ECLI:NL:GHDHA:2023:2775

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
BK-23/18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en beslag op pensioenuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de Invorderingsambtenaar van Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden betrokken is. De zaak betreft een aanmaning die aan belanghebbende is verzonden in verband met een niet tijdig betaalde aanslag gemeentelijke belastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten, maar de Invorderingsambtenaar heeft dit bezwaar niet geaccepteerd, wat leidde tot een dwangbevel en uiteindelijk beslag op het pensioen van belanghebbende. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet op de juiste wijze bezwaar heeft gemaakt, omdat zijn e-mail niet als een geldig bezwaarschrift kan worden aangemerkt. De doorzendplicht van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, omdat de e-mail niet naar het bevoegde bestuursorgaan is gestuurd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden door het beslag op zijn pensioen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/18

Uitspraak van 28 december 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G.A.H. Wiekamp)
en
de invorderingsambtenaar van Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden, de Invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 1 december 2022, nummer ROT 21/4493.

Procesverloop

1.1.
De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende een aanmaning, met dagtekening 23 januari 2021 (de aanmaning), gezonden ter zake van een aan hem voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de gemeentelijke belastingen van de [gemeente] ten bedrage van € 1.034,28 (de aanslag). Bij de aanmaning zijn bij beschikking kosten van vervolging ten bedrage van € 17 in rekening gebracht (de aanmaningskosten). De Invorderingsambtenaar heeft een dwangbevel, met dagtekening 20 maart 2021, aan belanghebbende betekend met bevel tot betaling van de aanslag en de aanmaningskosten. In het dwangbevel heeft de Invorderingsambtenaar voor de betekening bij beschikking een bedrag van € 128 in rekening gebracht (de betekeningskosten).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking inzake aanmaningkosten bezwaar gemaakt en de Invorderingsambtenaar in gebreke gesteld uitspraak op bezwaar te doen. De Invorderingsambtenaar heeft het bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de beschikking inzake aanmaningskosten en een (administratief) beroep tegen de beschikking inzake betekeningskosten. Hij is bij uitspraak van 27 juli 2021 tegemoetgekomen aan de bezwaren en heeft beide vervolgingskosten terugbetaald aan belanghebbende.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld en een verzoek ingediend tot het opleggen van een dwangsom wegens het niet naleven van de wettelijk voorgeschreven beslistermijn. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 10 oktober 2023 nadere stukken met bijlagen ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de aan hem opgelegde aanslag niet op tijd betaald. Hij heeft ook niet via de op het aanslagbiljet of op de website van de [gemeente] vermelde wijze verzocht om uitstel van betaling.
2.2.
De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende een aanmaning, gedagtekend 23 januari 2021, gezonden met het verzoek binnen twee weken na dagtekening het verschuldigde bedrag te voldoen. In verband daarmee heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende de aanmaningskosten in rekening gebracht. De aanmaning vermeldt onder meer:
”Op grond van artikel 7 van de Kostenwet kunt u binnen 6 weken na dagtekening van de aanmaning een bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten indienen bij de invorderingsambtenaar [postadres 1] , onder vermelding van de redenen waarom u bezwaar maakt.”
(…)
Digitale belastingbalie
U kunt via
[website]uw openstaande aanslagen inzien en steeds meer zaken zelf regelen. Hiervoor heeft u DIGID nodig.”
2.3.1.
In reactie op de aanmaning heeft belanghebbende op 23 januari 2021 om 10:27 uur een e-mailbericht gezonden aan [e-mailadres] , t.a.v. […] (de gemeentesecretaris) en […] (de wethouder Economische Zaken), met cc aan […] (de bedrijven contactfunctionaris) en […] Secretariaat (secretariaat van de Vereniging […] ). De e-mail aan het secretariaat van de Vereniging […] is aangekomen. Een print van het op 23 januari 2021 om 10:44 uur doorgezonden bericht vermeldt de eerdergenoemde namen en ook de namen […] en […] (in die tijd leden van de vaste Kamercommissie Financiën) en […] . Het bericht vermeldt onder meer:
”Geacht Gemeentebestuur
Verzoek dit bezwaarschrift ook door te zenden aan Gemeentebelastingen en basisinfo Drechtsteden.
Een formeel bezwaar zal ik ook schriftelijk naar u zenden per email en naar de Drechtsteden.
(…)
Ik maak bezwaar tegen deze handelwijze en verzoek u de opgelegde aanmaningskosten van € 187,-- terug te draaien doet u dat niet dan zal ik mijn advocaat Mw. Mr. G.A.H. Wiekamp van […] te [woonplaats] verzoeken om een gerechtelijke procedure te starten (…).
(…)
Dan kunt u daaruit de gemeentelijke belastingen bestrijden.
Mijn werk bestaat uit procedures voeren tegen overheden iop basis van de kostenwet maar ook de Algemene wet bestuursrecht juist tegen gemeenten die de door de regering afgekondigde regels niet al te nauw nemen.
Vooralsnog verzoek ik u mij uitstel van betaling te willen verlenen of kwijtschelding toe te passen en de kosten van de aanmaning te vernietigen.
Dit bezwaar wordt gedaan door [A B.V.] voor haar cliënt [belanghebbende] er wordt een claim gelegd op artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht voor professioneel ingeroepen hulp.
Cliënt kiest domicilie ten kantore van de BV [postadres 2] .
Verzoeke de ontvangst van dit mailbericht te bevestigen.
Met hartelijke groet,
[belanghebbende]
[A B.V.] ”
Het e-mailbericht bevat geen ondertekening.
2.3.2.
De brief waarvan belanghebbende stelt dat hij hem per gewone post naar de [gemeente] heeft gezonden, vermeldt dezelfde dagtekening en tekst als hierboven vermeld en voor zover hier van belang het volgende:
”Gemeentebestuur [woonplaats]
En Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden
D.t.v. [gemeente]
[postadres 1]
Betreft bezwaarschrifttegen de invorderingsmaatregelen en verzoek om kwijtschelding gemeentelijke belastingen wegens weigeren Corona ondersteuning vaste lasten op grond van leeftijd en ten onrechte toegepaste leeftijdsdiscriminatie [belanghebbende] p/a [postadres 2] ”
De brief bevat geen ondertekening
2.4.
Op 20 maart 2021 heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende een dwangbevel betekend en daarbij de betekeningskosten in rekening gebracht. Het dwangbevel hield in dat het verschuldigde bedrag van de aanslag en de vervolgingskosten binnen twee dagen betaald moet worden. Het bevat tevens de mededeling: “Als u niet betaalt zal met toepassing van de wettelijke voorschriften worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van dit dwangbevel.”
2.5.
Op 27 mei 2021 is beslag gelegd op het ABP-pensioen van belanghebbende. Bij brief van 8 juni 2021 ontving belanghebbende een bericht hierover van het ABP. Op 22 juni 2021 heeft het ABP het pensioen van € 997,03 ingehouden en afgedragen aan de Invorderingsambtenaar. De Invorderingsambtenaar heeft het bedrag op 23 juni 2021 ontvangen.
2.6.
Belanghebbende heeft op 28 mei 2021 de aanslag inclusief de vervolgingskosten (in totaal € 1.179,28) betaald. De Invorderingsambtenaar heeft de betaling op 31 mei 2021 in de administratie verwerkt.
2.7.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 21 juni 2021, bij de Invorderingsambtenaar ingekomen op 23 juni 2021, verzocht het beslag op te heffen, belanghebbende schadeloos te stellen voor de daardoor ontstane schade en de Invorderingsambtenaar in gebreke gesteld uitspraak op bezwaar te doen. Bij die brief heeft zij een kopie van de brief met dagtekening 23 januari 2021 gevoegd. De Invorderingsambtenaar heeft bij brief van 28 juni 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende bericht niet eerder de e-mail of brief met dagtekening 23 januari 2021 van belanghebbende te hebben ontvangen. De Invorderingsambtenaar heeft hierna meteen contact opgenomen met het ABP om het beslag op te heffen. Het door het ABP aan de Invorderingsambtenaar afgedragen bedrag van € 997,03 is op 28 juni 2021 door de Invorderingsambtenaar op de bankrekening van belanghebbende overgemaakt.
2.8.
Bij brief van 21 juli 2021 aan de Invorderingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende namens belanghebbende aanspraak gemaakt op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2021 heeft de Invorderingsambtenaar de beschikkingen vervolgingskosten vernietigd en de vervolgingskosten (in totaal € 145) uit coulance terugbetaald aan belanghebbende.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
”1. In de aanmaning stond vermeld dat bezwaar daartegen kon worden gemaakt middels verzending van een bezwaarschrift naar de invorderingsambtenaar, [postadres 1] . In reactie op de aanmaning heeft eiser op 23 januari 2021 een email gestuurd, gericht aan drie personen, kennelijk werkzaam bij de [gemeente] , en aan een emailadres van het […] -secretariaat. Voor zover hier van belang luidde die email als volgt:
“Verzoek dit bezwaarschrift ook door te zenden aan Gemeentebelastingen en basisinfo Drechtsteden. Een formeel bezwaar zal ik ook schriftelijk naar u zenden per email en naar Drechtsteden.”.In het dossier bevindt zich verder in kopie een schriftelijk stuk afkomstig van eiser, gedateerd 23 januari 2021, gericht aan het gemeentebestuur van [woonplaats] , Gemeentebelastingen en Basisinfo Drechtsteden, dat voor zover van belang ook weer als volgt luidt:
“Een formeel bezwaar zal ik ook schriftelijk naar u zenden per email en naar Drechtsteden”.Op 21 juni 2021 heeft eisers gemachtigde verweerder schriftelijk in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
2. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten vast te stellen dat, nu na in gebrekestelling niet tijdig is beslist, jegens hem de maximale bestuurlijke dwangsom is verbeurd en die dwangsom aan hem toe te kennen. Verweerder stelt dat de verzonden email geen bezwaarschrift is, zeker nu daarin nog een formeel bezwaarschrift wordt aangekondigd.
2.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser noemt zijn email “bezwaarschrift” op grond van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het mogelijk dat bezwaarschriften als elektronisch bericht naar een bestuursorgaan worden gestuurd, mits kenbaar is gemaakt dat langs die weg bezwaar kan worden gemaakt. Is dat niet het geval, dan is sprake van een bezwaar, dat niet aan een wettelijk vereiste voldoet (artikel 6:6 van de Awb) en kan dat bezwaar niet ontvankelijk worden verklaard.
2.2.
Dat laat onverlet dat een bezwaarschrift wel moet worden ingediend bij het juiste bestuursorgaan. Dat heeft eiser in dit geval niet gedaan. De vraag is vervolgens of het de fout van verweerder is dat dat bezwaarschrift niet naar het juiste bestuursorgaan is doorgezonden (artikel 2.3 van de Awb) en of dat gevolgen moet hebben voor de geldigheid van de ingebrekestelling. De rechtbank meent van niet. De doorzendplicht geldt alleen als een bezwaarschrift is ingediend bij een onbevoegd
bestuursorgaan. De geadresseerden in eisers email zijn geen bestuursorgaan. Eiser voert in dit verband nog aan dat hij het bezwaarschrift later ook op schrift heeft bezorgd bij verweerder, maar een bewijs daarvan heeft hij niet overgelegd en verweerder stelt verder niets te hebben ontvangen.
2.3.
De conclusie is dus dat niet is vast te stellen dat er ten tijde van de ingebrekestelling een bezwaarschrift bij verweerder was ingediend, of bij een ander bestuursorgaan dat dit had moeten doorzenden. Dat maakt de ingebrekestelling prematuur.
3. Eiser vraagt ook een schadevergoeding ter compensatie van de gevolgen die het beslag voor hem heeft gehad. De rechtbank ziet daar geen reden voor.
3.1.
De schade, zo begrijpt de rechtbank, zou verband houden met het feit dat op 27 mei 2021beslag is gelegd op eisers pensioenuitkering. Op 28 en 31 mei 2021 heeft hij de aanslag en verdere invorderingskosten betaald. Op 23 juni 2021 is eisers gehele pensioen over juni uitgekeerd aan Drechtsteden. Op 28 juni 2021 is hem bericht dat dit bedrag zou worden teruggestort. Waaruit de schade van €500,- die hij zegt te hebben geleden, precies bestaat, heeft eiser niet uiteengezet en verder ook niet met schriftelijke informatie aangetoond. Bovendien heeft hij onvoldoende gedaan om die schade te beperken of te voorkomen. Dat had hij bijvoorbeeld kunnen doen door te reageren op het dwangbevel, dat aan de beslaglegging voorafging. Ook had eiser, toen hij op 8 juni 2021 bericht kreeg dat beslag was gelegd, direct kunnen reageren op het beslag met een verwijzing naar de betalingen die hij inmiddels had verricht. Dat het dwangbevel onrechtmatig was is niet gebleken, immers het vloeide voort uit een belastingaanslag die niet op tijd betaald was. Dat verweerder niet heeft gereageerd op de email die eiser destijds heeft verstuurd kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, ook niet worden geduid als onrechtmatig nalaten om tijdig op zijn bezwaarschrift te beslissen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1
In geschil is of de Invorderingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van schade die hij als gevolg van het beslag heeft geleden. Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en de Invorderingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van op bezwaar, het toekennen van een dwangsom, het toekennen van een schadevergoeding en veroordeling van de Invorderingsambtenaar in de kosten van het beroep en het hoger beroep.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zijn in zijn e-mailbericht van 23 januari 2021 vervatte bezwaarschrift en verzoek om uitstel van betaling op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten worden doorgezonden naar de Invorderingsambtenaar.
5.2.1.
Het Hof stelt voorop dat de doorzendplicht van artikel 6:15 van de Awb is bedoeld om een aan een onbevoegd bestuursorgaan gericht bezwaarschrift bij het bevoegde bestuursorgaan te doen aankomen. Deze bepaling is niet bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen om lukraak een bericht naar diverse medewerkers of een algemeen e-mailadres van een gemeente te kunnen te zenden in de veronderstelling dat een eventuele ontvanger de plicht heeft het bericht te beoordelen en naar het bevoegde bestuursorgaan door te zenden.
5.2.2.
Bij geen van de personen werkzaam voor de [gemeente] , aan wie belanghebbende zijn bericht van 23 januari 2021 heeft ge-e-maild, is sprake van een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Voor deze personen geldt dus niet de doorzendplicht van artikel 6:15 Awb.
5.3.
De Invorderingsambtenaar stelt dat hij niet eerder dan op 23 juni 2021 het bezwaarschrift van belanghebbende als bijlage bij de brief met dagtekening 21 juni 2021 van de gemachtigde van belanghebbende heeft ontvangen.
5.4.1.
Aangezien belanghebbende over de aanmaning beschikte en daarin een duidelijke rechtsmiddelverwijzing was opgenomen (zie 2.2), was voor hem kenbaar bij welk bestuursorgaan hij bezwaar kon maken tegen de aanmaningskosten en naar welk adres hij het bezwaarschrift moest sturen. Dat het voor belanghebbende kenbaar was blijkt ook uit zijn verzoek in de e-mail van 23 januari 2021 om het bezwaarschrift ook door te zenden aan Gemeentebelastingen en basisinfo Drechtsteden.
Mede gelet op het feit dat belanghebbende een professionele rechtsbijstandverlener is, wiens werk bestaat uit het voeren van procedures op het gebied van de Kostenwet en de Algemene wet bestuursrecht tegen overheden is aannemelijk dat belanghebbende bij het indienen van het bezwaarschrift bewust is afgeweken van de correct weergegeven rechtsmiddelverwijzing in de beschikking aanmaningskosten. Belanghebbende heeft, naar hij heeft gesteld, veel tijd gestoken in het uitzoeken en vermelden van e-mailadressen van diverse medewerkers van de gemeente, maar heeft geen aanvaardbare verklaring gegeven voor het ongebruikt laten van het juiste bestuursorgaan en adres terwijl die bij hem bekend waren.
5.4.2.
Het Hof is dan ook van oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 6:15, lid 3, Awb, zodat als tijdstip van indiening van het bezwaarschrift niet geldt het tijdstip van ontvangst door een onbevoegd bestuursorgaan, voor zover het al door een bestuursorgaan is ontvangen.
5.4.3.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij op 23 januari 2021 ook een bezwaarschrift per post heeft verzonden, geldt het volgende. Indien een bestuursorgaan stelt een niet aangetekend verzonden stuk niet te hebben ontvangen, is het in beginsel aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat het stuk op het adres van het bestuursorgaan is ontvangen of aangeboden, dan wel dat het stuk het bestuursorgaan anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat de belanghebbende in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van het bestuursorgaan voormeld vermoeden te ontzenuwen.
5.4.4.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij het bezwaarschrift naar het antwoordnummer van de [gemeente] heeft gezonden om een postzegel uit te sparen. Dit betekent dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. Niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende op 23 januari 2021 een bezwaarschrift geadresseerd aan het juiste adres van de Invorderingsambtenaar ter post heeft bezorgd.
5.4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de Invorderingsambtenaar zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift met dagtekening 23 januari 2021 niet eerder bij hem is ingekomen dan op 23 juni 2021.
5.5.
Aangezien het bezwaarschrift op dezelfde dag door de Invorderingsambtenaar is ontvangen als de ingebrekestelling, is de ingebrekestelling prematuur. Belanghebbende heeft niet alsnog een ingebrekestelling uitgebracht, zodat het Hof reeds op die grond van oordeel is dat van een geldige ingebrekestelling geen sprake is. De Invorderingsambtenaar heeft derhalve geen dwangsom verbeurd.
Verzoek om schadevergoeding
5.6.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van € 500 voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het beslag op zijn pensioen. De bewijslast dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt, rust op belanghebbende.
5.6.2.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank het verzoek om schadevergoeding terecht en op goede gronden heeft afgewezen, en maakte deze gronden tot de zijne. Het Hof voegt hier het volgende aan toe.
5.6.3.
Artikel 8:88 Awb luidt, voor zover van belang:
”1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.”
5.6.4.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt waaruit de gestelde schade naar een geschat bedrag van € 500 bestaat. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij een rentedragende lening heeft gesloten in verband met de aangekondigde beslaglegging op zijn pensioen. De door belanghebbende in hoger beroep overgelegde leningovereenkomst is gedagtekend 8 juni 2023, terwijl belanghebbende op 28 mei 2021 de aanslag en de vervolgingskosten reeds had voldaan. Overigens blijkt uit de leningovereenkomst niet wie geld heeft geleend aan wie en vermeldt die overeenkomst niet de datum van ondertekening.
5.6.5.
Belanghebbende heeft ook geen beschikbare maatregelen getroffen om de beweerdelijk geleden schade te beperken of te voorkomen. Hij heeft de aanslag niet op tijd betaald en ook niet tijdig formeel om uitstel van betaling van de aanslag gevraagd. Na de ontvangst van de aanmaning heeft hij niet gereageerd richting het juiste bestuursorgaan (de Invorderingsambtenaar), terwijl hij wist of kon weten wat het juiste bestuursorgaan was. Hij heeft ook geen contact opgenomen met de Invorderingsambtenaar toen hij geen bevestiging kreeg van de ontvangst van het beweerdelijk ingediende bezwaarschrift. Na de ontvangst van het dwangbevel heeft hij evenmin contact opgenomen met de Invorderingsambtenaar, maar is hij blijven afwachten. Ook heeft hij de Invorderingsambtenaar geen mededeling gedaan van de betaling van de aanslag en de vervolgingskosten op 28 mei 2021, terwijl hij uit het dwangbevel kon weten dat in het geval niet betaald zou worden invorderingsmaatregelen getroffen zouden worden, zodat het beslag ongedaan gemaakt kon worden. Belanghebbende heeft zelfs niet meteen na de ontvangst van de brief van het ABP van 8 juni 2021, met de mededeling dat beslag was gelegd op zijn pensioen, contact opgenomen met de Invorderingsambtenaar, waardoor hij het beslag had kunnen afwenden. Pas op 21 juni 2021 heeft belanghebbende contact opgenomen met de Invorderingsambtenaar met het verzoek om het beslag op te heffen. De Invorderingsambtenaar heeft die brief op 23 juni 2021 ontvangen en heeft toen meteen actie ondernomen door het door het ABP op 22 juni 2021 ingehouden bedrag op 28 juni 2021 op de rekening van belanghebbende te storten en ruim binnen zes weken uitspraak op het bezwaar te doen.
5.6.6.
Gelet op het hiervoor vermelde is van enig onrechtmatig besluit, onrechtmatige handeling of het niet tijdig nemen van een besluit door de Invorderingsambtenaar geen sprake. Het verzoek van belanghebbende om de Invorderingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van schade wordt daarom afgewezen.
5.6.7.
Voor zover belanghebbende verzoekt om schadevergoeding buiten het kader van de Awb, geldt dat de belastingrechter daartoe niet bevoegd is. Belanghebbende dient zich met een dergelijk verzoek te wenden tot de civiele rechter.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 28 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.