Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaken in het kort
2.Het verdere procesverloop in hoger beroep
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 februari 2023, gehouden in alle zaken;
- de in alle zaken overgelegde memorie na enquête van [A] , met bijlagen;
- de in alle zaken overgelegde memorie na enquête tevens akte houdende overlegging producties tevens uitlating producties van [B] , met bijlagen.
3.Verdere beoordeling in hoger beroep
In alle zaken
- een bespreking op 30 augustus 2017 in aanwezigheid van [medewerker 2 aannemer] (werkzaam bij [aannemer] ), [directeur aannemer] , [medewerker 1 aannemer] en [zoon A] waarin Plan B zou zijn besproken;
- een bespreking van 11 oktober 2017 waarin een tekening van Plan B zou zijn gepresenteerd en Plan B zou zijn aangeduid in de ruimte, in aanwezigheid van [directeur aannemer] , [medewerker 2 aannemer] en [medewerker 1 aannemer] .
tijdens de bouw”, en aan “
degene die het werk zou doen” toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van (een) meterkast(en) rechts van de trap. Uit het enkele feit dat [A] daarbij een aantal maal het woord “meterkasten” (meervoud) gebruikt, kan niet worden afgeleid dat hij tijdens de bouw alsnog toestemming heeft gegeven voor Plan B. Hij heeft immers ook het woord “meterkast” (enkelvoud) gebruikt en heeft steeds benadrukt dat zijn akkoord betrekking had op (een) meterkast(en) rechts van de trap. Hij heeft verder vermeld dat hij 70 cm van zijn winkel (die zich rechts van de trap bevindt) heeft afgestaan. Dit alles wijst er op dat hij geen toestemming heeft gegeven voor Plan B, waarin de meterkasten links van de trap staan.
precies zoals het in het contract stond’ omdat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst (hierna: de Huurovereenkomst) en de daarbij behorende schets bij geen enkele bespreking ter tafel is geweest. Voor een bespreking over het spiegelen van - het bij partijen bekende - Plan A was immers niet nodig dat een tekening van Plan A ter tafel kwam.
gezegd”dat er meterkasten zouden komen. Van een afspraak met [A] is volgens haar verklaring geen sprake.
- de schriftelijke verklaringen van [directeur aannemer] en [medewerker 1 aannemer] dat zij op 30 augustus 2017 met [A] hebben gesproken over plaatsing van het trappenhuis in de keuken, in spiegelbeeld ten opzichte van het eerdere plan (Plan A), zodat per saldo dezelfde ruimte in beslag zou worden genomen;
- de schriftelijke verklaring van [medewerker 2 aannemer] , waaruit eveneens blijkt dat bij “het tweede gesprek” enkel de verplaatsing van het trappenhuis aan de orde is geweest. Volgens [medewerker 2 aannemer] waren [medewerker 1 aannemer] en [zoon A] aanwezig bij dit “tweede gesprek” en moest [B] nog akkoord gaan met het getoonde plan. Dit wijst er op dat [medewerker 2 aannemer] doelt op het gesprek dat volgens [directeur aannemer] en [medewerker 1 aannemer] heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017 en, anders dan [medewerker 2 aannemer] zelf verklaart (“het kan heel goed 20 juli geweest zijn”), niet op 20 juli. Ook [B] is die mening toegedaan (zie haar memorie na enquête punt 3);
- de schriftelijke verklaring van [directeur aannemer] , [medewerker 1 aannemer] en [medewerker 2 aannemer] dat [A] op 11 oktober 2017, toen Plan B aan hem werd getoond, heeft gezegd dat hij het “erg groot” vond en heeft gevraagd of het niet kleiner kon, en
- de schriftelijke verklaring van [directeur aannemer] , [medewerker 1 aannemer] en [medewerker 2 aannemer] dat [A] heeft geklaagd zodra het houten frame in de keuken afgetimmerd was.
- schade ten gevolge van het onrechtmatig gebruik van de nutsvoorzieningen door de aannemer van [B] ;
- schade ten gevolge van het handelen van de aannemer van [B] ;
- schade door gemis aan huurgenot ten gevolge van overlast door lekkage(s), kortsluiting/brand, kapotte ruit(en), verstopte afvoer en rioollucht, stof en het ontbreken van de camera-/alarminstallatie;
- schade door onnodig veroorzaakte proceskosten.
4.Beslissing
opnieuw rechtdoende: