In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van [X] B.V. tegen naheffingsaanslagen loonheffing. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen vijf naheffingsaanslagen die door de Inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De Inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, omdat de genoemde aanslagen volgens hem niet bestonden. De Rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 10 februari 2022, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 bleek dat de belanghebbende geen afschriften van de naheffingsaanslagen had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank. De gemachtigde van de belanghebbende was niet ter zitting verschenen, wat leidde tot de conclusie dat de bezwaren niet-ontvankelijk waren. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de Inspecteur de bezwaren op goede gronden niet-ontvankelijk had verklaard. De belanghebbende had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de zaak in een ander licht konden plaatsen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.