ECLI:NL:GHDHA:2023:279

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
22-000695-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uitlokking van moord en voorbereidingshandelingen daartoe

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot uitlokking van moord op zijn ex-vrouw. De verdachte heeft geprobeerd een ander uit te lokken om zijn ex-vrouw te vermoorden door het verschaffen van giften, beloften en inlichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte via het Darkweb contact heeft gezocht met onbekende personen om een moordopdracht te geven. De verdachte heeft gedetailleerde informatie over het slachtoffer verstrekt en betalingen gedaan in bitcoins. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft vastgesteld dat hij wettig en overtuigend heeft geprobeerd om zijn ex-vrouw te laten vermoorden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 10 maanden, met oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die aanzienlijke materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bedreiging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000695-21
Parketnummer: 09-206938-20
Datum uitspraak: 2 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [woonadres], [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is hem een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Er zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en ten aanzien van het beslag zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 12 augustus 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) heeft gepoogd om (een) onbekend gebleven persoon/personen door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer], immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet (telkens) onbekend gebleven persoon/personen:
- via het Darkweb benaderd om dit strafbare feit te plegen en/of te laten plegen en/of (vervolgens)
- de naam van die [slachtoffer] en/of een foto van die [slachtoffer] en/of de locatie(s) waar die [slachtoffer] werkt en/of de omgeving waar die [slachtoffer] woont en/of de locatie waar die [slachtoffer] de parkeergarage uit komt rijden en/of de kleur en het kenteken van de auto waarin die [slachtoffer] rijdt verteld/doorgegeven en/of
- gezegd/doorgegeven dat de moord in Amsterdam dient plaats te vinden en/of dat de moord dient te worden gepleegd op het moment dat die [slachtoffer] alleen is en/of - een geldbedrag van 4000 dollar in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer] en/of een bonus in het vooruitzicht gesteld van 800 dollar als de moord uiterlijk op 10 juni 2020 en/of van 500 dollar als de moord uiterlijk op 15 juni 2020 zou worden gepleegd en/of
- een of meer geldbedragen van (totaal ongeveer) 1.976,36, althans enig geldbedrag, in bitcoins, betaald;
2.
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 12 augustus 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) heeft gepoogd om (een) onbekend gebleven persoon/personen door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer], immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet:
- onbekend gebleven persoon/personen via de chat benaderd om dit strafbare feit te plegen en/of te laten plegen en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen doorgegeven dat het beoogde slachtoffer een vrouw is en/of in Amsterdam woont en/of dat de moord in Amsterdam dient plaats te vinden en/of dat het beoogde slachtoffer zijn ex-vriendin is en/of wat de naam van het beoogde slachtoffer is en/of
- doorgegeven dat het snel moet gebeuren en/of
- doorgegeven dat hij serieus is en/of
- een geldbedrag/geldbedragen, te betalen in bitcoins en/of contant geld, in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer];
- doorgegeven dat de bitcoins en/of het geld klaar staat/staan;
2. subsidiair
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot enmet 12 augustus 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (eelkens) ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten: uitlokken van moord en/of poging om een ander te bewegen tot moord op [slachtoffer] als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 2 juncto 289 en/of artikel 46a juncto 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een voorwerp/voorwerpen, te weten bitcoins, tot het begaan van dat misdrijf, heeft verwworven en/of voorhanden heeft gehad, door (telkens) bitcoins en/of contant geld te verwerven en/of voorhanden te hebben om (een) onbekend gebleven persoon/personen te betalen voor het vermoorden van dien [slachtoffer];
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest en met oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd.
In de chatgesprekken die de verdachte heeft gevoerd met ‘[naam 1]’, ‘[naam 2]’ en ‘[naam 3]’ heeft de verdachte telkens geïnformeerd naar de mogelijkheid tot het (laten) plegen van een moord tegen betaling van een geldbedrag. Anders dan bij het onder 1 tenlastegelegde, heeft de verdachte in deze chatgesprekken nooit het beoogde slachtoffer (zijn ex-vrouw) gespecificeerd. Om die reden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een poging tot uitlokking van moord, zodat de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel sprake is van voorbereidingshandelingen nu nimmer sprake is geweest van een begin van uitvoering of van een poging tot een ander te bewegen. De raadsman verzoekt vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat op grond van de gesprekken tussen de verdachte en een
verder onbekend gebleven persoon handelend onder de naam `[naam 4]' en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep kan worden vastgesteld dat de verdachte via het Darkweb
opdracht heeft gegeven tot het (doen) plegen van een moord op zijn ex-echtgenote, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). De verdachte heeft vervolgens die ‘[naam 4]’ gedetailleerde informatie verschaft over [slachtoffer], zoals het merk, type, kleur en kenteken van haar auto, haar adres en waar zij haar auto (meestal) parkeert, en betalingen verricht (en in het vooruitzicht gesteld) voor het volbrengen van die moordopdracht. Het hof is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is van een poging tot uitlokking van moord en niet slechts van voorbereidingshandelingen daartoe.
Vrijspraak periode vóór 4 juni 2020 en ná 1 juli 2020
Ten aanzien van de periode overweegt het hof dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte op 4 juni 2020 de moordopdracht heeft uitgezet richting `[naam 4]' en dat het laatste bericht tussen hen dateert van 1 juli 2020, waarin de verdachte vraagt wat er aan de hand is, omdat hij geen updates meer krijgt en de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte vóór 4 juni 2020 en ná 1 juli 2020 via
het Darkweb gepoogd heeft de moord op [slachtoffer] uit te lokken. De verdachte wordt van dit deel van de periode van de tenlastelegging vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte heeft geprobeerd een ander uit te lokken om [slachtoffer] te (laten) vermoorden door het verschaffen van giften, beloften en inlichtingen in de periode van 4 juni 2020 tot en met 1 juli 2020.
Feit 2 subsidiair
Vrijspraak periode vóór 14 april 2020 en ná 1 juli 2020
Ten aanzien van de periode overweegt het hof dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte op 14 april 2020 70.422 bitcoins stort en in ieder geval tot 1 juli 2020 bitcoins voorhanden heeft gehad. Gelet hierop is het hof van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte vóór 14 april 2020 en ná 1 juli 2020 bitcoins heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt van dit deel van de periode van de tenlastelegging vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht voor uitlokking tot moord in de periode van 14 april 2020 tot en met 1 juli 2020.
Vrijwillige terugtred
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een strafbare poging tot uitlokking van moord, stellende dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden door op of omstreeks 21 juni 2020, toen hij niets meer van ‘[naam 4]’ hoorde, aan te geven dat hij zijn geld terug wilde.
Het hof stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Om te kunnen spreken van vrijwillige terugtred was in het huidige geval een zodanig optreden van de verdachte vereist, dat dit naar aard en tijdstip geschikt was om het intreden van het misdrijf waarop de gedragingen van de verdachte waren gericht, de uitlokking van moord op zijn vrouw, te beletten.
Het hof overweegt, net als de rechtbank, dat het standpunt van de raadsman wordt weerlegd door de inhoud
van de bewijsmiddelen. In het gesprek tussen de verdachte en `[naam 4]' in de periode van 4 juni 2020 en 1 juli 2020 heeft de verdachte op geen enkel moment zijn moordopdracht teruggetrokken en juist alles gedaan om te
bewerkstelligen dat [slachtoffer] van het leven zou worden beroofd. Na de moordopdracht te hebben gegeven, heeft de verdachte meermalen op de uitvoering daarvan aangedrongen. Op 20 juni 2020 ontving de verdachte nog een bevestiging dat dit zo spoedig mogelijk zou gaan gebeuren, waarop de verdachte op 21 juni 2020 heeft geantwoord dat hij dat hoopt. Op 27 juni 2020 geeft de verdachte aan dat de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd en vraagt hij of dit alsnog gaat gebeuren omdat hij anders zijn geld terug wil. Hierop ontvangt de verdachte geen antwoord. Op 1 juli 2020, het laatste bericht in het dossier, vraagt de verdachte wat er aan de hand is. Hij zegt dat hij geen updates krijgt en de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd. Uit dit chatgesprek blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte een rol heeft gehad in het niet laten uitvoeren van de moordopdracht op [slachtoffer]. Van vrijwillige terugtred zoals door de raadsman is gesteld is dan ook geen sprake. Het hof verwerpt dit verweer.
Voorwaardelijk verzoek nader onderzoek berichten
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om nader onderzoek en aangevoerd dat het dossier onvolledig is, stellende dat het bericht dat de verdachte op of omstreeks 27 juni 2020 zou hebben verzonden en waaruit blijkt dat hij zijn geld terug wilde en de opdracht stop wilde zetten, zich niet in het dossier bevindt.
Het hof acht het laten uitvoeren van het verzochte nadere onderzoek niet noodzakelijk en wijst het verzoek reeds daarom af. Het hof acht zich voldoende voorgelicht.
Dat de verdachte op of omstreeks 27 juni 2020 een bericht zou hebben verstuurd waarin hij de opdracht stop heeft gezet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, vindt geen steun in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en wordt weersproken door het dossier. Immers kan uit het bericht van de verdachte van 1 juli 2020, met de vraag wat er aan de hand is, dat hij geen updates krijgt en de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd, worden afgeleid dat die opdracht op dat moment nog niet was stopgezet.
Daarnaast overweegt het hof dat niet is gespecificeerd waar het gewenste onderzoek uit zou moeten bestaan en hoe dit zou moeten worden uitgevoerd. Ook om deze reden komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
Het verzoek wordt afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
(op tijdstippen)in of omstreeks de periode van
1 april4 juni2020 tot en met
12 augustus1 juli2020 te ‘s-Gravenhage,
althans in Nederland, (telkens)heeft gepoogd om
(een
)onbekend gebleven persoon
/personendoor giften en
/ofbeloften
en/of door het verschaffen van middelenen
/ofinlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer], immers heeft verdachte
(telkens)met dat opzet
een(telkens)onbekend gebleven persoon
/personen:
- via het Darkweb benaderd om dit strafbare feit te plegen
en/of te laten plegen en
/of (vervolgens
)
- de naam van die [slachtoffer] en
/ofeen foto van die [slachtoffer]
en/of de locatie(s) waar die [slachtoffer] werkten
/ofde omgeving waar die [slachtoffer] woont en
/ofde locatie waar die [slachtoffer] de parkeergarage uit komt rijden en
/ofde kleur en het kenteken van de auto waarin die [slachtoffer] rijdt verteld
/doorgegevenen
/of
- gezegd
/doorgegevendat de moord in Amsterdam dient plaats te vinden en
/of dat de moord dient te worden gepleegd op het moment dat die [slachtoffer] alleen is en/of
- een geldbedrag van 4000 dollar in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer] en
/ofeen bonus in het vooruitzicht gesteld van 800 dollar als de moord uiterlijk op 10 juni 2020 en
/ofvan 500 dollar als de moord uiterlijk op 15 juni 2020 zou worden gepleegd en
/of
- een of meer geldbedragen van (totaal ongeveer) 1.976,36,
althans enig geldbedrag,in bitcoins, betaald;
2.subsidiair
hij
(op tijdstippen)in
of omstreeksde periode van
4april 2020 tot en met 1
2 augustusjuli2020 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, (telkens)ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten: uitlokken van moord
en/of poging om een ander te bewegen tot moordop [slachtoffer] als bedoeld in artikel
47 lid 1 onder 2 juncto 289 en/of artikel 46a juncto289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
een voorwerp/voorwerpen, te weten bitcoins, tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
, door (telkens) bitcoins en/of contant geld te verwerven en/of voorhanden te hebben om (een) onbekend gebleven persoon/personen te betalen voor het vermoorden van dien [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

poging tot uitlokking van moord

en

voorbereidingshandelingen van uitlokking tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering en maatregeloplegging
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte wilde zijn ex-vrouw, tevens de moeder van zijn twee kinderen, om het leven laten brengen. Met dit doel is hij op zoek gegaan naar personen die dit tegen betaling zouden willen doen, heeft hij daarover met meerdere personen, onder meer op het Darkweb, (chat)gesprekken gevoerd, heeft hij concrete informatie over het slachtoffer verstrekt en heeft hij een aanbetaling in bitcoins gedaan die hij daartoe ook had aangeschaft. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot uitlokking van moord en de voorbereiding van uitlokking tot moord.
De verdachte is daarbij zeer zakelijk en kil te werk gegaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij aangegeven dat hij het niet zelf wilde doen omdat hij daar te bang voor was en daarom via internet met verschillende partijen gesprekken heeft gevoerd over de moordopdracht. De verdachte heeft daarbij kennelijk op zeker willen spelen door meerdere potentiële `opdrachtnemers' te benaderen. Het is hem daarbij gelukt om eenmaal een concrete moordopdracht te geven waartoe hij gedetailleerde inlichtingen heeft verstrekt, bitcoins heeft overgemaakt en nog meer geld in het vooruitzicht heeft gesteld, waaronder bonussen als de moord voor een bepaalde datum zou worden gepleegd. Dat het uiteindelijk niet tot een uitvoering van de moord is gekomen is niet aan de verdachte te danken, maar aan het enkele feit dat de opdrachtnemer om welke reden dan ook geen uitvoering heeft gegeven aan zijn verzoek. De verdachte zag een huurmoord op zijn vrouw als aangewezen weg in verband met de voor hem emotioneel beladen echtscheiding.
Het voorgaande heeft een diepe impact gehad op het leven van de vrouw van de verdachte en hun twee kinderen, zoals ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Als gevolg hiervan leven zijn vrouw en kinderen nog elke dag in angst en hebben zij moeten onderduiken en hun vertrouwde woonomgeving moeten
verlaten omdat lang onduidelijk is geweest of de moordopdracht nog zou worden uitgevoerd. In hoger beroep is gebleken dat het handelen van de verdachte nog steeds grote gevoelens van onveiligheid en onbegrip met zich mee brengt. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan buitengewoon ernstige delicten.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2022, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft evenals de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van klinisch psycholoog drs. W.J.L. Lander en forensisch milieuonderzoeker H. Jager van 2 februari 2021. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van narcistische persoonlijkheidstrekken, een partnerrelatieprobleem en een seksverslaving (al dan niet in remissie). In het huwelijk van de verdachte is sprake van langdurige relatieproblematiek, waarbij buitenechtelijke relaties, afwijzing, vernedering, krenking en kwetsing een grote rol spelen. Het voornoemde heeft echter geen invloed gehad op het plegen van de feiten en tevens ontbreekt een relevante forensische stoornis. De psycholoog adviseert daarom de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. Het specifieke recidiverisico op partnergeweld
wordt als matig beoordeeld. Het hof ziet net als de rechtbank geen aanleiding om van de conclusie van de psycholoog af te wijken. Dat betekent dat het hof de bewezen verklaarde feiten volledig toerekent aan de verdachte.
Voorts heeft het hof kennis genomen van een reclasseringsadviezen over de verdachte van 11 februari 2021 en 17 januari 2022. De reclassering schat het recidiverisico ten aanzien van het plegen van geweld in het algemeen in als laag en ten aanzien van geweld naar zijn vrouw in als op zijn minst gemiddeld. De gevoelens van krenking, frustratie, afwijzing en boosheid die bij de verdachte hebben gespeeld in de relatie, kunnen in het proces van de afwikkeling van de scheiding en de omgangsregeling weer worden aangewakkerd of zelfs worden versterkt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert bij een veroordeling wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen. Deze maatregel geeft de mogelijkheid om na de gevangenisstraf de risico's opnieuw te beoordelen en indien nodig kunnen voorwaarden worden gesteld om die risico's in te perken.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel een passende en geboden reactie vormt. Binnen de rechtspraak bestaan voor deze misdrijven geen landelijke oriëntatiepunten. Wel heeft wetgever ingevolge van artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht voor de poging tot uitlokking van een misdrijf een straf gelijk aan de poging tot dat misdrijf gesteld, in dit geval dus een straf gelijk aan de straf voor een poging moord.
In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat het bewezenverklaarde in de relationele sfeer is gepleegd en dat de verdachte gedurende de bewezenverklaarde periode meermalen handelingen heeft verricht met het oog op het doen ombrengen van zijn echtgenote.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest in beginsel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Redelijke termijn
De raadsman heeft gemotiveerd aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden.
Namens de verdachte is op 3 maart 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In de appelfase zijn derhalve meer dan 16 maanden verstreken tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van het arrest door het hof. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met zeven maanden.
Het hof houdt bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, door op de in beginsel op te leggen gevangenisstraf van 8 jaren, 2 maanden in mindering te brengen, zodat 7 jaren en 10 maanden resteren.
Maatregel artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De aard van de strafbare gedragingen die bewust zijn gericht tegen het slachtoffer baart het hof ernstig zorgen. Het hof is hierom van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet opnieuw in een rollercoaster van de echtscheiding terecht wilde komen en dat hij het niet kon aanzien hoe zijn vrouw met hun kinderen omging. Hij voelde zich machteloos en had het idee dat de kinderen beter af zouden zijn zonder hun moeder. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico's te ondervangen. Het hof zal daarom de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De verdachte heeft zich immers onder andere schuldig gemaakt aan poging tot uitlokking van moord. Dit is een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de verdachte wordt voor dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de
bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, in het bijzonder van zijn vrouw en kinderen. Het hof zal daarom net als de rechtbank de maatregel opleggen.
In beslag genomen voorwerp
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is onder 1 STK Telefoontoestel op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 57.545,62 bestaande uit € 16.813,62 aan materiële schade en € 40.732 aan immateriële schade. De gestelde materiele schade bestaat uit de volgende kostenposten:
 hotelkosten van 29 augustus 2020 tot en met 12 september 2020 (€ 1.192,74);
 beveiligingskosten (€ 1.350,66);
 installatiekosten beveiliging (€ 650,-);
 huur onderduikadres van september 2020 tot en met februari 2021 (€ 4.610,-);
 verhuiskosten (€ 864,99);
 inrichtingskosten (€ 1.000,-);
 dubbele vaste lasten, verminderd met de geschatte besparing toten met mei 2021 (€ 6.100,50);
 kosten zonder nut in verband met de auto die niet gebruikt kon worden (€ 322,73);
 eigen bijdrage advocaatkosten kort geding contactverbod en schorsing omgang (€ 722,-).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van het materiele gedeelte van de vordering van de benadeelde partij en gedeeltelijke toewijzing van het immateriële gedeelte tot een bedrag van € 25.000, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de gevorderde advocaatkosten in een civiele procedure heeft toegewezen. Dit terwijl de voorzieningenrechter heeft bepaald dat partijen ieder hun eigen kosten dienen te dragen. Voorts komt het bedrag van € 25.000,- aan toegewezen immateriële schade als bovenmatig voor. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij naar zijn weten voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komt, maar dat stukken hiervan ontbreken. Nu de benadeelde partij kosteloos had kunnen procederen is het onredelijk om deze kosten in rekening te brengen.
Het oordeel van het hof
Materiele schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde.
Door verdachtes handelen, het pogen tot het uitlokken van moord op de benadeelde partij, en het feit dat onbekend was/is of nog uitvoering aan de moordopdracht
zou worden gegeven, hebben de benadeelde partij en haar kinderen moeten onderduiken. Zij hebben daartoe eerst in hotels en daarna op een schuiladres verbleven. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij nog steeds in de beveiliging zit en elke drie maanden opnieuw wordt bezien hoe de veiligheidssituatie is. De benadeelde partij heeft de woning waarin zij met de kinderen verbleef moeten voorzien van een beveiligingssysteem en kosten moeten maken voor de inrichting van het onderduikadres. Het onderduiken heeft tevens als gevolg gehad dat de benadeelde partij dubbele huurlasten droeg. De benadeelde partij heeft geen gebruik van haar auto kunnen maken doordat haar kenteken door de verdachte aan één van de `opdrachtnemers' is doorgegeven, terwijl zij wel de kosten die verband houden met de auto moest doorbetalen. De in verband met het voorgaande gestelde materiële schade acht het hof voldoende onderbouwd en in redelijkheid toewijsbaar.
Naar het oordeel van het hof komen de advocaatkosten in verband met de voorlopige voorziening voor het opleggen van een contactverbod en het schorsen van de omgangsregeling niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zullen dan ook worden afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 16.091,62 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Naar de materiële schade heeft de benadeelde partij een vordering ingediend voor vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
De benadeelde partij heeft onvoldoende aangevoerd om naar objectieve maatstaven vast te kunnen stellen dat bij haar als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel is ontstaan. Naar het oordeel van het hof staat echter wel vast dat sprake is van een aantasting in de persoon `op andere wijze' doordat met het plegen van het onder 1 bewezenverklaarde feit een vergaande inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Zij heeft immers moeten vrezen voor haar leven. De benadeelde partij zit ten
gevolge daarvan tot op de dag van vandaag nog steeds in de beveiliging en woont op een onbekend adres met haar kinderen, omdat niet met zekerheid kan worden gezegd dat zij geen gevaar meer loopt. Elke drie maanden wordt opnieuw een inschatting gemaakt van de veiligheidssituatie. Er is nog steeds sprake van een voortdurende angst. De aard en ernst van het handelen door de verdachte is dan ook dusdanig dat voor de hand ligt dat de benadeelde partij hier zulke nadelige gevolgen van heeft ondervonden dat zij in haar persoon is aangetast. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Het hof zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 15.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft hierbij gelet op de aard van het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 31.091,62 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 38z, 46a, 56 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 31.091,62 (eenendertigduizend eenennegentig euro en tweeënzestig cent)bestaande uit
€ 16.091,62(zestienduizend eenennegentig euro en tweeënzestig cent)
materiële schadeen
€ 15.000,00(vijftienduizend euro)
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 722,00(zevenhonderdtweeëntwintig euro) aan
materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 31.091,62(eenendertigduizend eenennegentig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 16.091,62 (zestienduizend eenennegentig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 190(honderdnegentig)
dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op
15 februari 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. W.S. Korteling,
mr. M.A.J. van de Kar, en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2023.