ECLI:NL:GHDHA:2023:2735

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
22-000598-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake bedreiging en mishandeling van een sociaal medewerker met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2022. De verdachte, geboren in Syrië in 1996, is beschuldigd van bedreiging en mishandeling van een sociaal medewerker van de Stichting [naam stichting]. De feiten vonden plaats op 3 juni 2021 te Gouda, waar de verdachte de medewerker onder valse voorwendselen naar zijn woning heeft gelokt. Daar heeft hij de medewerker bedreigd met een mes en hem in zijn been gestoken, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit is gebaseerd op psychiatrische rapporten die geen aanwijzingen voor ernstige persoonlijkheidsproblematiek vertonen, maar wel een stoornis in het gebruik van cannabis vaststellen.

Het hof heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden, en heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door zowel het slachtoffer als de Stichting [naam stichting]. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 5.670,33 aan het slachtoffer en € 23.813,47 aan de Stichting, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000598-22
Parketnummer: 09-145171-21
Datum uitspraak: 5 juli 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats](Syrië) op[geboortedatum]1996,
adres: [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest en is gelast dat aan de verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke TBS-maatregel met dwangverpleging. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juni 2021 te Gouda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met een mes heen en weer te zwaaien in de richting van [slachtoffer]en/of
- steekbewegingen te maken in de richting van de hals en/of de nek van [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 3 juni 2021 te Gouda [slachtoffer] heeft mishandeld door
- ( met kracht) met zijn, verdachtes, hand tegen de schouder van [slachtoffer]te duwen en/of te drukken,
- [ slachtoffer] met een mes in zijn bovenbeen te steken en/of
- [ slachtoffer](meermalen) tegen/op zijn kont en/of zijn onderrug, althans zijn lichaam, te schoppen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering in het rapport van 19 april 2023.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 juni 2021 te Gouda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/ofmet zware mishandeling, door
- met een mes heen en weer te zwaaien in de richting van [slachtoffer]en
/of
- steekbewegingen te maken in de richting van de hals en
/ofde nek van [slachtoffer];
2.
hij op
of omstreeks3 juni 2021 te Gouda [slachtoffer] heeft mishandeld door
- (met kracht) met zijn, verdachtes, hand tegen de schouder van [slachtoffer]te duwen en/of te drukken,
- [ slachtoffer]met een mes in zijn bovenbeen te steken en
/of
- [ slachtoffer]
(meermalen)tegen
/opzijn kont en
/ofzijn onderrug
, althans zijn lichaam,te schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een sociaal medewerker van de Stichting [naam stichting], die betrokken was bij het gezin van de verdachte. De verdachte heeft hem onder valse voorwendselen gevraagd om naar zijn woning te komen. In de woning heeft de verdachte het slachtoffer bedreigd met een mes en onder meer in zijn been gestoken. Hij heeft hiermee aanzienlijke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en angst bij hem veroorzaakt. Het slachtoffer werkt hierdoor niet meer in zijn toenmalige functie, waarbij hij huisbezoeken af moest leggen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
6 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft acht geslagen op de psychiatrische en psychologische rapporten die in eerste aanleg zijn opgemaakt en op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 8 maart 2023, opgemaakt en ondertekend door M. van der Burgh, GZ-psycholoog en T. den Boer, psychiater. Uit dit laatste rapport komt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende naar voren:
Er zijn geen aanwijzingen voor neurobiologische ontwikkelingsproblematiek (zoals een autismespectrumstoornis of ADHD), voor een psychotische stoornis of een stemmingsstoornis. Ook voor angst- en/of trauma gerelateerde psychopathologie worden geen aanwijzingen gevonden. Zijn empathische vermogens zijn goed ontwikkeld, evenals zijn gewetensfuncties.
Anders dan op basis van de psychiatrische en psychologische rapporten die in eerste aanleg zijn opgemaakt, zijn er op basis van het klinisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor (ernstige) persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte maakt vanaf 2018 gebruik van cannabis. Vanwege het chronische karakter en het gebruik binnen detentie, alsook het vermoeden dat gebruik van cannabis mogelijk in negatieve zin kan bijdragen aan de psychische stabiliteit achten onderzoekers het passend een stoornis in gebruik van cannabis te classificeren.
De verdachte heeft, op een enkel incident na, psychisch stabiel gefunctioneerd, waarbij zijn overtuiging ten aanzien van de ontrouw van zijn vrouw – welke overtuiging aanleiding was voor het bewezenverklaarde - naar de achtergrond verdween. De aard van de ontregeling van betrokkene in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde betrof in hoofdzaak een afnemende emotieregulatie en verlies van grip op het gedrag, naast een onder druk staande realiteitstoetsing. Er was echter geen sprake van een formele denkstoornis (passend bij psychotische ontregeling) en er werd stabiel gedrag bij betrokkene gezien. De gesignaleerde ontregeling wordt door onderzoekers als een voor betrokkene uitzonderlijke toestand beschouwd, geluxeerd door aanhoudende ingrijpende sociaal-maatschappelijke problemen.
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van deze psychische ontregeling, terwijl betrokkene ook in deze periode gebruik maakte van cannabis. Ten tijde van observatie, maar ook al eerder blijkens de medische informatie vanuit de PI, worden de bij deze aanpassingsstoornis horende stoornissen in emoties en gedrag niet meer gezien.
Op basis van de informatie van referenten over zijn functioneren in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde en het beeld dat na aanhouding werd verkregen, kan geen (ernstig) verward toestandsbeeld worden onderbouwd, wel verlies van grip op emoties en handelen.
Dit alles maakt dat onderzoekers een advies om betrokkene het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen passend achten, terwijl een nadere specificatie niet gegeven kan worden. Binnen de huidige omstandigheden wordt het risico van gewelddadig gedrag als laag ingeschat, terwijl bij sterk oplopende maatschappelijke problematiek en uitzichtloosheid het risico van ontregeling stijgt en daarmee ook het risico van gewelddadig gedrag.
Onderzoekers adviseren om verdachte een ambulant behandelcontact bij een forensische polikliniek op te leggen. Een dergelijk hulpverleningscontact kan geboden worden binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof neemt bovengenoemde conclusie met betrekking tot de verminderde ontoerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de zijne.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van de Reclassering d.d. 19 april 2023.
Onderzoeker stelt onder meer dat aan de verdachte aanvankelijk een klinisch traject is voorgesteld. Dit heeft hij geweigerd. De reclassering heeft gezien de uitkomsten van het PBC rapport geen dringende indicaties die een klinisch traject zouden rechtvaardigen. Zonder medewerking van betrokkene zal ook geen NIFP/IFZ indicatie worden afgegeven. Dit alles overziend, de uitkomsten van het PBC rapport, de nieuwe asielaanvraag en een hernieuwde kans voor betrokkene om (mogelijk) een geldige verblijfsvergunning te krijgen heeft de reclassering geen bezwaar tegen een schorsing uit preventieve hechtenis met voorwaarden om de kans op ontregeling van de verdachte zo klein mogelijk te houden.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven, zich aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te willen houden.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in samenhang met hetgeen hiervoor over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is overwogen, acht het hof het van belang het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, ofschoon de verdachte bereid is om de daarvoor noodzakelijke begeleiding en behandeling te ondergaan, niet valt te verwachten dat dit in een vrijwillig kader zal kunnen plaatsvinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Daarnaast zal het hof bijzondere voorwaarden opleggen, grotendeels zoals in bovengenoemd rapport van de reclassering geadviseerd, nu het hof begeleiding en behandeling van de verdachte noodzakelijk acht.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is door het hof opgeheven met ingang van 21 juni 2023, welke beslissing apart is geminuteerd.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 670,33 aan materiële schade en een bedrag van € 9.000,- aan immateriële schade, in totaal tot een bedrag van
€ 9.670,33. Voorts heeft de benadeelde partij een vergoeding van de proceskosten verzocht tot een bedrag van € 6.905,96.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.170,33, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de proceskosten primair toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000,- en subsidiair conform het liquidatietarief tot een bedrag van € 1.912,-.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist tot een bedrag van € 2.170,33 aan materiële en immateriële schade.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij ter zake van de gevorderde materiële schade zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedreiging met een steekwapen betreft van zodanige aard en – zoals blijkt uit de niet weersproken toelichting op de vordering - met zodanige ingrijpende gevolgen voor de persoon van het slachtoffer, dat dit naar het oordeel van het hof een aantasting van de persoon op andere wijze heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De vordering leent zich
- naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal voor de kosten van rechtsbijstand aansluiting zoeken bij het in civiele zaken geldende liquidatietarief in kantonzaken. Het hof gaat uit van 1 punt voor het indienen van de vordering en 1 punt voor aanwezigheid ter zitting in eerste aanleg (ad € 249,- per punt) en 1 punt voor het handhaven van de vordering in hoger beroep en 1 punt voor aanwezigheid ter zitting in hoger beroep (ad € 249,-- per punt). De kosten worden overeenkomstig genoemd liquidatietarief begroot op in totaal € 996,-.
Het hof zal de verdachte voorts veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.670,33 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering tot schadevergoeding Stichting [naam stichting]
In het onderhavige strafproces heeft Stichting [naam stichting]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 23.813,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voorts heeft de benadeelde partij een bedrag van € 2.938,49 aan proceskosten gevorderd. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep verhoogd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde bedragen. Verhogen van de vordering in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet mogelijk.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering en tot afwijzing van de proceskosten.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Dat de bewezenverklaarde feiten niet waren gericht tegen de benadeelde partij, doet daar niet aan af (vgl. ECLI:NL:HR:2018:379). De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het hof zal voor de kosten van rechtsbijstand aansluiting zoeken bij het in civiele zaken geldende liquidatietarief in kantonzaken. Het hof gaat uit van 1 punt voor het indienen van de vordering en 1 punt voor aanwezigheid ter zitting in eerste aanleg (ad € 498,- per punt) en 1 punt voor het handhaven van de vordering in hoger beroep en
1. punt voor aanwezigheid ter zitting in hoger beroep (ad € 498,-- per punt). De kosten worden overeenkomstig genoemd liquidatietarief begroot op in totaal € 1.992,-.
Het hof zal de verdachte voorts veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Stichting [naam stichting]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 23.813,47 aansprakelijk is voor de schade die door
het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan
de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer Stichting [naam stichting], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof ziet geen aanleiding het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel te verhogen met een aanvullend schadebedrag, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 (achtendertig) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de
hierna te noemen bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd:
- te melden bij de reclassering te [plaats], zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- onder behandeling zal stellen van [zorgverlener, dan wel een soortgelijke zorgverlener;
- zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich zal houden aan een drugsverbod met urinecontroles.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.670,33 (vijfduizend zeshonderdzeventig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 670,33 (zeshonderdzeventig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 996,-.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.670,33 (vijfduizend zeshonderdzeventig euro en drieëndertig cent)bestaande uit
€ 670,33 (zeshonderdzeventig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één)dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij Stichting [naam stichting]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [naam stichting]ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 23.813,47 (drieëntwintigduizend achthonderddertien euro en zevenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.992,-.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting [naam stichting], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 23.813,47 (drieëntwintigduizend achthonderddertien euro en zevenenveertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één)dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juni 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. M.A.J. van de Kar en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2023.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.