[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [woonadres], [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is hem een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Er zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en ten aanzien van het beslag zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 12 augustus 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) heeft gepoogd om (een) onbekend gebleven persoon/personen door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer], immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet (telkens) onbekend gebleven persoon/personen:
- via het Darkweb benaderd om dit strafbare feit te plegen en/of te laten plegen en/of (vervolgens)
- de naam van die [slachtoffer] en/of een foto van die [slachtoffer] en/of de locatie(s) waar die [slachtoffer] werkt en/of de omgeving waar die [slachtoffer] woont en/of de locatie waar die [slachtoffer] de parkeergarage uit komt rijden en/of de kleur en het kenteken van de auto waarin die [slachtoffer] rijdt verteld/doorgegeven en/of
- gezegd/doorgegeven dat de moord in Amsterdam dient plaats te vinden en/of dat de moord dient te worden gepleegd op het moment dat die [slachtoffer] alleen is en/of - een geldbedrag van 4000 dollar in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer] en/of een bonus in het vooruitzicht gesteld van 800 dollar als de moord uiterlijk op 10 juni 2020 en/of van 500 dollar als de moord uiterlijk op 15 juni 2020 zou worden gepleegd en/of
- een of meer geldbedragen van (totaal ongeveer) 1.976,36, althans enig geldbedrag, in bitcoins, betaald;
2.
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 12 augustus 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) heeft gepoogd om (een) onbekend gebleven persoon/personen door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer], immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet:
- onbekend gebleven persoon/personen via de chat benaderd om dit strafbare feit te plegen en/of te laten plegen en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen doorgegeven dat het beoogde slachtoffer een vrouw is en/of in Amsterdam woont en/of dat de moord in Amsterdam dient plaats te vinden en/of dat het beoogde slachtoffer zijn ex-vriendin is en/of wat de naam van het beoogde slachtoffer is en/of
- doorgegeven dat het snel moet gebeuren en/of
- doorgegeven dat hij serieus is en/of
- een geldbedrag/geldbedragen, te betalen in bitcoins en/of contant geld, in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer];
- doorgegeven dat de bitcoins en/of het geld klaar staat/staan;
2. subsidiair
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot enmet 12 augustus 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (eelkens) ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten: uitlokken van moord en/of poging om een ander te bewegen tot moord op [slachtoffer] als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 2 juncto 289 en/of artikel 46a juncto 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een voorwerp/voorwerpen, te weten bitcoins, tot het begaan van dat misdrijf, heeft verwworven en/of voorhanden heeft gehad, door (telkens) bitcoins en/of contant geld te verwerven en/of voorhanden te hebben om (een) onbekend gebleven persoon/personen te betalen voor het vermoorden van dien [slachtoffer];
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest en met oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd.
In de chatgesprekken die de verdachte heeft gevoerd met ‘[naam 1]’, ‘[naam 2]’ en ‘[naam 3]’ heeft de verdachte telkens geïnformeerd naar de mogelijkheid tot het (laten) plegen van een moord tegen betaling van een geldbedrag. Anders dan bij het onder 1 tenlastegelegde, heeft de verdachte in deze chatgesprekken nooit het beoogde slachtoffer (zijn ex-vrouw) gespecificeerd. Om die reden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een poging tot uitlokking van moord, zodat de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel sprake is van voorbereidingshandelingen nu nimmer sprake is geweest van een begin van uitvoering of van een poging tot een ander te bewegen. De raadsman verzoekt vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat op grond van de gesprekken tussen de verdachte en een
verder onbekend gebleven persoon handelend onder de naam `[naam 4]' en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep kan worden vastgesteld dat de verdachte via het Darkweb
opdracht heeft gegeven tot het (doen) plegen van een moord op zijn ex-echtgenote, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). De verdachte heeft vervolgens die ‘[naam 4]’ gedetailleerde informatie verschaft over [slachtoffer], zoals het merk, type, kleur en kenteken van haar auto, haar adres en waar zij haar auto (meestal) parkeert, en betalingen verricht (en in het vooruitzicht gesteld) voor het volbrengen van die moordopdracht. Het hof is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is van een poging tot uitlokking van moord en niet slechts van voorbereidingshandelingen daartoe.
Vrijspraak periode vóór 4 juni 2020 en ná 1 juli 2020
Ten aanzien van de periode overweegt het hof dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte op 4 juni 2020 de moordopdracht heeft uitgezet richting `[naam 4]' en dat het laatste bericht tussen hen dateert van 1 juli 2020, waarin de verdachte vraagt wat er aan de hand is, omdat hij geen updates meer krijgt en de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte vóór 4 juni 2020 en ná 1 juli 2020 via
het Darkweb gepoogd heeft de moord op [slachtoffer] uit te lokken. De verdachte wordt van dit deel van de periode van de tenlastelegging vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte heeft geprobeerd een ander uit te lokken om [slachtoffer] te (laten) vermoorden door het verschaffen van giften, beloften en inlichtingen in de periode van 4 juni 2020 tot en met 1 juli 2020.
Vrijspraak periode vóór 14 april 2020 en ná 1 juli 2020
Ten aanzien van de periode overweegt het hof dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte op 14 april 2020 70.422 bitcoins stort en in ieder geval tot 1 juli 2020 bitcoins voorhanden heeft gehad. Gelet hierop is het hof van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte vóór 14 april 2020 en ná 1 juli 2020 bitcoins heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt van dit deel van de periode van de tenlastelegging vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht voor uitlokking tot moord in de periode van 14 april 2020 tot en met 1 juli 2020.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een strafbare poging tot uitlokking van moord, stellende dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden door op of omstreeks 21 juni 2020, toen hij niets meer van ‘[naam 4]’ hoorde, aan te geven dat hij zijn geld terug wilde.
Het hof stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Om te kunnen spreken van vrijwillige terugtred was in het huidige geval een zodanig optreden van de verdachte vereist, dat dit naar aard en tijdstip geschikt was om het intreden van het misdrijf waarop de gedragingen van de verdachte waren gericht, de uitlokking van moord op zijn vrouw, te beletten.
Het hof overweegt, net als de rechtbank, dat het standpunt van de raadsman wordt weerlegd door de inhoud
van de bewijsmiddelen. In het gesprek tussen de verdachte en `[naam 4]' in de periode van 4 juni 2020 en 1 juli 2020 heeft de verdachte op geen enkel moment zijn moordopdracht teruggetrokken en juist alles gedaan om te
bewerkstelligen dat [slachtoffer] van het leven zou worden beroofd. Na de moordopdracht te hebben gegeven, heeft de verdachte meermalen op de uitvoering daarvan aangedrongen. Op 20 juni 2020 ontving de verdachte nog een bevestiging dat dit zo spoedig mogelijk zou gaan gebeuren, waarop de verdachte op 21 juni 2020 heeft geantwoord dat hij dat hoopt. Op 27 juni 2020 geeft de verdachte aan dat de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd en vraagt hij of dit alsnog gaat gebeuren omdat hij anders zijn geld terug wil. Hierop ontvangt de verdachte geen antwoord. Op 1 juli 2020, het laatste bericht in het dossier, vraagt de verdachte wat er aan de hand is. Hij zegt dat hij geen updates krijgt en de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd. Uit dit chatgesprek blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte een rol heeft gehad in het niet laten uitvoeren van de moordopdracht op [slachtoffer]. Van vrijwillige terugtred zoals door de raadsman is gesteld is dan ook geen sprake. Het hof verwerpt dit verweer.
Voorwaardelijk verzoek nader onderzoek berichten
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om nader onderzoek en aangevoerd dat het dossier onvolledig is, stellende dat het bericht dat de verdachte op of omstreeks 27 juni 2020 zou hebben verzonden en waaruit blijkt dat hij zijn geld terug wilde en de opdracht stop wilde zetten, zich niet in het dossier bevindt.
Het hof acht het laten uitvoeren van het verzochte nadere onderzoek niet noodzakelijk en wijst het verzoek reeds daarom af. Het hof acht zich voldoende voorgelicht.
Dat de verdachte op of omstreeks 27 juni 2020 een bericht zou hebben verstuurd waarin hij de opdracht stop heeft gezet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, vindt geen steun in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en wordt weersproken door het dossier. Immers kan uit het bericht van de verdachte van 1 juli 2020, met de vraag wat er aan de hand is, dat hij geen updates krijgt en de opdracht nog steeds niet is uitgevoerd, worden afgeleid dat die opdracht op dat moment nog niet was stopgezet.
Daarnaast overweegt het hof dat niet is gespecificeerd waar het gewenste onderzoek uit zou moeten bestaan en hoe dit zou moeten worden uitgevoerd. Ook om deze reden komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
Het verzoek wordt afgewezen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
(op tijdstippen)in of omstreeks de periode van
1 april4 juni2020 tot en met
12 augustus1 juli2020 te ‘s-Gravenhage,
althans in Nederland, (telkens)heeft gepoogd om
(een
)onbekend gebleven persoon
/personendoor giften en
/ofbeloften
en/of door het verschaffen van middelenen
/ofinlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer], immers heeft verdachte
(telkens)met dat opzet
een(telkens)onbekend gebleven persoon
/personen:
- via het Darkweb benaderd om dit strafbare feit te plegen
en/of te laten plegen en
/of (vervolgens
)
- de naam van die [slachtoffer] en
/ofeen foto van die [slachtoffer]
en/of de locatie(s) waar die [slachtoffer] werkten
/ofde omgeving waar die [slachtoffer] woont en
/ofde locatie waar die [slachtoffer] de parkeergarage uit komt rijden en
/ofde kleur en het kenteken van de auto waarin die [slachtoffer] rijdt verteld
/doorgegevenen
/of
- gezegd
/doorgegevendat de moord in Amsterdam dient plaats te vinden en
/of dat de moord dient te worden gepleegd op het moment dat die [slachtoffer] alleen is en/of
- een geldbedrag van 4000 dollar in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer] en
/ofeen bonus in het vooruitzicht gesteld van 800 dollar als de moord uiterlijk op 10 juni 2020 en
/ofvan 500 dollar als de moord uiterlijk op 15 juni 2020 zou worden gepleegd en
/of
- een of meer geldbedragen van (totaal ongeveer) 1.976,36,
althans enig geldbedrag,in bitcoins, betaald;
2.subsidiair
hij
(op tijdstippen)in
of omstreeksde periode van
4april 2020 tot en met 1
2 augustusjuli2020 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, (telkens)ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten: uitlokken van moord
en/of poging om een ander te bewegen tot moordop [slachtoffer] als bedoeld in artikel
47 lid 1 onder 2 juncto 289 en/of artikel 46a juncto289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
een voorwerp/voorwerpen, te weten bitcoins, tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
, door (telkens) bitcoins en/of contant geld te verwerven en/of voorhanden te hebben om (een) onbekend gebleven persoon/personen te betalen voor het vermoorden van dien [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op: