ECLI:NL:GHDHA:2023:2848

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
22-000254-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van stalking en bedreiging met dwangverpleging na terugverwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder was veroordeeld door de rechtbank Rotterdam voor stalking en bedreiging. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het hof vanwege een schending van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte, geboren in 1961 en thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, had gedurende een jaar meerdere e-mailberichten gestuurd naar de directeur van TBS-kliniek De Kijvelanden, met een deels bedreigende strekking. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte had ook geprobeerd een medegedetineerde uit te lokken om moord te plegen op verschillende personen, waaronder familieleden. Het hof concludeerde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand, en legde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op. De ernst van de feiten en het hoge recidiverisico waren bepalend voor deze beslissing. Het hof constateerde tevens een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar legde geen straf op.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000254-21
Parketnummer: 10-711166-16
Datum uitspraak: 8 mei 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [adres] op [geboortedag] 1961,
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC te Den Haag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts is de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft - in een andere samenstelling – bij arrest van 20 november 2019 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ter zake van het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2021 is het voormeld arrest van het hof vernietigd wegens schending van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv en is de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 01 december 2016 te Rotterdam en/of Portugaal, gemeente Albrandswaard, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], zijnde bestuurder en directeur van TBS kliniek de Kijvelanden, in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk, in genoemde periode die [slachtoffer 1] (p/a [emailadres 1] en/of [emailadres 2] en/of [emailadres 3]) veelvuldig e-mailberichten gestuurd, al dan niet van bedreigende aard,
onder meer:
- een e-mailbericht met afbeeldingen van een zeis en een (SS-)dolk met (daarbij) de teksten:”Which judge will preside over your case, mate?” en/of “And you, bovenbaas, I never got to know your name, shame, is it?”;
en/of
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Rotterdam [slachtoffer 1], zijnde bestuurder en directeur van TBS kliniek de Kijvelanden, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] (p/a [emailadres 1] en/of [emailadres 2]) een e-mailbericht gestuurd dat, naar die [slachtoffer 1] verwijst, met afbeeldingen van een zeis en een (SS-)dolk met (daarbij) de teksten:”Which judge will preside over your case, mate?” en/of “And you, bovenbaas, I never got to know your name, shame, is it?”;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 december 2016 tot en met 27 december 2016 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften, beloften, of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen [getuige] uit te lokken om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer personen genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] van het leven beroven
- tegen die [getuige] heeft gezegd dat hij verdachte een klusje voor hem had en/of
- tegen die [getuige] heeft gezegd :”[getuige] ik heb de namen op de vloeitjes, het begint op de tweede vloei. Ik wil dat jij er voor gaat zorgen dat de mensen met de namen op de vloeitjes gaat vermoorden, dag voor dag” en/of
- tegen die [getuige] heeft gezegd dat hij hem hiervoor een geschikte persoon vond en/of
- die [getuige] vloeitjes heeft overhandigd met daarop de namen en adressen van de hiervoor genoemde personen en\of – tegen die [getuige] heeft gezegd: “Ik wil dat ze opgeruimd worden want ze betekenen niks meer voor mij”;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, en het onder 2 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij zal worden bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is door de raadsman – overeenkomstig de door hem overgelegde en voorgedragen pleitnota - aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Sv, nu het onderzoek naar de computer en het e-mailaccount van verdachte niet naar behoren is uitgevoerd, doordat geen forensische kopie is gemaakt van de harde schijf van de computer van de verdachte en evenmin van zijn e-mailaccount.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof onderkent dat het praktisch was geweest – mede gelet op hetgeen is opgemerkt in de door deskundige [deskundige 1] opgemaakte NFI-rapportage d.d. 14 maart 2022 – wanneer door de opsporingsambtenaren een kopie zou zijn gemaakt van zowel de harde schijf van de computer als het e-mailaccount van de verdachte. Hoewel een dergelijke kopie niet is gemaakt, zijn er wel verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de harde schijf en het e-mailaccount van de verdachte, zoals het door opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] uitgevoerde onderzoek, neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2017, het door het NFI uitgevoerde onderzoek, neergelegd in het onderzoeksvoorstel d.d. 14 maart 2022 en het door opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] opgemaakte aanvullende proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022. Voorts is er geen enkel voorschrift waaruit volgt dat de politie verplicht is een forensische kopie te maken zoals door de raadsman wordt gesuggereerd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het achterwege laten van het maken van een kopie van de harde schijf en het e-mailaccount van de verdachte geen vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv. Het verweer wordt verworpen en het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Nadere bewijsoverweging

Feit 1

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Uitsluiting bewijs
Daartoe heeft de raadsman allereerst – overeenkomstig de door hem overgelegde en voorgedragen pleitnota – aangevoerd dat de door de aangever bij zijn aangifte overgelegde e-mailberichten dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu onder meer niet kan worden vastgesteld welke van deze e-mailberichten al dan niet van de verdachte afkomstig zijn en niet kan worden vastgesteld of deze e-mailberichten zijn gemanipuleerd. Derhalve wordt de authenticiteit van de e-mailberichten betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat de verdediging op geen enkele wijze heeft aangevoerd welke e-mailberichten op welke wijze gemanipuleerd zouden zijn. Het dossier bevat voorts geen enkele aanwijzing op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat e-mailberichten zijn gemanipuleerd.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 4 december 2016 bij de politie heeft verklaard dat hij pittige e-mailberichten heeft gestuurd naar de directeur van De Kijvelanden (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en dat in deze e-mailberichten een opbouw zat. Op 5 december 2016 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij bewust een scherpe toon heeft gebruikt bij het sturen van deze e-mailberichten en dat hij [slachtoffer 1] vaak genoeg heeft gemaild om hem zodanig te krenken dat hij uiteindelijk op het politiebureau zit om hierover te worden verhoord. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 januari 2018 verklaard dat hij e-mailberichten aan De Kijvelanden heeft gestuurd ter provocatie en dat het de bedoeling was dat de aangever deze e-mailberichten ter kennisneming zou lezen. Ook heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat hij niet beschikte over het rechtstreekse e-mailadres van de aangever, dat hij daarom gebeld heeft naar De Kijvelanden en dat hij vervolgens het e-mailadres van [slachtoffer 14], eveneens werkzaam bij De Kijvelanden, heeft gekregen. Uit deze verklaringen blijkt dat het de bedoeling van de verdachte was dat zijn e-mailberichten de aangever zouden bereiken. De aangever was immers, zoals de verdachte heeft verklaard “
de kapitein van het schip”.
De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij één keer een e-mail heeft gestuurd met daarin ‘bovenbaas’ met De Kijvelanden in de cc en derhalve ter kennisname aan de aangever. Over het sturen van e-mailberichten met De Kijvelanden in de cc, heeft de verdachte verklaard: “
Als je in de cc staat, dan is de e-mail niet aan jou gericht, maar dan is het ter kennisneming”.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bevestigd dat de door hem gestuurde e-mailberichten een pittige toon hadden en dat hij daarmee een reactie van de aangever wilde ontlokken.
Het e-mailbericht van 29 oktober 2016 is door de politie aangetroffen in het Gmail-account van de verdachte, p. 206 van het dossier. Dit e-mailbericht bevat vier geadresseerden, waaronder: “[emailadres 2]”. Hetzelfde e-mailbericht is bij het proces-verbaal van aangifte gevoegd, p. 61 van het dossier. Dit e-mailbericht bevat in de adresregel dezelfde geadresseerden als het in het e-mailaccount aangetroffen bericht, echter is hier het adres “[emailadres 1]” vermeld. Dit is geen ander e-mailadres dan het adres van De Kijvelanden ([emailadres 1]), maar het betreft de postbus die door een intern technisch geautomatiseerd proces bij De Kijvelanden aan dit e-mailadres is toegekend, waarbij een e-mailbericht na ontvangst direct wordt doorgezonden. Dat het om hetzelfde bericht gaat is bovendien af te leiden uit het feit dat de tijdstippen van ontvangst en doorzending van de betreffende e-mail gelijk zijn. Ook andere e-mailberichten van de verdachte zijn op deze manier intern doorgestuurd. Anders dan de verdachte heeft gesteld, blijkt uit de verzonden e-mailberichten die in zijn e-mailaccount zijn aangetroffen dat de verdachte deze steeds heeft geadresseerd aan [emailadres 2] en niet aan “[emailadres 1]”. Ook heeft hij op 5 december 2016 bij de politie verklaard – op de vraag waarom het e-mailadres [emailadres 4] er bij staat – dat hij weet dat “[emailadres 4]” van De Kijvelanden is. De betreffende e-mail is bovendien rechtstreeks, en dus niet in de cc, aan De Kijvelanden gericht.
Gelet op de voorgaande verklaringen zoals afgelegd door de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier, is het hof van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is dat sprake is geweest van manipulatie van de e-mailberichten die door de aangever zijn overgelegd en evenmin van manipulatie aan de zijde van de politie bij het doorsturen van de e-mails uit het e-mailaccount van de verdachte naar het e-mailadres van de verbalisant die het onderzoek heeft verricht. Op grond van de bewijsmiddelen -mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen- kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de e-mailberichten zoals deze zijn gevoegd bij de aangifte en zoals deze zijn aangetroffen op de computer van de verdachte, afkomstig zijn van de verdachte en dat deze niet zijn gemanipuleerd. Het hof verwerpt het verweer.
Belaging
Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat de stelselmatigheid van het sturen van e-mailberichten niet bewezen kan worden verklaard en dat de verdachte niet het oogmerk heeft gehad om de aangever te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel hem vrees aan te jagen. De raadsman heeft dit standpunt nader onderbouwd in zijn pleidooi.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte over een periode van een jaar een groot aantal e-mailberichten met een deels dreigende strekking naar De Kijvelanden heeft gestuurd. De verdachte heeft – zoals eerder uiteengezet – bedoeld dat deze e-mailberichten bij de aangever terechtkwamen om zodoende onder meer een reactie van de aangever uit te lokken.
De aangever heeft in totaal 25 e-mailberichten overgelegd die door de verdachte ofwel aan het algemene informatie e-mailadres van De Kijvelanden ofwel aan [slachtoffer 14], die toen werkzaam was bij De Kijvelanden, zijn gestuurd. De eerste e-mailberichten dateren van 3 december 2015, 12 december 2015 en 18 december 2015. Vervolgens heeft de verdachte vanaf 3 juli 2016, in een periode van een half jaar 22 e-mailberichten gestuurd. De aangever heeft verklaard dat hij door de aanhoudende stroom van e-mailberichten, waarvan de aard van de bewoordingen in scherpte steeds verder opliep en welke subtiele onderliggende verwijzingen naar de aangever bevatte, zich daadwerkelijk ernstig bedreigd voelde. Daarbij speelde voor de aangever mede een rol dat hij de directeur is van de Tbs-kliniek waar de verdachte eerder verbleef vanwege een ernstig geweldsdelict, waarbij hij gefixeerd was op één van de slachtoffers.
Gelet op de aard, de duur en de intensiteit van de door de verdachte verzonden berichten, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op de persoonlijke levenssfeer van de aangever, die dat ook als zodanig heeft ervaren, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangever. Zoals de verdachte zelf heeft verklaard, heeft hij de aangever benaderd omdat hij een reactie wilde uitlokken over een klacht van de verdachte in het kader van zijn verlofregeling, en heeft hij dit op een provocerende en scherpe toon gedaan. Daarmee heeft de verdachte ook het oogmerk gehad de aangever iets te laten doen, namelijk te reageren op zijn e-mailberichten en/of om tot schadevergoeding over te gaan van de door verdachte ervaren reputatieschade en ook om aangever vrees aan te jagen. Het verweer wordt verworpen.
Bedreiging
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De raadsman heeft dit standpunt nader onderbouwd in zijn pleidooi.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat naar de aard en context het e-mailbericht van 29 oktober 2016, bedreigend is, temeer nu de aangever van joodse afkomst is en de verdachte hiervan ook op de hoogte was. Het e-mailbericht is – zoals eerder besproken – in het g-mailaccount van de verdachte aangetroffen en meegestuurd als bijlage bij de aangifte. In het e-mailbericht is onder meer een afbeelding meegestuurd van een zeis, een SS-dolk en de tekst “
And you, Bovenbaas, I never got to know your name. Shame. Is it?”. Dit e-mailbericht dient bezien te worden tegen de achtergrond dat de verdachte in het kader van een Tbs-maatregel opgenomen is geweest in de Tbs-kliniek De Kijvelanden, waarvan de aangever de directeur is.
Dit maakte het voor de aangever des te bedreigender, zoals ook blijkt uit de aangifte. De aangever heeft in deze aangifte verklaard dat het voor hem duidelijk was dat de verdachte op hem gefixeerd was en dat hij vreesde dat de verdachte in toenemende psychotische wijze met hem bezig was. Een vergelijkebare fixatie leidde volgens de aangever tot het levensdelict waar de verdachte eerder voor is veroordeeld. In hoger beroep is de aangever als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris. Hij heeft toen verklaard de oplopende dreiging in de e-mailberichten te hebben waargenomen, waar van alles werd bijgehaald, zoals een dolk, het wapen dat door de verdachte gebruikt is bij het delict dat eerder tot het opleggen van de Tbs-maatregel heeft geleid. Ook heeft de getuige (nogmaals) aangegeven dat hij zich echt bedreigd heeft gevoeld, net als zijn familie, en dat hij naar aanleiding van deze bedreiging een kostbare alarminstallatie heeft laten installeren. Dit alles bevestigt het bedreigende karakter van het e-mailbericht. Het hof verwerpt het verweer.

Feit 2

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de verdenking is gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige, namelijk [getuige] en dat deze verklaring recht tegenover de verklaring van de verdachte staat.
Het hof stelt vast dat getuige [getuige] (hierna: [getuige]), een toenmalige medegedetineerde van de verdachte, op 28 februari 2017 bij de politie heeft verklaard dat de verdachte hem rond de kerst (het hof begrijpt: in 2016) kwam opzoeken voor een klusje en dat de verdachte toen tegen hem heeft gezegd dat zijn familieleden een mes in zijn rug staken omdat ze hem weer in een Tbs-kliniek wilden hebben. Enkele tijd later kwam de verdachte opnieuw naar [getuige] toe en overhandigde hem toen een pakje vloeitjes, met daarin vloeitjes waarop de namen en adressen van meerdere personen geschreven waren, waaronder die van familieleden. [getuige] heeft verklaard dat de verdachte hem vervolgens vroeg om de op de vloeitjes genoemde personen dag voor dag te vermoorden, omdat die mensen niets meer voor hem betekenden. Daarbij heeft de verdachte ook aangegeven in welke volgorde zij vermoord moesten worden. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige] op 13 juni 2022 verklaard dat de verdachte hem een lijst zou hebben geven van familieleden die hij geliquideerd wilde hebben. Vervolgens ontving [getuige] een pakje vloeitjes. Op deze vloeitjes zag [getuige] namen en adressen staan.
Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen, nu de door [getuige] afgelegde verklaringen bij de politie en de raadsheer-commissaris op essentiële onderdelen met elkaar overeenkomen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij naar [getuige] toe is gegaan toen hij tot de conclusie was gekomen dat zijn familie in samenwerking met de politie en De Kijvelanden bezig zou zijn om hem opnieuw in en Tbs-kliniek te krijgen en hij bovendien ook degene is geweest die het contact met zijn familieleden heeft verbroken. Bovendien had de verdachte een boze en vijandige houding ten opzichte van de op de vloeitjes genoemde personen, waaronder zijn familieleden, zo blijkt onder meer uit zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie dat hij “
langzamerhand wel zin heeft om bij één van hun langs te gaan om even een paar ogen dicht te slaan”. Het verweer van de verdachte dat hij [getuige] enkel heeft benaderd met het verzoek om de op de vloeitjes genoemde personen te informeren over zijn situatie, acht het hof dan ook volstrekt onaannemelijk. Het feit dat de adresgegevens en namen van personen, waaronder familieleden, door de verdachte zijn aangeleverd in een pakje vloeitjes, sluit aan bij en geeft steun aan de verklaring van getuige [getuige] dat deze gegevens aan hem zijn verstrekt met het verzoek deze personen van het leven te beroven. De aangevers hebben het handschrift op de vloeitjes ook herkend als het handschrift van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
een ofmeerdere tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van
01 juli 20143 december 2015tot en met 01 december 2016 te Rotterdam
en/of Po
ortugaal, gemeente Albrandswaard, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], zijnde bestuurder en directeur van TBS kliniek de Kijvelanden
, in elk geval van een ander,met het oogmerk die [slachtoffer 1],
in elk geval die anderte dwingen iets te doen
, niet te doen,te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk, in genoemde periode die [slachtoffer 1] (p/a
[emailadres 1] en/of[emailadres 2] en/of [emailadres 3]veelvuldig e-mailberichten gestuurd al dan niet van bedreigende aard,
onder meer:
- een e-mailbericht met afbeeldingen van een zeis en een (SS-)dolk met (daarbij) de teksten:"Which judge will preside over your case, mate?" en
/of"And you,
Bovenbaas, I never got to know your name.
Shame, is it?";
en
/of
hij op
of omstreeks29 oktober 2016 te Rotterdam [slachtoffer 1], zijnde bestuurder en directeur van TBS kliniek de Kijvelanden, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] (p/a
[emailadres 1]en/of [emailadres 3]) een e-mailbericht gestuurd dat
,naar die [slachtoffer 1] verwijst, met afbeeldingen van een zeis en een (SS-)dolk met (daarbij) de teksten:"Which judge will preside over your case, mate?" en
/of"And you,
Bovenbaas, I never got to know your name
. Shame, is it?";
2.
hij in
of omstreeksde periode van 25 december 2016 tot en met 27 december 2016 te Rotterdam,
in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
giften, beloften, of doorhet verschaffen van
gelegenheid, middelen ofinlichtingen A. [getuige] uit te lokken om
tezamen en in vereniging met een ander of anderenopzettelijk en met voorbedachten rade
een of meerpersonen genaamd [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 6 en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 8] en
/of[slachtoffer 9] en
/of[slachtoffer 10] en
/of[slachtoffer 11] en
/of[slachtoffer 12]
en/of [slachtoffer 13]van het leven beroven
- tegen die [getuige] heeft gezegd dat hij verdachte een klusje voor hem had en
/of
- tegen die [getuige] heeft gezegd :"[getuige] ik heb de namen op de vloeitjes, het begint op de tweede vloei. Ik wil dat jij er voor gaat zorgen dat de mensen met de namen op de vloeitjes gaat vermoorden, dag voor dag" en
/of
- tegen die [getuige] heeft gezegd dat hij hem hiervoor een geschikte persoon vond en
/of
- die [getuige] vloeitjes heeft overhandigd met daarop de namen en adressen van de hiervoor genoemde personen en
\of- tegen die [getuige] heeft gezegd: "Ik wil dat ze opgeruimd worden want ze betekenen niks meer voor mij";
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

belaging

en

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot een ander door het verschaffen van inlichtingen uit te lokken om een moord te begaan,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum van 8 maart 2023 volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Het hof komt op basis van het dossier, waaronder voornoemd rapport, tot dezelfde conclusie.
Maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van het slachtoffer, te weten de bestuurder en directeur van TBS-kliniek De Kijvelanden. De verdachte heeft gedurende een periode van een jaar meerdere e-mailberichten verzonden aan het slachtoffer, deels bedreigend van aard. De verdachte heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien ervaren slachtoffers een dergelijk feit doorgaans niet alleen als zeer hinderlijk, maar ook als beangstigend en bedreigend. Dat het gebeurde ook de nodige impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit diens aangifte waarin hij heeft uiteengezet zich ernstig bedreigd te hebben gevoeld.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitlokking van moord. De verdachte heeft een medegedetineerde de namen en adressen van verschillende personen gegeven, waaronder zijn familieleden en heeft die medegedetineerde verzocht de personen zoals vermeld op die vloeitjes – in een door de verdachte nauwkeurig bepaalde volgorde – om het leven te brengen. Voor de familie van de verdachte was het, zo blijkt uit de namens hen ter terechtzitting in eerste aanleg ingediende schriftelijke slachtofferverklaringen, zeer schokkend om te vernemen dat de verdachte zich op deze verontrustende wijze regelrecht op hen richtte en zij hebben dan ook grote angst ondervonden over hun veiligheid. Daarbij was het doen van aangifte tegen hun broer, ondanks alles, zeer zwaar en emotioneel belastend voor hen.
Het strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, te weten in 2004, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een tweetal levensdelicten, waarvoor aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende pro Justitia rapportage d.d. 8 maart 2023, opgemaakt door [deskundige 2], klinisch psycholoog en dr. [deskundige 3], psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum.
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op bovenvermelde rapportage, nu de verdachte aan dit onderzoek zijn medewerking heeft verleend en dit rapport het meest recent uitgevoerde onderzoek betreft. Het hof heeft acht geslagen op de aan het rapport ontleende, hieronder – kort en zakelijk – weergegeven, overwegingen en conclusies:
Diagnostiek
Door de rapporteurs wordt vastgesteld dat bij de verdachte primair sprake is van een psychologische stoornis in de vorm van een waanstoornis, die wortels heeft in een ver verleden, en zeker al ruim dertig jaar bestaat. Doordat de waanstoornis chronisch aanwezig is en ook tijdens het huidige onderzoek op momenten prominent aanwezig bleek en daarmee chronisch invloed heeft op het functioneren van de verdachte, heeft diagnostiek naar de persoonlijkheid niet goed kunnen plaatsvinden, maar kunnen antisociale of psychopathische kenmerken worden uitgesloten.
Binnen deze waanstoornis doen zich bij verdachte grootheidsideeën (inzicht hebben in mondiale verbanden en dit door pamfletten of brieven kenbaar maken), betrekkingsideeën en achtervolgingsideeën (‘de organisatie”), voor met sterke gevoelens van benadeling, met pogingen tot genoegdoening door juridische stappen te zetten of overheden te benaderen. De schrijfdrang van de verdachte met brieven naar instanties is bekend gedrag bij een waanstoornis.
Er is bij de verdachte sprake van een voortdurend sluimerend waansysteem met acute en heftige episodes met ernstige ontregeling, die vooral zijn gerelateerd aan het stoppen met antipsychotische medicatie en stressvolle periodes in het leven.
Gezien het persisterende beloop gedurende vele jaren, de aanvankelijk goede respons op antipsychotische medicatie gedurende de tbs-behandeling en de door referenten waargenomen ontregeling na staken van de antipsychotische medicatie, vanaf medio 2013, kan geconcludeerd worden dat de waanstoornis geleidelijk weer bezitnam van de
denkwereld van de verdachte en dus ook aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Mate van toerekening
Door de rapporteurs wordt vastgesteld dat de waanstoornis van de verdachte zijn gedragskeuzes tijdens de tenlastegelegde feiten heeft beïnvloed. Verder is vastgesteld dat door de verdachte nooit is overwogen of de aangever van feit 1 verantwoordelijk was voor berichtgeving over de verdachte in de media, of dat een andere instelling, zoals bijvoorbeeld het Ministerie van Justitie daarvoor verantwoordelijk was. Dit zou kunnen wijzen op een vroege pathologische fixatie op deze aangever, zonder dat er een toetsing was aan de realiteit: namelijk het uitzoeken hoe de melding over de verlofbewegingen van de verdachte destijds zijn verlopen en beseffen dat de aangever mogelijk niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor een uiteindelijke publicatie op de website van Geenstijl.
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat het tenlastegelegde onder 1 aan de verdachte niet kan worden toegerekend. De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde volledig in de ban van zijn waanstoornis. Ten tijde van het onder 2 tenlastegelegde bestond volgens de rapporteurs sturing van het gedrag van de verdachte uit zijn onderliggende waanstoornis. Het wordt aannemelijk geacht dat de verdachte psychotisch was. De precieze mate waarin de verdachte psychotisch was op het moment van het beschrijven van de vloeitjes, achten de rapporteurs echter moeilijk te bepalen. Concluderend dient het onder 2 tenlastegelegde volgens de rapporteurs tenminste verminderd tot volledig verminderd te worden toegerekend.
Gevaar voor herhaling
Het risico op recidive wordt door de rapporteurs ingeschat als hoog, met kans op ernstige feiten, en een hoog onttrekkingsrisico. De risicotaxatie wordt voornamelijk bepaald door het psychiatrisch toestandsbeeld, namelijk de waanstoornis van de verdachte, zoals daarvan destijds ook is gebleken tijdens zijn tbs-behandeling. Indien de waanstoornis in remissie wordt gebracht door medicatie, zullen de risico’s aanzienlijk dalen. In onbehandelde vorm kan de waanstoornis leiden tot nieuwe geweldsdelicten gericht op personen die een centrale en bedreigende rol krijgen toebedeeld in het waansysteem van de verdachte.
Bij de verdachte is nog sprake van een instabiel klinisch beeld, dat pas recent (het hof begrijpt: ten tijde van het onderzoek) iets is verbeterd onder invloed van medicatie, via dwangbehandeling. Toekomstige factoren zijn nog ongewis, echter van onttrekking aan behandeling is al in het verleden gebleken, onder andere door het niet opvolgen van een medicatie advies. Het staken van de antipsychotische medicatie, leidde tegen het einde van 2013 weer tot het oude, psychotische gedrag van de verdachte.
Een behandeling van de waanstoornis wordt door de rapporteurs noodzakelijk geacht om een acceptabele risicoreductie te bewerkstelligen. Daarnaast zijn er nauwelijks beschermende factoren meer aanwezig in het leven van de verdachte. Zijn hoge intelligentie lijkt de verdachte in de weg te staan – de rapporteurs schetsen verstrikking in ingewikkelde gedachten – er ontbreken pro sociale volwassenen nu zijn familiebanden zijn verbroken, bestaat bij de verdachte een beperkte empathie, vooral naar potentiële slachtoffers, en zijn de coping vaardigheden van de verdachte beperkt door het waansysteem.
Conclusie deskundigen
Het verlagen van het risico op recidive kan enkel worden vormgegeven middels een langdurige klinische behandeling in een hoog beveiligde setting. Andere juridische kaders, zoals een tbs met voorwaarden of een behandeling via een zorgmachtiging zijn niet haalbaar. Immers, de verdachte heeft op dit moment geen ziekte-inzicht en wordt gedwongen medicamenteus behandeld, waarvan het uiteindelijke effect nog te bezien valt.
Er dient te worden afgewacht of de waanstoornis weer in remissie gaat, zoals is gebeurd tijdens zijn tbs-behandeling in de periode tussen 2003 en 2012. De rapporteurs zijn van oordeel dat de verdachte elke kans zal aangrijpen om te minderen of te stoppen met het gebruik van medicatie, gezien de stand van zaken in het huidige onderzoek.
De rapporteurs adviseren om aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het hiervoor genoemde rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Het hof maakt deze bevindingen en de daaruit getrokken conclusies tot de zijne.
Op grond van de conclusies in het rapport is het hof van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde onder 1 en 2 een ziekelijke stoornis van de geestvermogens als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, Wetboek van strafrecht (hierna: Sr) bestond. Voorts is het hof van oordeel dat die ziekelijke stoornis de gedragskeuzes en het handelen van de verdachte ten tijde van de feiten onder 1 en 2 heeft beïnvloed en dat deze feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Daarnaast is het hof, gelet op hetgeen de rapporteurs dienaangaande hebben aangegeven, van oordeel dat sprake is van een hoog recidiverisico, met kans op ernstige feiten. Een behandeling van de chronisch aanwezige waanstoornis van de verdachte is een noodzakelijke voorwaarde om een acceptabele risicoreductie te bewerkstelligen.
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dit oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde en het recidiverisico op geweldsmisdrijven dat als hoog wordt ingeschat, zoals hierboven beschreven door de rapporteurs. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking de eerdere onherroepelijke veroordeling van de verdachte, wegens een tweetal levensdelicten. Het hof acht het daarom onverantwoord dat de verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij.
Tenminste één van de bewezen verklaarde feiten, te weten feit 2, waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal, gelet op het voorgaande, terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden in de fase van het hoger beroep na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad. Immers, tussen de uitspraak van de Hoge Raad, op 26 januari 2021, en de datum van dit eindarrest, te weten 8 mei 2023, is een periode van ongeveer 27 maanden en twee weken verstreken, zodat - uitgaande van een redelijke termijn van 16 maanden - sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 11 maanden en twee weken. Het hof zal volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn, nu aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 46a, 57, 285, 285b en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong, mr. G. Knobbout en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 mei 2023.