In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 4 mei 2022 was gewezen. De verdachte, een rechtspersoon gevestigd te Rotterdam, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 15.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte had in 2019 meer fosfaat geproduceerd dan het op haar bedrijf rustende fosfaatrecht, wat in strijd is met artikel 21b van de Meststoffenwet. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een geheel voorwaardelijke geldboete van € 15.000.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en het bewezen verklaarde feit als opzettelijke overtreding van de Meststoffenwet gekwalificeerd. De verdachte had aangevoerd dat zij handelde conform de doelstelling van de Meststoffenwet door haar innovatieve en circulaire productieproces, maar het hof oordeelde dat er geen materiële wederrechtelijkheid aan haar handelen ontbrak. De verdachte had de mogelijkheid om fosfaatrechten te leasen of te kopen en had ook kunnen wachten met haar bedrijfsvoering tot zij in het bezit was van een ontheffing.
Uiteindelijk heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de goede bedoelingen van de verdachte, het feit dat zij sinds februari 2018 wacht op een beslissing op haar aanvraag voor een ontheffing, en het ontbreken van eerdere veroordelingen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd dan het bewezenverklaarde.