In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de eerdere beschikkingen van de kinderrechter bestreden, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van een gecertificeerde instelling en bij de vader was geplaatst. De moeder heeft aangevoerd dat de uithuisplaatsing onterecht was, omdat zij altijd het beste met de minderjarige voor heeft gehad en dat de minderjarige door de uithuisplaatsing uit haar vertrouwde omgeving is gehaald. Het hof heeft echter geoordeeld dat er sprake was van een ernstig vermoeden dat de minderjarige in haar ontwikkeling werd bedreigd, vooral gezien de schade die haar in het verleden was toegebracht. De moeder had de minderjarige in het verleden naar het buitenland meegenomen, waardoor zij uit haar veilige omgeving was gehaald en het contact met de vader was verbroken. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd, omdat deze op goede gronden waren genomen en in het belang van de minderjarige. Daarnaast heeft het hof verzoeken van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator en contra-expertise afgewezen, omdat het hof van mening was dat de stem van de minderjarige al voldoende was gehoord en dat er geen noodzaak was voor verdere onderzoeken op dat moment.