ECLI:NL:GHDHA:2023:289

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
200.286.120/01 200.284.683/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeschikking en procesvoering in hoger beroep tussen Lionex (M) Sdn. Bhd. en [X] c.s.

In de zaken met nummers 200.286.120/01 en 200.284.683/01 heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een rolbeschikking en de procesvoering tussen Lionex (M) Sdn. Bhd., gevestigd in Kuala Lumpur, Maleisië, en [X] c.s., waarbij beide partijen betrokken zijn in verschillende hoedanigheden. Lionex heeft in hoger beroep beroep gedaan op eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en heeft diverse processtukken ingediend, waaronder een memorie van grieven en een incidentele vordering. De rolraadsheer heeft op verschillende momenten verzoeken van Lionex afgewezen, waaronder een verzoek om tussentijds cassatieberoep in te stellen. Het hof heeft geoordeeld dat de rolbeschikkingen van de rolraadsheer niet ingrijpen in de rechten van Lionex en dat de gang van zaken rondom de indiening van processtukken niet zodanig is dat Lionex in haar belangen is geschaad. De incidentele vorderingen van Lionex zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de kosten van het incident. De uitspraak benadrukt het belang van een ordelijk procesverloop en de rol van de rolraadsheer in het faciliteren van een goede rechtsgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummers hof: 200.286.120/01 en
200.284.683/01
Zaaknummer rechtbank: C/10/467298 / HA ZA 15-28 en
C/10/572636 / HA ZA 19-374
Arrest van 7 maart 2023
in de zaak 200.286.120/01

1.Lionex (M) Sdn. Bhd.,

gevestigd in Kuala Lumpur, Maleisië,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. D.G.J. Heems kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonend in [woonplaats] ,

2. [verweerder 2] ,

wonend in [woonplaats] ,

3. [verweerder 3] ,

wonend in [woonplaats] ,

4. [verweerder 4] ,

wonend in [woonplaats] ,

5. [verweerder 5] Holding B.V,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

6. Wood Trading Holding B.V.,

gevestigd in Rotterdam,

7. [verweerder 7] Group B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

8. Blue Roots Sdn. Bhd.,

gevestigd in Shah Alam, Maleisië ,
verweerders in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. F.C. van Uden kantoorhoudend in Amsterdam,
en in de zaak 200.284.683/01

1.[appellant 1] ,

wonend in [woonplaats] ,

2. [appellant 2] ,

wonend in [woonplaats] ,

3. [appellant 3] ,

wonend in [woonplaats] ,

4. [appellant 4] ,

wonend in [woonplaats] ,

5. [appellant 5] Holding B.V,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

6. Wood Trading Holding B.V.,

gevestigd in Rotterdam,

7. [appellant 7] Group B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

8. V-Wood Beheer B.V.,

gevestigd in Schijndel,

9. Blue Roots Sdn. Bhd.,

gevestigd in Shah Alam, Maleisië,
appellanten in hoger beroep,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. F.C. van Uden kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen

1.Lionex (M) Sdn. Bhd.,

gevestigd in Kuala Lumpur, Maleisië,
eiseres in het incident,

2. [holding 1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

3. [holding 2] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
alle drie verweersters in hoger beroep,
alle drie eiseressen in het incident,
advocaat: mr. D.G.J. Heems kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen in de zaak met nummer 200.286.120/01 hierna Lionex en [X] c.s. noemen en in de zaak met nummer 200.284683/01: Lionex c.s. en [X] c.s.

1.Procesverloop in hoger beroep

1.1
In zaak 200.286.120/01
1.1.1
Bij dagvaarding van 6 oktober 2020 is Lionex (samen met [holding 1] en [holding 2] ) in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen vonnissen van 21 september 2016, 1 november 2017, 19 september 2018 en 8 juli 2020 van de rechtbank Rotterdam.
1.1.2
Lionex heeft op 2 februari 2021 een ‘memorie van grieven tevens eiswijziging’ met producties ingediend. Op diezelfde dag is een akte afstand van instantie genomen ten aanzien van [holding 1] en [holding 2]
1.1.3
Op 30 november 2021 hebben [X] c.s. – digitaal – een ‘memorie van antwoord in het principaal appel en memorie van grieven in het incidenteel appel’ ingediend.
1.1.4
Op 7 november 2021 hebben [X] c.s. – in hard copy – een ‘memorie van antwoord in het principaal appel en memorie van grieven in het incidenteel appel’ ingediend. Zij hebben daarbij producties overgelegd.
1.1.5
Bij brief van 10 december 2021 heeft Lionex het hof verzocht de onder 1.1.3 en 1.14 genoemde memories buiten beschouwing te laten en te bepalen dat het recht om deze proceshandeling te verrichten is vervallen. Subsidiair heeft Lionex het hof verzocht te bepalen dat de onder 1.1.4 genoemde memorie geen onderdeel zal vormen van het procesdossier.
1.1.6
Hierop hebben [X] c.s. bij brief van 15 december 2021 gereageerd. Zij hebben geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van Lionex.
1.1.7
De rolraadsheer heeft op 17 december 2021 de onder 1.1.5 genoemde verzoeken van Lionex (telefonisch) laten afwijzen. Lionex heeft het hof dezelfde dag verzocht om terug te komen van deze beslissing. Op 20 december 2021 heeft de rolraadsheer (telefonisch) laten weten ook dit verzoek af te wijzen.
1.1.8
Bij brief van 2 februari 2022 heeft Lionex het hof verzocht om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen.
1.1.9
De rolraadsheer heeft dit verzoek op 4 februari 2022 afgewezen.
1.1.10
Op 28 juni 2022 heeft Lionex een ‘memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens houdende incidentele vordering tot vaststelling van verval van recht tot het nemen van een memorie in principaal appel en niet-ontvankelijkheid in het incidenteel appel’ ingediend. Zij heeft daarbij producties overgelegd.
1.1.11
Op 23 augustus 2022 hebben [X] c.s. een incidentele antwoordmemorie genomen.
1.2
In zaak 200.284.683/01
1.2.1
Bij dagvaarding van 5 oktober 2020 zijn [X] c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van 8 juli 2020 van de rechtbank Rotterdam.
1.2.2
De zaak is op de rol van 9 februari 2021 gezet voor het nemen van een memorie van grieven aan de zijde van [X] c.s.
1.2.3
Op 9 februari 2021 hebben [X] c.s. een ‘incidentele memorie tot voeging ex artikel 222 Rv’ ingediend, waarbij het hof is verzocht de zaak te voegen met zaak 200.286.120/01.
1.2.4
[X] c.s. hebben bij e-mail, verzonden op 9 februari 2021 om 15.30 uur, verzocht om uitstel voor het nemen van de memorie van grieven. Dit verzoek is bij e-mail van 11 februari 2021 nader onderbouwd. Op 12 februari 2021 hebben Lionex c.s. het hof laten weten dat zij van mening zijn dat het uitstelverzoek zou moeten worden afgewezen.
1.2.5
De rolraadsheer heeft op 16 februari 2021 aan [X] c.s. uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven.
1.2.6
Op 23 maart 2021 is het verzoek tot voeging ingetrokken. Er had toen al een rolvoeging van de zaken 200.286.120/01 en 200.284.683/01 plaatsgevonden.
1.2.7
[X] c.s. hebben op 30 november 2021 een memorie van grieven ingediend.
1.2.8
Op 28 juli 2022 hebben Lionex c.s. een ‘memorie van antwoord tevens houdende incidentele vordering tot vaststelling verval van recht tot het nemen van een memorie en niet-ontvankelijkheid in het appel’ genomen. Daarbij hebben zij producties overgelegd.
1.2.9
Op 23 augustus 2022 hebben [X] c.s. een incidentele antwoordmemorie ingediend.
1.3
In beide zaken
1.3.1
Op 7 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden over de door Lionex en Lionex c.s. ingestelde incidentele vorderingen. Voor Lionex en Lionex c.s. is de zaak toegelicht door mr. Heems en mr. R van Dijken. Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Voor [X] c.s. is de zaak toegelicht door mr. Van Uden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben [X] c.s. in zaak 200.286.120/01 ‘een akte houdende overlegging productie en nader bewijsaanbod’ in het geding gebracht.

2.Beoordeling van de incidentele vordering in zaak 200.286.120/01

2.1
Lionex heeft in zaak 200.286.120/01 primair geconcludeerd dat het hof aan [X] c.s. akte niet-dienen zal verlenen, althans dat het hof [X] c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren. Subsidiair heeft zij geconcludeerd dat het hof zal bepalen dat uitsluitend de eerst ingediende memorie van antwoord van [X] c.s. deel uitmaakt van deze procedure.
2.2
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof Lionex niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidentele vordering, dan wel de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van Lionex in de kosten van het incident.
2.3
Lionex heeft haar incidentele vordering – samengevat weergegeven – als volgt onderbouwd. [X] c.s. hebben, na zeven maal uitstel te hebben verkregen, op 30 november 2021 – digitaal – een ‘memorie van antwoord in het principaal appel en memorie van grieven in het incidenteel appel’ ingediend. Deze memorie is – ondanks vele verzoeken van Lionex – niet aan Lionex toegestuurd, hoewel art. 84 lid 4 Rv en art. 2.6 Procesreglement bepalen dat moet worden zorggedragen voor gelijktijdige toezending (uiterlijk op de roldatum) aan de wederpartij. [X] hebben zelfs het hof – in strijd met de waarheid – meegedeeld dat de memorie al wel aan Lionex was toegezonden. Ingevolge art. 1.3.7 van de Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak dienden [X] c.s. de op 30 november 2021 digitaal ingediende memorie binnen veertien dagen in hard copy aan het hof na te zenden.
2.4
Nadat Lionex uiteindelijk zowel de digitale memorie van 30 november 2021 en de memorie in hard copy van 7 december 2021 had ontvangen, bleek haar dat er grote verschillen tussen de beide memories bestonden. Dat is niet toelaatbaar. De op 7 december 2021 ingediende memorie had identiek moeten zijn aan de memorie van 30 november 2021. [X] c.s. hebben naderhand weliswaar te kennen gegeven dat de eerste memorie een conceptversie is die abusievelijk is ingediend in plaats van de eindversie, die op 7 december 2021 is ingediend, maar Lionex acht het hoogst onwaarschijnlijk dat het werkelijk is gegaan zoals [X] c.s. beweren.
2.5
Volgens Lionex moet dit een en ander ertoe leiden dat de eerste memorie heeft te gelden als niet ingediend, omdat [X] c.s. hebben verzuimd tijdig een identieke hard copy van deze memorie in het geding te brengen. De tweede memorie is te laat ingediend, zodat deze evenmin onderdeel van het procesdossier is gaan vormen, aldus Lionex.
2.6
[X] c.s. hebben aangevoerd dat de gang van zaken met de memories op een vergissing berust, waardoor Lionex niet in haar belangen is geschaad. Op 30 november 2021 is per ongeluk een onjuiste versie van de memorie aan het hof verstuurd. Dat is rechtgezet door indiening van de juiste versie op 7 december 2021. Die versie is dan ook door het hof geaccepteerd. Een onderzoek door de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten heeft overigens uitgewezen dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
2.7
In de e-mail van 4 februari 2022 (zie hiervoor rov. 1.1.9), waarin de rolraadsheer het verzoek van Lionex om tussentijds cassatie in te stellen, heeft afgewezen, is het volgende vermeld:
“Het verzoek om tussentijd cassatieberoep te mogen instellen tegen de beslissing van 16 december 2021, telefonisch meegedeeld op 17 december 2021, waarbij geen verval van recht is uitgesproken maar de memorie van antwoord van 7 december 2021 van [X] c.s. is geaccepteerd, is afgewezen bij gebrek aan belang en vanwege de onredelijke vertraging van de procedure die een tussentijds cassatieberoep tot gevolg zou hebben.
Bij brief van 10 december 2021 heeft u het hof gewezen op inhoudelijke verschillen tussen het op 30 november 2021 per e-mail ingediende stuk en de memorie van 7 december 2021 en verzocht te bepalen dat [X] c.s. hebben verzuimd op 30 november 2021 een memorie in te dienen waardoor het recht is vervallen en dat de memories van 30 november 2021 en 7 december 2021 althans de memorie van 7 december 2021 geen onderdeel zullen vormen van het procesdossier.
Nadat partijen over en weer schriftelijk hadden gereageerd, heeft de griffier u op 17 december 2021 telefonisch meegedeeld dat de rolraadsheer uw bezwaren heeft afgewezen en de memorie van 7 december 2021 heeft geaccepteerd omdat gesteld noch gebleken was dat Lionex c.s. door de week vertraging in haar belangen was geschaad.
Daarmee heeft het hof de memorie van 7 december 2021 tijdig ingediend geoordeeld en de vraag of er sprake was van een afwijking ten opzichte van het op 30 november 2021 per e-mail ingezonden stuk niet relevant geacht.
Ingevolge artikel 133 lid 4 Rv vervalt het recht tot het verrichten van de proceshandeling pas indien de proceshandeling niet tijdig is verricht en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen.
Ik merk daarbij nog op dat de procesregels omtrent het indienen van stukken niet de strekking hebben de wederpartij een inhoudelijk voordeel te geven maar om een ordelijk procesverloop te bewerkstelligen.”
2.8
Uit deze e-mail volgt dat de rolraadsheer de ‘memorie van antwoord in het principaal appel en memorie van grieven in het incidenteel appel’ van 30 november 2021 als niet ingediend heeft beschouwd. De rolraadsheer heeft de ‘memorie van antwoord in het principaal appel en memorie van grieven in het incidenteel appel’ van 7 december 2021 geaccepteerd op de grond dat Lionex met een week uitstel voor het indienen van deze memorie niet in haar belangen is geschaad. De beslissing van de rolraadsheer komt erop neer dat er een week uitstel is verleend voor het indienen van de memorie.
2.9
Het verlenen van uitstel voor het indienen van een processtuk kan in beginsel worden aangemerkt als een rolbeschikking die de rolraadsheer zonder nadere motivering kan nemen en waartegen geen hogere voorziening open staat. Het gaat om een maatregel ter rolle die louter ziet op de bevordering van een behoorlijke rechtspraak en de verzekering van een geregeld verloop van de procesgang. De kwalificatie als ‘rolbeschikking’ geldt ook voor de onderhavige beslissing van de rolraadsheer om [X] c.s. een week uitstel te verlenen voor het indienen van hun memorie.
2.1
In dit verband is van belang dat Lionex onvoldoende heeft toegelicht waarom in dit geval sprake zou zijn van een beslissing die ingrijpt in haar rechten en verplichtingen, in die zin dat zij door het verlenen van een week uitstel in haar processuele belangen is geschaad, waardoor de beslissing niet langer kan worden aangemerkt als rolbeschikking. De enkele omstandigheid dat in het procesreglement termijnen voor het indienen van stukken worden genoemd, is daarvoor onvoldoende, alleen al omdat het procesreglement ook de mogelijkheid geeft om in voorkomende gevallen uitstel te verlenen. Het feit dat [X] c.s. op 30 november 2021 al meermaals uitstel hadden gekregen voor het indienen van de memorie vanwege (kort gezegd) de omvang en complexiteit van de zaak, is niet voldoende om te concluderen dat de beslissing om (nogmaals) uitstel te verlenen in relevante mate ingrijpt in de rechten en verplichtingen van Lionex. Integendeel, tegen deze achtergrond is een week extra uitstel van weinig betekenis.
2.11
Verder heeft Lionex zich nog beroepen op het feit dat [X] c.s. op 30 november 2021 een afwijkende, digitale memorie hebben ingediend, waarvoor zij – in de ogen van Lionex – geen overtuigende verklaring hebben gegeven. Lionex verwijt [X] c.s. dat zij niet transparant hebben geopereerd en dat zij met telkens nieuwe verklaringen kwamen voor het feit dat zij de memorie van 30 november 2021 niet aan Lionex hadden toegezonden.
2.12
Naar het oordeel van het hof is ook deze omstandigheid van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat Lionex in haar belangen is geschaad doordat de rolraadsheer een week uitstel heeft verleend voor het indienen van de (juiste) memorie. Er is weliswaar het een en ander misgegaan rondom het indienen van de memorie van 30 november 2021, maar dit betekent nog niet dat de beslissing van de rolraadsheer om een week uitstel te verlenen, zodanig ingrijpt in de procespositie van Lionex dat deze beslissing in redelijkheid niet langer kan worden aangemerkt als rolbeschikking. In dit verband is nog van belang dat de Amsterdamse Deken de gang van zaken tussen 30 november 2021 en 7 december 2021 beschouwt als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om hier anders over te denken.
2.13
De slotsom is dat sprake is van een rolbeschikking. Dit geldt zowel voor de beslissing waarbij uitstel is verleend (in plaats van een ‘akte niet-dienen’), als voor het accepteren van de op 7 december 2021 ingediende memorie. Tegen die beslissingen staat geen hogere voorziening open, overigens ook niet binnen dezelfde instantie. De beslissing om geen tussentijds cassatieberoep open te stellen tegen een beslissing waartegen geen hogere voorziening mogelijk is, is uiteraard juist. Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om een van de bestreden beslissingen van de rolraadsheer terug te draaien. De daartoe strekkende vordering van Lionex wordt afgewezen.
2.14
Het hof ziet geen aanleiding om tussentijds cassatieberoep open te stellen tegen de onderhavige beslissing.
2.15
Nu Lionex heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zal zij worden veroordeeld in de kosten van het incident.

3.Beoordeling van de incidentele vordering in zaak 200.284.683/01

3.1
Lionex c.s. hebben in zaak 200.284.683/01geconcludeerd dat het hof aan [X] c.s. een akte niet-dienen zal verlenen, althans dat het hof [X] c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren.
3.2
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof Lionex c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidentele vordering, dan wel dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van Lionex c.s. in de kosten van het incident.
3.3
Lionex c.s. hebben aangevoerd dat [X] c.s. op de rol van 9 februari 2021 hun memorie van grieven hadden moeten nemen. In plaats daarvan hebben zij op die dag een voegingsincident opgeworpen. Na telefonisch contact tussen de griffie van het hof en de advocaat van [X] c.s., hebben [X] c.s. in de loop van 9 februari 2021 alsnog aan het hof verzocht om uitstel voor het nemen van de memorie van grieven. De rolraadsheer heeft dit aanvankelijk geweigerd omdat er geen uitstel was gevraagd op grond van klemmende redenen (vgl. art. 2.18 Lpr) maar is op 16 februari 2021 alsnog akkoord gegaan met uitstel.
3.4
Volgens Lionex c.s. heeft de rolraadsheer ten onrechte [X] in de gelegenheid gesteld alsnog een uitstelverzoek te doen. [X] c.s. hadden dit verzoek op grond van het toepasselijke Procesreglement uiterlijk op 9 februari 2021 om 10.00 uur moeten doen. Nu zij pas ’s middags een uitstelverzoek hebben gedaan, brengt dit mee dat hun recht om een memorie van grieven te nemen, is vervallen. Het verzoek om uitstel had dan ook niet mogen worden gehonoreerd en het hof had de memorie van grieven niet mogen accepteren. Lionex c.s. voegen hier nog aan toe dat aan het op 9 februari 2021 ingediende voegingsincident geen schorsende werking toekomt.
3.5
[X] c.s. hebben aangevoerd dat zij voor het nemen van de memorie van grieven uitstel hebben verkregen van de rolraadsheer. [X] c.s. erkennen dat aan het voegingsincident op zichzelf geen schorsende werking toekomt, maar voeren aan dat het uitstelverzoek wel besloten lag in de memorie tot voeging. In die memorie was namelijk een schema opgenomen waaruit volgde dat [X] c.s. de memorie van grieven op een later moment wilden indienen. De griffie van het hof heeft hen op 9 februari 2021 erop geattendeerd dat zij een afzonderlijk uitstelverzoek moesten doen, wat zij diezelfde dag nog hebben gedaan.
3.6
Het hof oordeelt als volgt. [X] c.s. zijn op 9 februari 2021 door het hof erop geattendeerd dat er een (separaat) uitstelverzoek moest worden gedaan en dat het hof het indienen van de memorie tot voeging op zichzelf niet als een verzoek tot uitstel aanmerkte. [X] c.s. hebben diezelfde dag een uitstelverzoek ingediend, welk verzoek uiteindelijk op 16 februari 2021 door de rolraadsheer is gehonoreerd. In deze gang van zaken ligt besloten dat de rolraadsheer op 9 februari 2021 de mogelijkheid heeft gegeven alsnog een uitstelverzoek te doen voor het indienen van de memorie van grieven. Zoals hiervoor al overwogen, is het verlenen van uitstel voor het nemen van een processtuk een rolbeschikking die door de rolraadsheer zonder nadere motivering kan worden genomen en waartegen geen hogere voorziening openstaat. Ditzelfde heeft te gelden voor de beslissing van de rolraadsheer om [X] c.s. alsnog in de gelegenheid te stellen een uitstelverzoek te doen.
3.7
Lionex c.s. hebben onvoldoende toegelicht waarom de beslissing in dit geval ingrijpt in hun rechten en verplichtingen, in die zin dat zij in hun processuele belangen zijn geschaad doordat de rolraadsheer op 9 februari 2021 [X] c.s. alsnog in de gelegenheid heeft gesteld om (diezelfde dag) een afzonderlijk uitstelverzoek te doen. De enkele omstandigheid dat in het procesreglement termijnen voor het indienen van stukken en het doen van verzoeken worden genoemd, is daarvoor onvoldoende, alleen al omdat het procesreglement ook de mogelijkheid biedt om in voorkomende gevallen uitstel te verlenen. Daarbij komt dat in dit geval sprake is van een uitstelverzoek dat – met goedvinden van de rolraadsheer – nog op dezelfde dag is ingediend. De omstandigheid dat [X] c.s. daarna (op 11 februari 2021) nog nader hebben toegelicht waarom volgens hen sprake was van ‘klemmende redenen’ doet aan het vorenstaande niet af. Ook op dit punt hebben Lionex c.s. onvoldoende toegelicht waarom zij in hun processuele belangen zouden zijn geschaad.
3.8
De slotsom is dat sprake is van een rolbeschikking. Het hof ziet geen aanleiding om die rolbeschikking terug te draaien. De daartoe strekkende vordering wordt afgewezen.
3.9
Het hof ziet evenmin aanleiding om tussentijds cassatieberoep open te stellen tegen de onderhavige beslissing.
3.1
Nu Lionex c.s. hebben te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zullen zij worden veroordeeld in de kosten van het incident.

4.Beslissing

Het hof:
In zaak 200.286.120/01
  • wijst de incidentele vordering af;
  • veroordeelt Lionex in de kosten van het incident, aan de zijde van [X] c.s. tot op heden begroot op € 1.774,50 aan salaris advocaat;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • verwijst de zaak naar de rol van vier weken na de dag van deze uitspraak voor beraad partijen;
In zaak 200.284.683/01
  • wijst de incidentele vordering af;
  • veroordeelt Lionex c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [X] c.s. tot op heden begroot op € 1.774,50 aan salaris advocaat;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • verwijst de zaak naar de rol van vier weken na de dag van deze uitspraak voor beraad partijen.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.M. van het Klooster en G.C. de Heer en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.