belang.
De verdachte heeft adressen en instructies aan [naam 14] gegeven en [naam 14] moest die doorgeven aan [naam 3]; de verdachte vraagt bij [naam 14] na of hij wel tegen [naam 3] heeft gezegd dat zijn vrouw nog in zijn huis is. [naam 14] vertelt wat hij van [naam 3] hoort over wat er gebeurt en wat [naam 3] voorstelt, zoals het gebruik van apparatuur om ze te volgen. Met andere woorden: [naam 14] koppelt informatie over ontwikkelingen buiten de Penitentiaire Inrichting terug aan de verdachte en doet voorstellen voor aangepaste plannen. Uit deze informatie-uitwisseling blijkt dat er sprake is van afstemming.
De instructies van de verdachte dat een boerderij moet worden gehuurd, dat ze de vrouw, moeder en vader moeten pakken, dat het maanden kan duren en dat ze het goed moeten organiseren, zijn van dien aard dat het hof concludeert dat de verdachte een belangrijke initiërende en sturende bijdrage aan de handelingen heeft. Voorts is het de verdachte die noemt dat de actie geld zal kosten, namelijk 30.000.
Al het bovenstaande in ogenschouw nemend, mede in onderlinge samenhang bezien, concludeert het hof dat er een bewuste en nauwe samenwerking is geweest waarin de verdachte een organiserende en initiërende rol heeft gespeeld en derhalve als medepleger moet worden beschouwd.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat uit de ovc gesprekken in de Penitentiaire Inrichting kan worden afgeleid dat de verdachte niet wilde dat er iets met [naam 2] of zijn familie zou gaan gebeuren, maar dat hij wilde dat er gepraat werd. De ideeën over het ontvoeren zouden in een bui van woede zijn geuit en het is nooit de bedoeling van de verdachte geweest dat er daadwerkelijk iets zou gebeuren.
Uit hetgeen hierboven is weergegeven blijkt dat het hof deze lezing niet volgt. In het gesprek dat de verdediging aanhaalt (paragraaf 194 van de pleitnota) van 11 april 2017 overleggen de verdachte en [naam 14]] met elkaar. Anders dan de verdediging stelt, blijkt uit dit gesprek dat de verdachte het bij nader inzien een goed plan vindt om de vrouw van [naam 2] te ontvoeren. Er is geen concrete uitlating van de verdachte (of anderen) die er op wijst dat de verdachte wil dat de familie van [naam 2] niets overkomt.
De verdediging heeft er vervolgens op gewezen dat de verdachte een aantal keren tegen [naam 14] heeft gezegd dat hij uit de buurt moet blijven en daaruit trekt de verdediging de conclusie dat de verdachte geen betrokkenheid wil hebben bij de ontvoeringsplannen.
Die conclusie deelt het hof niet en het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit de opname van het gesprek tussen de verdachte en [naam 14] op 18 april 2017 om 09.00 uur, blijkt dat de verdachte weliswaar tegen [naam 14] zegt dat [naam 14] uit de buurt moet blijven, maar de verdachte voert daarbij als reden aan dat [naam 14] momenteel binnen de familie de eerstaangewezen man is die voor het gezin van de verdachte moet zorgen. De verdediging gaat er aan voorbij dat vervolgens wordt besproken dat er voldoende mannen zijn, dat alles al geregeld is en dat een oom van moederskant mee gaat doen met de operatie.
Het hof leidt hieruit af dat de waarschuwingen van de verdachte aan [naam 14] geen teken zijn dat de verdachte niets te maken wil hebben met ontvoeringsplannen, maar eerder zijn ingegeven door zijn zorg voor zijn gezin.
Ook heeft de verdediging er op gewezen dat [naam 4] in zijn gesprekken met [naam 6] een aantal keren heeft gezegd dat hij niets met de Koerden, het hof begrijpt: de verdachte: te maken heeft, en dat hij zijn eigen deel terug wil. Het hof overweegt dat [naam 4] in de gesprekken met [naam 6] inderdaad dergelijke uitspraken heeft gedaan. Dat laat evenwel onverlet dat uit de bewijsmiddelen wel degelijk een verband blijkt tussen de instructies en informatie die de verdachte aan [naam 14]geeft en de voorbereidingshandelingen voor ontvoering van familie van [naam 2].
De verdediging beroept zich tenslotte op vrijwillige terugtred. Echter, het gesprek dat de verdediging aanhaalt (paragraaf 209 van de pleitnota) is van 4 mei 2017, nadat [naam 6] naar de politie is gegaan en [naam 5] en [naam 4] zijn aangehouden, en heeft betrekking op gedrag van familie van [naam 14], diens vader en een niet nader genoemd iemand. Van vrijwillige terugtred kan dan geen sprake meer zijn.
Gelet op het vorengaande verwerpt het hof de verweren.
Medeplichtigheid bedreiging (feit 6)
De bedreigingen tegen [naam 6] en diens familie zijn geuit door [naam 5] en [naam 4] in het telefoongesprek in de nacht van 21 op 22 april 2017.
In het gesprek op 18 april 2017 in de Penitentiaire Inrichting zegt [naam 14] tegen de verdachte dat zij tegen hem zullen zeggen: “Wij gaan je hele familie neerschieten dan zal de man als een uil zingen.”
Bedreigingen vormen kennelijk een onderdeel van het hiervoor besproken plan en gezien deze uitingen stelt het hof vast dat de opzet van de verdachte kennelijk mede was gericht op het gebruik van bedreigingen. Daaraan heeft de verdachte een bijdrage geleverd door samen met zijn broer, [naam 4] te benaderen en van informatie te voorzien. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het adres van [naam 6] heeft gegeven aan zijn broer [naam 14]. Wel heeft de verdachte [naam 14] verwezen naar [naam 9] met wie de verdachte op 10 februari 2017 langs de woning van de schoonouders van [naam 2] is gereden. De verwijzing naar [naam 9] voor adresgegevens is een handeling die medeplichtigheid oplevert.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte bij deze bedreigingen geen betrokkenheid heeft gehad. Dat verweer wordt op grond van het bovenstaande verworpen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de onder 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in
of omstreeksde periode
van7 feb 2017 tot en met 21 feb 2017 te Heijen en
/ofte Rotterdam en
/ofop
/viade Westerschelde en
/ofover
/viaNederlandse territoriale wateren,
in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederlandtezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
ongeveer 1131,7 kilogram heroïne en/of opium en/of morfine, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
en/of opiumen
/ofmorfine, zijnde heroïne
en/of opiumen
/ofmorfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
primair
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 december 2016 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en
/ofop
/viade Westerschelde en
/ofover
/viaNederlandse territoriale wateren, in elk geval
op een of meer plaats(en)in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1300 kilogram,
in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 11 april 2016 tot en met 21 februari 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit of feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
meermalenopzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
een of meer hoeveelhedencocaïne,
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingentot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en
/of
-
voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/ofgelden
of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
en/of verdachtes mededader(s)wist
(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
-
een of meerbetaling
(en
) (laten
)verricht
(en
)ten behoeve van het
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne
);
- een
of meerperso
(o
)n
(en)een
of meerbedrijf
/bedrijvenen
/ofbankrekening
(en)laten oprichten/openen en
/ofop naam laten zetten;
- ( een) deklading(en) (bananen) geregeld/laten regelen;
- zorggedragen voor het vervoer van
een of meer hoeveelhe(i)d(en)cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen;
5.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te Rotterdam
en/of Amsterdam en/of te Amersfoorten/of te Alphen aan de Rijn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten gijzeling als bedoeld in artikel 282a Wetboek van Strafrecht (Sr) en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 Sr en/of afpersing als bedoeld in artikel 317 Sr,
opzettelijk informatie heeft/hebben verzameld over/van één of meerdere personen, te weten
- Medeverdachte 1 en
/of
- Medeverdachte 2 en
/of
- Medeverdachte 3 en
/of
- Medeverdachte 4 en
/of
- Medeverdachte 5
en/of afspraken te hebben gemaakten
/ofbesprekingen te hebben gehad met [naam 1] en
/ofandere personen over:
- het weghalen/kidnappen van de vrouw van [naam 2] en/of zijn kinderen en/of zijn schoonmoeder;
- het (vervolgens) een aantal maanden verborgen houden van de vrouw van [naam 2];
- het regelen van een professionele Marokkaanse groep;
- het huren van een boerderij en het opsluiten van personen in een boerderijkelder;
- het regelen van bakens voor de auto's van een of meer personen uit de familie van [naam 2];
- een Engelsman die een maniak is en die een aantal klappen moet geven;
- een betaling van 25 en/of 30 duizend;
- het (aldus) dwingen van Medeverdachte 1 tot het afleggen van een voor hem, verdachte, ontlastende verklaring inhoudende dat de inbeslaggenomen partij van ruim 1100 kilo heroïne van Medeverdachte 1 is en/of dat hij, verdachte, in opdracht van Medeverdachte 1 handelde en/of dat hij, verdachte, niets van de partij van 1100 kilo heroïne wist;
- het
(aldus)bewerkstelligen dat hij, verdachte, op vrije voeten komt;
en
/ofin de omgeving van de woning van [naam 2] en
/ofde woning van de schoonmoeder van die [naam 2] rondjes te hebben gereden met een auto
(samen met '[naam 3]');
opzettelijk
een of meervoorwerp
(en
)en
/ofeeninformatiedrager
(s), te weten:
- een huurauto (Skoda Octavia met kenteken [kenteken]), die ter beschikking is gesteld aan [naam 4] en [naam 5] en
/of
- een baken en
/of
- tiewraps
en/of
welk
(e
)voo
rwerp
(en
)en
/ofinformatiedrager
(s), al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het begaan van dat
/diemisdrijfven,
heeft/hebben verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft/hebben gehad;
6.
[Naam 4] en [naam 5] en een of meer anderen in
of omstreeksde periode 19 tot en met 22 april 2017 te Rotterdam
en/of Amsterdamen/of te Alphen aan de Rijn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, Medeverdachte 3,
Medeverdachte 4 en Medeverdachte 5hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers
heeft/hebben [naam 4] en [naam 5]d opzettelijk dreigend:
- gezegd dat de woning van bovengenoemde
persoonenzou worden opgeblazen;
- aan die Medeverdachte 3 medegedeeld dat als er geen kinderen waren geweest deze [naam 6] niet meer in leven zou zijn geweest;
- aan die Medeverdachte 3
heeft/hebbengevraagd of hij die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die Medeverdachte 3 heeft gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van die Medeverdachte 3 kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die Medeverdachte 3 hadden gestaan en hadden aangebeld;
bij het plegen van welk bovenomschreven feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/oftot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/ofinlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk in
of omstreeksde periode van 11 april 2017 tot en met 22 april 2017:
- samen met [naam 1]
en/of anderenbovengenoemde [naam 4] en [naam 5] te benaderen over het bedreigen van de familie van Medeverdachte 1;
- informatie te verstrekken over de verblijfplaats van Medeverdachte 3
, Medeverdachte 4 en Medeverdachte 5.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en/of middelen tot het plegen van dat feit te verschaffen, en door gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van medeplegen van gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of afpersing.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer in Nederland van een zeer grote partij heroïne en morfine vanuit Iran. De verdachte was actief betrokken bij de invoer van deze partij. Zo heeft hij onder andere het adres in Heijen waar de vracht naartoe moest worden gebracht, doorgegeven aan [naam 10], die het adres vervolgens heeft doorgegeven aan de chauffeur. Ook had de verdachte contact met de uithalers gedurende het moment waarop zij de partij heroïne/morfine in de bakovens probeerden te vinden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een zeer grote partij cocaïne, te weten 1300 kilogram, vanuit Zuid-Amerika. Ook heeft hij samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht om de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. De verdachte was betrokken bij een bedrijf, [bedrijf 1], dat die invoer mogelijk zou moeten maken. Vanuit [bedrijf 1] zijn meerdere betalingen naar Zuid-Amerikaanse landen gedaan.
De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Niet alleen zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne en heroïne groot, de handel gaat ook gepaard met diverse vormen van ernstige gewelddadige en georganiseerde criminaliteit. Dit blijkt in deze zaak ook uit de bewezen verklaarde feiten 5 en 6, welke feiten laten zien dat, indien een partij drugs zoekraakt, er niet wordt geaarzeld om voorbereidingen te treffen om mensen te gijzelen of te ontvoeren en dat er gedreigd wordt met levensbedreigend geweld, ook tegenover niet betrokken onschuldige familieleden. De impact op de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de maatschappij is groot. Kennelijk heeft de verdachte hiervoor geen aandacht gehad en was hij ten koste van het welzijn van anderen en het belang van de maatschappij uit op eigen voordeel en financieel gewin.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in het verre verleden (2006) onherroepelijk is veroordeeld wegens een andersoortig strafbaar feit. Afgezien van de witwaszaak welke van de onderhavige zaak is afgesplitst, is de verdachte niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend reclasseringsadvies, betreffende de voorlopige hechtenis, d.d. 25 mei 2018.
Het hof houdt bij het bepalen van de op te leggen straf ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte heeft verklaard dat hij getrouwd is, dat hij de zorg heeft voor twee kinderen en dat zijn vrouw op dit moment in verwachting is. Voorts is hij in financiële problemen geraakt doordat hij in voorlopige hechtenis moest verblijven betreffende de onderhavige zaak. Op 9 mei 2022 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Vijf weken na de schorsing heeft hij een baan gevonden als boekhouder. Inmiddels werkt hij fulltime als boekhouder bij een tweetal werkgevers. Voorts probeert hij de band met zijn kinderen te herstellen, nu zijn jongste kind nog heel jong was toen de verdachte werd aangehouden. Ook probeert hij de band met zijn vrouw, die kanker heeft, te herstellen. De verdachte geeft aan dat zijn vrouw nog steeds behandelingen ondergaat in verband met haar ziekte en dat zij in verwachting is.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 6 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
De termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden nu tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 21 februari 2017 en de datum van het eindvonnis op 16 oktober 2018 meer dan 16 maanden zijn verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer 4 maanden.
Voorts is de termijn van berechting in hoger beroep overschreden nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 16 oktober 2018 en de datum van dit eindarrest meer dan 16 maanden is verstreken, een termijnoverschrijding van bijna 3 jaren.
In deze geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen. In plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van 9 jaren en 6 maanden.
Voorwaardelijke invrijheidsstelling
Door de verdediging is bepleit dat rekening dient te worden gehouden met de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet straffen en beschermen. De verdachte wordt onevenredig benadeeld door deze wet.
Het hof overweegt het volgende.
De Wet straffen en beschermen is op 1 juli 2021 in werking getreden zonder dat voorzien is in een overgangsregeling voor een situatie als waarin de verdachte zich bevindt. De huidige wijze waarop straffen worden geëxecuteerd is het resultaat van een politiek besluitvormingsproces. Het is een bewuste keuze van wetgever geweest om de voorwaardelijke invrijheidstelling te beperken, waarmee de duur van de netto te ondergane vrijheidsbeneming bij gevangenisstraffen langer dan zes jaar, langer is dan vóór 1 juli 2021. Het hof is van oordeel dat het niet op de weg van de rechter ligt om in de straftoemeting vervolgens een correctie toe te passen, waardoor vóór en na 1 juli 2021 netto dezelfde gevangenisstraf wordt opgelegd. De lange duur van het hoger beroep maakt dit niet anders. De overschrijding van de redelijke termijn is hiervoor besproken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij bevel van dit hof d.d. 6 mei 2022 geschorst met ingang van 9 mei 2022 tot aan de aanvang van de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2023 is de schorsing van de voorlopige hechtenis verlengd tot de datum van het arrest in de onderhavige zaak. Het hof zal ambtshalve overgaan tot opheffing van de bevolen schorsing. Het hof is, gelet op zijn in dit arrest vermelde beslissingen, en mede gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, van oordeel dat de persoonlijke belangen van de verdachte niet langer prevaleren boven het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis.
De onder 3, 4, 6, 7 en 8 inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien deze aan verdachte toebehoren en het voorwerpen betreffen met behulp waarvan het bewezenverklaarde onder 1 primair, 3 primair en 4 is begaan of voorbereid. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 46, 47, 48, 56, 57, 63, 282, 282a, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.