In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 16.489, opgelegd door de Inspecteur. De naheffingsaanslag is gebaseerd op de registratie van een Audi A4 Limousine, waarvoor belanghebbende op 10 februari 2020 een aangifte Bpm heeft ingediend. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, wat leidde tot beroep bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag niet te hoog was vastgesteld, ondanks de door belanghebbende ingebrachte argumenten over de WOK-status van de auto en de berekening van de historische nieuwprijs.
Belanghebbende stelde dat de WOK-status onterecht was toegekend, maar het Hof oordeelde dat de RDW op basis van essentiële gebreken aan de auto deze status had verleend. Het Hof concludeerde dat de auto ten tijde van de aangifte essentiële gebreken vertoonde, waardoor de vermindering van de Bpm op basis van artikel 10 van de Wet Bpm niet van toepassing was. Het Hof nam de gegevens van het Duitse kentekenbewijs in overweging voor de vaststelling van de CO2-uitstoot en de waarde van de auto. Uiteindelijk werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 651, en werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.940, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 274.