ECLI:NL:GHDHA:2023:2711

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
BK-22/00332, BK-22/00333, BK-22/00334, BK-22/00335 en BK-22/00336
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroepschrift tegen naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, [X] B.V., tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 februari 2022. De Rechtbank had de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen in de loonheffingen niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard en afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelde dat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00332, BK-22/00333, BK-22/00334, BK-22/00335 en BK-22/00336

Uitspraak van 20 september 2023

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N. Adrichem)
en

de inspecteur van de belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 februari 2022, nummers SGR 20/5377, SGR 20/5379, SGR 20/5380, SGR 20/5381 en SGR 20/5382.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de hierna vermelde tijdvakken naheffingsaanslagen in de loonheffingen (de naheffingsaanslagen) opgelegd:
Aanslagnummer
Tijdvak
Dagtekening
[nummer 1] .A.01.603.0
Maart 2016
25 mei 2016
[nummer 1] .A.01.604.0
April 2016
24 juni 2016
[nummer 1] .A.01.605.0
Mei 2016
22 juli 2016
[nummer 1] .A.01.606.0
Juni 2016
24 augustus 2016
[nummer 1] .A.01.607.0
Juli 2016
23 september 2016
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen die eindigen op 603.0 en 604.0 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen die eindigen op 605.0, 606.0 en 607.0 afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 584. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 juni 2023. De Inspecteur is verschenen. De datum van de zitting is met de gemachtigde van belanghebbende na een eerder verleend uitstel telefonisch afgestemd. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 15 mei 2023 naar het postbusadres van de gemachtigde van belanghebbende, [postadres] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 juni 2023 retour afzender gekomen en op 5 juni 2023 door het Hof ontvangen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is ook per e-mailbericht van 13 mei 2023 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Dit e-mailbericht is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende nogmaals verzonden op 31 mei 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ontvangst van laatstgenoemd bericht bevestigd per e-mailbericht van 5 juni 2023. Van de zijde van belanghebbende is [A] verschenen. [A] beschikte niet over een volmacht en heeft deze ook nadien, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Het Hof gaat er daarom vanuit dat namens belanghebbende niemand ter zitting is verschenen en gaat aan de verklaringen van [A] voorbij. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, met zaaknummers BK-22/00318 en BK-22/00319, BK-22/00320 tot en met BK-22/00326, BK-22/00327 tot en met BK-22/00331 en BK-22/00337 tot en met BK-22/00342. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt.
2.2.1.
Bij uitspraken op bezwaar, beide met dagtekening 6 oktober 2016, heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende, gericht tegen de naheffingsaanslagen [nummer 1] .A.01.603.0 en [nummer 1] .A.01.604.0, niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering. Voorts is in beide uitspraken op bezwaar opgenomen:
“U kunt niet in beroep gaan tegen mijn beslissing op uw verzoek.
U kunt bij de rechtbank wel in beroep gaan tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van uw bezwaarschrift.”
2.2.2.
Bij uitspraken op bezwaar, beide met dagtekening 27 oktober 2016, heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende, gericht tegen de naheffingsaanslagen [nummer 1] .A.01.605.0 en [nummer 1] .A.01.606.0, afgewezen. Voorts is in beide uitspraken op bezwaar opgenomen:
“U kunt bij de rechtbank in beroep gaan tegen mijn beslissing op uw bezwaar.
Dien dan voor 7 december 2016 uw beroepschrift in bij de rechtbank. (…)”
2.2.3.
Bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 2 november 2016, heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende, gericht tegen de naheffingsaanslag [nummer 1] .A.01.607.0, afgewezen. Voorts is in de uitspraak op bezwaar opgenomen:
“U kunt bij de rechtbank in beroep gaan tegen mijn beslissing op uw bezwaar.
Dien dan voor 14 december 2016 uw beroepschrift in bij de rechtbank. (…)”
2.3.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft belanghebbende opnieuw bezwaar gemaakt tegen, onder meer, de naheffingsaanslagen.
2.4.
Bij brief van 2 februari 2018 bevestigt de Inspecteur de ontvangst van het onder 2.3 genoemde bezwaar. De ontvangstbevestiging vermeldt, voor zover in hoger beroep van belang, dat tegen enkele van de bestreden naheffingsaanslagen al eerder bezwaar is gemaakt en dat hierop al uitspraak op bezwaar is gedaan. Het betreft, onder meer, de onder 1.1 opgenomen naheffingsaanslagen. De brief vermeldt verder:
“Op 8 januari 2018 gaf uw collega, de heer [A] , telefonisch desgevraagd
aan dat ik de bezwaarschriften tegen de hiervoor vermelde aanslagen niet hoef aan te merken als beroep. Ik heb uw bezwaarschriften van 3 januari 2018 dus niet doorgezonden naar rechtbank Den Haag.
(…)”
2.5.
Bij brief van 19 september 2018 doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar. Hierin herhaalt de Inspecteur dat op, onder meer, de onder 1.1 opgenomen naheffingsaanslagen eerder uitspraak op bezwaar is gedaan. De brief vermeldt verder:
“Op 8 januari 2018 gaf u, telefonisch desgevraagd aan dat ik de bezwaarschriften tegen de hiervoor vermelde aanslagen niet hoef aan te merken als beroep. Ik heb uw bezwaarschriften niet doorgezonden naar rechtbank Den Haag.”
2.6.1.
Bij faxbericht van 2 juli 2019 aan de Rechtbank verzoekt belanghebbende om een behandeldatum van het beroep. Daarbij heeft belanghebbende, voor zover in hoger beroep van belang, een afschrift van het beroepschrift, gedagtekend 3 oktober 2018, een afschrift van de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 september 2018, en een afschrift van een bezwaarschrift, gedagtekend 29 juni 2017, overgelegd.
2.6.2.
Het bezwaarschrift met dagtekening 29 juni 2017 vermeldt:
“Hierbij dienen wij nogmaals bezwaar in tegen aanslagnummer:
[nummer 2] .A.01.6010 [nummer 2] .A.01.6070
[nummer 2] .A.01.6020 [nummer 2] .A.01.6080
[nummer 2] .A.01.6030 [nummer 2] .A.01.6090
[nummer 2] .A.01.6040 [nummer 2] .A.01.6100
[nummer 2] .A.01.6050 [nummer 2] .A.01.6110
[nummer 2] .A.01.6060 [nummer 2] .A.01.6120
(…)”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“4. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de brief van 2 juli 2019 als het door eiseres gestelde beroep van 3 oktober 2018, het bezwaar van 3 januari 2018 en het nadere bezwaar van 20 april 2018 buiten de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de bestreden uitspraken op bezwaar door de rechtbank zijn ontvangen.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding haar niet is toe te rekenen. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5. Met betrekking tot de tijdigheid van de door belanghebbende ingediende beroepschriften heeft de Rechtbank in rechtsoverwegingen 4, 5, 6 en 7 op goede gronden een juiste beslissing genomen, behoudens de verwijzing in rechtsoverweging 5 naar het ‘nadere bezwaar van 20 april 2018’, waar bedoeld zal zijn het nadere bezwaar van 29 juni 2017, welke verschrijving aan het oordeel van de Rechtbank niet af doet. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen gronden, feiten of omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak kunnen werpen. De beroepen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, I. Reijngoud en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 20 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.