In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, betreft het een internationale echtscheiding tussen een vrouw en een man, beiden van Servische afkomst. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, hebben beiden een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de rechtskeuze van de man voor Nederlands recht en stelt dat Servisch recht van toepassing is, gezien hun werkelijke maatschappelijke band met Servië. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de relevante juridische vragen. Het IJI concludeert dat de echtscheidingsprocedure in Servië formeel is beëindigd, maar dat de vrouw een zelfstandig verzoek tot echtscheiding heeft ingediend na de intrekking van het verzoek door de man. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van litispendentie en dat het Servische recht van toepassing is, gezien de werkelijke maatschappelijke band van partijen met Servië. Het hof bekrachtigt de echtscheiding en houdt de behandeling van de nevenvoorzieningen aan, waaronder de partneralimentatie en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime, tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.