ECLI:NL:GHDHA:2023:2765

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
200.316.608/01 en 200.316.608/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en partneralimentatie met verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw, die in hoger beroep is gekomen, heeft verzocht de echtscheiding uit te spreken en een partneralimentatie van € 3.472,- netto per maand vast te stellen. De man heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de voorlopige alimentatie te wijzigen. Het hof heeft geoordeeld dat de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw is verbroken, mede door de strafrechtelijke veroordeling van de vrouw voor een misdrijf gericht tegen de man. Het hof heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding, omdat zij geen grief heeft ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank. Tevens heeft het hof de voorlopige partneralimentatie van de man aan de vrouw per 9 november 2022 op nihil gesteld, omdat de vrouw geen behoefte aan alimentatie heeft aangetoond en de man niet in redelijkheid kan worden gevraagd bij te dragen aan haar levensonderhoud. De vrouw is verplicht de onterecht ontvangen alimentatie terug te betalen aan de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummers : 200.316.608/01 en 200.316.608/02
Rekestnummers rechtbank : FA RK 21-3451 (scheiding) en FA RK 21-3451 (verdeling)
Zaaknummer rechtbank : C/09/612375 (scheiding) en C/09/617952 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 13 september 2023
inzake
[De vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in het verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in het verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2022, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 23 september 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 9 november 2022 een verweerschrift, tevens houdende verzoek wijziging voorlopige voorzieningen ingediend. Het verzoek wijziging voorlopige voorzieningen is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.316.608/02.
2.3
De vrouw heeft op 6 december 2022 een verweerschrift op het verzoek wijziging voorlopige voorzieningen ingediend.
2.4
De zaak is op 16 juni 2023 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de vrouw haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd [in] 2013 te Oegstgeest.
3.3
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Ierse nationaliteit.
3.4
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.5
Aan de vrouw is een huisverbod opgelegd van 11 mei 2021 tot 21 mei 2021.
3.6
De rechtbank heeft op 15 juli 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] aan de [straat en nummer] – met inbegrip van de inboedel – en de vrouw is bevolen die woning te verlaten en verder niet te betreden;
- de man aan de vrouw met ingang van 15 juli 2021 voorlopig een partneralimentatie van € 2.638,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is tussen partijen, gehuwd te Oegstgeest [in] 2013, de echtscheiding uitgesproken.
Voorts is, voor zover in deze procedure van belang, het verzoek van de vrouw om ten behoeve van haar een partneralimentatie van € 3.427,- netto per maand vast te stellen, afgewezen.
Tevens is het verzoek van de man van 4 mei 2022, strekkende tot wijziging van voorlopige voorzieningen, niet in behandeling genomen.
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheiding uit te spreken, met toekenning van een partneralimentatie zoals in eerste aanleg verzocht (€ 3.472,- netto per maand), dan wel € 2.638,- bruto per maand of een door het hof te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voorts verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van 15 juli 2021 dan wel bij beschikking van 29 september 2022 vastgestelde voorlopige voorzieningen, voor zover daarin is beslist ten aanzien van de voorlopige partneralimentatie, te wijzigen.
In zoverre verzoekt de man de voorlopige alimentatie af te wijzen dan wel per 15 juli 2021 op nihil te stellen, althans die bijdrage per 15 juli 2021 te wijzigen en niet hoger te bepalen dan € 350,- (eventueel € 815,-) per maand en de termijn daarvan in te korten met zes maanden, althans de termijn die de vrouw de procedure gerekt heeft.
Tevens verzoekt de man de vrouw te veroordelen de aan haar betaalde (voorlopige) partneralimentatie van € 45.396,-, te rekenen vanaf 15 juli 2021, aan hem terug te betalen, dan wel de vrouw te veroordelen een door het hof te bepalen bedrag aan hem terug te betalen. Kosten rechtens.
4.4
De vrouw verzoekt de man in zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding
5.1
Het hoger beroep van de vrouw is mede gericht tegen de toewijzing van haar zelfstandig verzoek in eerste aanleg, waarbij zij, evenals de man, de rechtbank heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De vrouw verzoekt in hoger beroep wederom de echtscheiding uit te spreken zonder dat zij een grief heeft gericht tegen de uitgesproken echtscheiding. Het rechtsmiddel van hoger beroep is echter niet gegeven om aan een partij wier eigen verzoek tot echtscheiding door de rechter in eerste aanleg is toegewezen, de gelegenheid te geven om die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur geeft om van dit verzoek af te zien (zie ook: HR 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC924). Het hof zal de vrouw daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Partneralimentatie
5.2
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de lotsverbondenheid tussen partijen is komen te ontbreken en dat van de man in redelijkheid niet meer gevergd kan worden dat hij een partneralimentatie aan de vrouw zou moeten betalen. De rechtbank heeft ten onrechte haar verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie afgewezen. De vrouw voert daartoe het volgende aan. Artikel 1:81 Burgerlijk Wetboek (BW) blijft van toepassing gedurende een procedure tot echtscheiding. De ontbinding van de gemeenschap van goederen als gevolg van een verzoek tot echtscheiding heeft niet tot gevolg dat voormeld artikel niet langer geldt. De vrouw is in 2018 ziek geworden, is haar baan kwijtgeraakt en er is sprake van een ernstige stoornis in alcoholgebruik. De vrouw is daarvoor in 2016 verwezen naar de GGZ. Er zijn een aantal incidenten geweest tussen de man en haar en na het laatste incident heeft de man aangifte gedaan, hetgeen heeft geresulteerd in een voorwaardelijke gevangenisstraf en een verplichting tot behandeling. Het gedrag dat tot de veroordeling heeft geleid is veroorzaakt door het alcoholmisbruik van de vrouw, waarvoor zij nog steeds wordt behandeld. De vrouw gaat door een diep dal en heeft hulp en bijstand van de man nodig.
De vrouw erkent dat zij de grenzen van betamelijk gedrag heeft overschreden maar het is niet zodanig grievend geweest dat in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd om bij te dragen in haar levensonderhoud.
Ter zitting van het hof is namens de vrouw betoogd dat de man haar in 2018 bij had moeten staan. De man wist dat de vrouw ziek was, dat zij haar baan was kwijtgeraakt en niet in aanmerking kwam voor een UWV-uitkering dan wel WIA-uitkering. Voorts is benadrukt dat de vrouw nog steeds onder behandeling is en wordt begeleid door [naam instelling] . Omdat de vrouw geen woning heeft verblijft zij incidenteel in hotels of bij vrienden.
5.3
De man stelt daar tegenover dat de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie moet worden bekrachtigd. De man is niet bekend met enige ziekte van de vrouw in 2018 en de vrouw heeft die stelling niet aannemelijk gemaakt. Dat de vrouw vanwege ziekte haar baan is kwijtgeraakt staat evenmin vast. De vrouw is hoog opgeleid en verdiende meer dan de man. Waarom de vrouw niet in aanmerking is gekomen voor een UWV-uitkering is evenmin aannemelijk gemaakt. De vrouw spant zich nergens voor in, hetgeen wel van haar gevraagd kan en mag worden.
De man stelt dat de rechtbank op de juiste gronden het verzoek van de vrouw heeft afgewezen. Het strafvonnis is onherroepelijk. De vrouw is veroordeeld voor mishandeling en een misdrijf, gericht tegen het leven van de man. Ook heeft de vrouw zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden van het strafvonnis.
De man stelt verder dat de vrouw ook geen behoefte heeft aan partneralimentatie. Zij heeft een wetenschappelijke opleiding genoten en altijd hoge posities op de arbeidsmarkt gehad. Er zijn geen lichamelijke of geestelijke beperkingen die deelname aan het arbeidsproces beletten. Van de vrouw mag dus worden verwacht dat zij geheel in eigen levensonderhoud voorziet.
Voor zover de vrouw al enige behoefte heeft en behoeftig is, stelt de man dat de partneralimentatie gelijk is aan de zorgkosten die de vrouw heeft. De zorgkosten zijn volgens de man gelijk aan de eigen bijdrage zorgkosten. Als de vrouw al behoefte heeft dan stelt de man de behoefte van de vrouw op maximaal € 350,- per maand.
Ter zitting van het hof heeft de man gesteld dat de vrouw nog steeds grievend gedrag vertoont. De man heeft geen inzicht in het verblijf van de vrouw en de eventuele kosten. Volgens hem heeft de vrouw medio 2021 tijdelijk in de opvang gezeten maar ten tijde van de behandeling in eerste aanleg van de wijziging voorlopige voorzieningen was zij daar al weg. Aangezien de vrouw bij vrienden en in hotels verblijft, concludeert de man daaruit dat zij niet in behandeling is. Het doet de man pijn dat hij zelf dingen moet laten vanwege de alimentatie terwijl de vrouw door gaat met het alcoholmisbruik.
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de alimentatiegerechtigde.
5.5
De vraag die daarbij moet worden beantwoord, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat deze bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd.
5.6
Alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer kan worden gevergd. Daarbij is van belang of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige - naar objectieve maatstaven - in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Bij de bepaling van een eventuele alimentatie mag ook rekening worden gehouden met factoren die in de relatie tussen partijen tijdens het bestaan van het huwelijk een rol hebben gespeeld. De enkele vaststelling van grievend gedrag van de alimentatiegerechtigde jegens de alimentatieplichtige, leidt er niet zonder meer toe dat daarmee de mogelijke aanspraak op een bijdrage aan levensonderhoud komt te vervallen. Een echtscheidingsprocedure gaat in het algemeen gepaard met de nodige emoties en vaak ook ruziegedrag. Door de gemoedstoestand van betrokkenen kunnen er ruzies ontstaan die zich onder normale omstandigheden niet zouden voordoen.
5.7
Als wordt vastgesteld dat de lotsverbondenheid tussen de ex-echtgenoten is verbroken, dan vervalt daarmee het recht op alimentatie. Voor de alimentatiegerechtigde zijn er dus verstrekkende gevolgen indien de lotsverbondenheid door diens gedrag als verbroken wordt beschouwd. De rechter dient derhalve een grote mate van terughoudendheid in acht te nemen bij het vaststellen van de verbreking van de lotsverbondenheid. Naarmate de duur van het huwelijk langer is geweest en/of uit het huwelijk kinderen zijn geboren, worden de eisen die aan het verbreken van de lotsverbondenheid worden gesteld zwaarder.
5.8
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof maakt die gronden tot de zijne. Voorts merkt het hof nog het volgende op. Vast staat dat de vrouw bij vonnis [in] 2021 strafrechtelijk is veroordeeld voor (onder meer) mishandeling van de man en bedreiging van hem met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd in de periode van 21 november 2020 tot en met 10 mei 2021. De vrouw is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met als bijzondere voorwaarden dat zij zich binnen vijf dagen meldt bij [naam instelling] dat zij de aanwijzingen van de reclassering dient op te volgen, dat zij zich laat behandelen door de Forensische Polikliniek van [naam instelling] of een soortgelijke zorgverlener, dat zij zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [naam instelling] of een soortgelijke instelling, dat zij zich niet bevindt op het adres van de voormalige echtelijke woning en dat zij meewerkt aan de controle van het gebruik van alcohol en drugs. Tegen deze strafrechtelijke veroordeling is geen beroep ingesteld. De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw zich niet aan de voorwaarden houdt dan wel heeft gehouden en dat hij nog steeds door haar wordt lastig gevallen. Niet gesteld, noch gebleken is dat de vrouw zich daadwerkelijk voor hulpverlening bij [naam instelling] heeft aangemeld. Zij heeft zelf gesteld dat zij incidenteel bij vrienden of in hotels verblijft. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat de vrouw stappen heeft ondernomen die tot een behandeltraject hebben geleid en zij heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat zij aan haar herstel werkt. De vrouw is ook niet ter zitting in hoger beroep verschenen om duidelijkheid te verschaffen. Het hof acht de stelling van de man, dat de vrouw niet in behandeling is (gegaan) en zij de alimentatie gebruikt om haar verslaving voort te zetten, aannemelijk. Het hof acht eveneens aannemelijk dat de impact op de man zwaar is, gezien de gebeurtenissen in het verleden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man zich voorafgaand aan de echtscheiding heeft ingezet om voor de vrouw hulpverlening te realiseren.
Verzoek wijziging voorlopige voorzieningen
5.9
De man verzoekt wijziging van de voorlopige voorzieningen omdat er voldoende samenhang bestaat met het geschil in de hoofdzaak. Bij beschikking van 15 juli 2021 heeft de rechtbank een voorlopige bijdrage van € 2.638,- per maand vastgesteld. De man heeft als verweer aangevoerd dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage en niet behoeftig is. De man stelt dat de behoefte van de vrouw gelijk is aan de zorgkosten (maximaal € 350,-). Subsidiair stelt de man dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw ten hoogste € 815,- netto per maand bedraagt. De man voert verder aan dat uit de bestreden beschikking is af te leiden dat de vrouw nooit woonlasten heeft gehad. Zij heeft in ieder geval een verkeerd beeld geschetst omtrent haar werkelijke situatie. De vrouw handelt bewust in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De man ziet daarin grond om met terugwerkende kracht de voorlopige partneralimentatie te wijzigen en aan de vrouw een terugbetalingsverplichting op te leggen zoals door de man verzocht. De vrouw heeft ook de middelen om terug te betalen.
5.1
De vrouw verweert zich als volgt. De man verzoekt in appel wijziging van de voorlopige voorziening van 15 juli 2021, dan wel van 29 september 2022 met betrekking tot de vastgestelde voorlopige partneralimentatie en terugbetaling van teveel betaalde alimentatie.
De vrouw stelt voorop dat een verzoek in appel met betrekking tot een ex artikel 822 Rv gegeven voorlopige voorziening uitdrukkelijk is uitgesloten in artikel 824 Rv. De vrouw stelt dat de man om die reden niet-ontvankelijk is in zijn appel. Volgens de vrouw is het hof ook niet bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man. Bovendien wijst de vrouw er op dat het wijzigingsverzoek van de voorlopige voorzieningen in appel praktisch identiek is aan het wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen dat de man op 11 augustus 2022 bij de rechtbank heeft ingediend en waaromtrent de rechtbank bij beschikking van 29 september 2022 heeft geoordeeld. Het betreft derhalve een hoger beroep van de man tegen de beschikking van 29 september 2022, hetgeen op grond van de wet niet mogelijk is. De man heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het appelverbod kunnen verbreken. Met verwijzing naar de beschikking van 29 september 2022 stelt de vrouw dat er geen gronden bestaan voor wijziging van de eerder gegeven beschikking voorlopige voorzieningen.
5.11
Het hof overweegt ten aanzien van het wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen van de man als volgt. In tegenstelling tot hetgeen de vrouw betoogt acht het hof de man ontvankelijk in zijn verzoek tot wijzing van de voorlopige voorzieningen en acht het zich in deze zaak bevoegd om kennis te nemen van dat verzoek. Er bestaat naar het oordeel van het hof voldoende samenhang tussen de hoofdzaak en de voorlopige voorzieningen. Het hof ziet tevens om proceseconomische redenen aanleiding om kennis te nemen van dit verzoek, aangezien dit voorkomt dat er opnieuw een procedure aanhangig dient te worden gemaakt en het risico op tegenstrijdige beslissingen reduceert (artikel 2.6.5. Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven).
5.12
Het hof overweegt verder dat de man naar het oordeel van het hof belang heeft bij zijn verzoek. Gelet op het bepaalde in artikel 826 lid 1, sub c Rv en het feit dat de rechtbank in eerste aanleg het verzoek inzake definitieve partneralimentatie heeft afgewezen, blijft de bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde partneralimentatie van kracht tot het moment dat een door het hof te geven beslissing omtrent de definitieve partneralimentatie bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt, dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat. Vast staat dat de echtscheidingsbeschikking tot op heden nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Naar het oordeel van het hof had de echtscheiding al ingeschreven kunnen en moeten zijn. Door daar niet aan mee te werken, maar een kansloos hoger beroep tegen de echtscheidingsbeslissing in te stellen maakt de vrouw misbruik van procesrecht.
5.13
Wijziging van voorlopige voorzieningen is op grond van artikel 824, lid 2 Rv mogelijk indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden na de dagtekening van de beschikking of dat bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Niet iedere wijziging van omstandigheden en niet iedere onjuistheid van de oorspronkelijke gegevens zal tot wijziging van de beschikking kunnen leiden. Alleen in evidente, zeer sprekende gevallen is een wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd. Het hof overweegt dat daarvan in deze zaak sprake is. Gelet op het substantiële verschil tussen de bij beschikking voorlopige voorzieningen van 15 juli 2021 vastgestelde partneralimentatie van (destijds) € 2.638,- per maand, tegenover de voormelde definitief door het hof vastgestelde afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie, en de reden van de afwijzing als gevolg van het gedrag van de vrouw, komt het hof nihilstelling van de voorlopige partneralimentatie gegrond voor. Het argument van de vrouw dat partijen nog zijn gehuwd en zij nog steeds op grond van artikel 1:81 BW verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen gaat niet op; zoals hiervoor overwogen kan aan de vrouw het feit dat de echtscheiding nog niet is ingeschreven worden verweten. Het hof zal dan ook de door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 15 juli 2021 vastgestelde voorlopige partneralimentatie wijzigen en bepalen dat de voorlopige partneralimentatie op nihil wordt gesteld. Het hof acht het redelijk om de nihilstelling per 9 november 2022 te laten ingaan, zijnde de datum waarop de man het daartoe strekkende verzoek bij het hof heeft ingediend.
Terugbetalingsverplichting
5.14
Nu het hof de bijdrage van de man aan de vrouw in het kader van de voorlopige voorzieningen per 9 november 2022 beëindigt, heeft dit tot gevolg dat de vrouw de nadien en tot heden ontvangen maandelijkse bijdrage zonder recht of titel heeft verkregen. Op haar rust dan ook de verplichting deze als onverschuldigd betaald aan de man terug te betalen. Aangezien de vrouw op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt wat haar huidige inkomsten en vaste lasten zijn en wat haar inkomsten en maandlasten waren in de periode van 9 november 2022 tot heden, zij evenmin heeft aangetoond dat zij de van de man tot op heden ontvangen bijdrage in het kader van de voorlopige voorzieningen volledig heeft geconsumeerd en vast staat dat de vrouw in ieder geval nog recht heeft op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, acht het hof de vrouw in staat om de sinds 9 november 2022 teveel ontvangen alimentatie in het kader van de voorlopige voorzieningen aan de man terug te betalen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
5.15
De man maakt volgens de vrouw misbruik van procesrecht en zij verzoekt de man om die reden in de kosten te veroordelen. Volgens de vrouw kan de man een wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen niet bij het hof indienen. Omdat de man dat wel heeft gedaan heeft de vrouw zich onnodig moeten verweren terwijl de man de wetenschap heeft dat zijn verzoek geen kans van slagen heeft.
5.16
Gezien de beslissing die het hof ten aanzien van de voorlopige voorzieningen neemt ziet het hof geen reden om de man, zoals door de vrouw verzocht, te veroordelen in de proceskosten. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.17
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
wijzigt de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2021, doch uitsluitend voor zover daarbij is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 15 juli 2021 voorlopig een partneralimentatie van € 2.638,- bruto per maand zal betalen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de voorlopige bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 9 november 2022 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de sedert 9 november 2022 ontvangen partneralimentatie aan de man dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de uitgesproken echtscheiding in de bestreden beschikking van 24 juni 2022 van de rechtbank Den Haag;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen en het hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en J.B. Backhuijs, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en is op 13 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.