ECLI:NL:GHDHA:2023:2710

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
BK-22/00327, BK-22/00328, BK-22/00329, BK-22/00330 en BK-22/00331
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslagen loonheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van [X] B.V. tegen naheffingsaanslagen loonheffing. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen vijf naheffingsaanslagen die door de Inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De Inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, omdat de genoemde aanslagen volgens hem niet bestonden. De Rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 10 februari 2022, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 bleek dat de belanghebbende geen afschriften van de naheffingsaanslagen had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank. De gemachtigde van de belanghebbende was niet ter zitting verschenen, wat leidde tot de conclusie dat de bezwaren niet-ontvankelijk waren. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de Inspecteur de bezwaren op goede gronden niet-ontvankelijk had verklaard. De belanghebbende had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de zaak in een ander licht konden plaatsen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00327, BK-22/00328, BK-22/00329, BK-22/00330 en BK-22/00331

Uitspraak van 20 september 2023

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N. Adrichem)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 februari 2022, nummers SGR 19/4362, SGR 19/4423, SGR 19/4463, SGR 19/4466 en SGR 19/4470.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een vijftal door haar genoemde naheffingsaanslagen in de loonheffingen.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake heeft de Rechtbank € 345 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 584. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 juni 2023. De Inspecteur is verschenen. De datum van de zitting is met de gemachtigde van belanghebbende na een eerder verleend uitstel telefonisch afgestemd. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 15 mei 2023 naar het postbusadres van de gemachtigde van belanghebbende, [postadres 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 juni 2023 retour afzender gekomen en op 5 juni 2023 door het Hof ontvangen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is ook per e-mailbericht van 13 mei 2023 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Dit e-mailbericht is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende nogmaals verzonden op 31 mei 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ontvangst van laatstgenoemd bericht bevestigd per e-mailbericht van 5 juni 2023. Van de zijde van belanghebbende is [A] verschenen. [A] beschikte niet over een volmacht en heeft deze ook nadien, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Het Hof gaat er daarom vanuit dat namens belanghebbende niemand ter zitting is verschenen en gaat aan de verklaringen van [A] voorbij. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, met zaaknummers BK-22/00318 en BK-22/00319, BK-22/00320 tot en met BK-22/00326, BK-22/00332 tot en met BK-22/00336 en BK-22/00337 tot en met BK-22/00342. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, de feiten als volgt vastgesteld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
6. Eiseres heeft gedurende de beroepsprocedure verschillende correspondentieadressen aan de rechtbank doorgegeven:
  • In het beroepschrift met dagtekening 3 oktober 2018 wordt [postadres 2] (adres 1) als correspondentieadres vermeld;
  • In de brief van 2 juli 2019 wordt [postadres 3] (adres 2) als correspondentieadres vermeld;
  • In haar brief met dagtekening 23 juli 2019 wordt [postadres 4] (adres 3) als correspondentieadres vermeld;
  • In haar brief met dagtekening 24 januari 2020 wordt adres 2 als correspondentie adres genoemd.
7. Op 11 december 2019 heeft de rechtbank aan eiseres een brief gestuurd waarin is verzocht om afschriften van de genoemde naheffingsaanslagen te overleggen. In reactie hierop heeft eiseres de op 24 januari 2020 gedagtekende brief met bijlagen verstuurd. Volgens de brief bevatten de bijlagen 1 tot en met 5 afschriften van de naheffingsaanslagen en bezwaarschriften. De rechtbank heeft in de bijlagen 1 tot en met 5 geen naheffingsaanslagen aangetroffen, maar wel enkele blanco vellen.
8. Bij brief van 24 juli 2020 wordt eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog afschriften van de naheffingsaanslagen toe te sturen. Deze brief is verstuurd naar adres 1.
9. Bij uitblijven van een reactie op de brief van 24 juli 2020 is eiseres per aangetekende van 9 oktober 2020 gerappelleerd. De brief is verstuurd naar adres 2 en op 22 oktober 2020 door de rechtbank onbestelbaar retour ontvangen.
10. Bij aangetekende brief van 28 oktober 2020 is eiseres nogmaals gerappelleerd. Deze brief is geadresseerd aan adres 3 en op 16 november 2020 door de rechtbank onbestelbaar retour ontvangen.
(…)”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“11. In geschil is of verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de genoemde aanslagnummers niet bestaan en dat zij mogelijk abusievelijk zijn genoemd aangezien aan eiseres een groot aantal naheffingsaanslagen is opgelegd. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk en weegt daarbij mee dat eiseres desgevraagd geen afschriften van de door haar genoemde naheffingsaanslagen heeft overgelegd. Op de verzoeken die de rechtbank daartoe heeft gedaan is en die naar alledrie de doorgegeven correspondentieadressen zijn verstuurd, is door eiseres niet gereageerd.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht in haar bezwaren niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken. Ingevolge artikel 8:1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Een besluit is ingevolge artikel 1:3 Awb een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt echter dat in afwijking van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, indien – voor zover voor onderhavige zaak van belang – het een belastingaanslag betreft. Door de verbinding van artikel 8:1 Awb met artikel 7:1 Awb geldt dat ook voor het instellen van bezwaar.
5.2.
Gelet op het vorenstaande kan belanghebbende aldus bezwaar maken tegen een ingevolge de belastingwet opgelegde naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft echter bezwaar gemaakt tegen, volgens de Inspecteur niet-bestaande, naheffingsaanslagen in de loonheffingen. Aangezien belanghebbende, na daartoe door de Inspecteur en de Rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, geen (kopieën van) naheffingsaanslagen heeft overgelegd en het Hof evenmin afschriften daarvan heeft verstrekt, gaat het Hof ervan uit dat de in geschil zijnde naheffingsaanslagen inderdaad niet bestaan.
5.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in rechtsoverwegingen 12 en 13 daarom op goede gronden een juiste beslissing genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen gronden, feiten of omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak kunnen werpen. De Inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, I. Reijngoud en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 20 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.