ECLI:NL:GHDHA:2023:2709

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
BK-22/00320, BK-22/00321, BK-22/00322, BK-22/00323, BK-22/00324, BK-22/00325 en BK-22/00326
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften die door [X] B.V. zijn ingediend tegen naheffingsaanslagen in de loonheffingen. De Inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De Rechtbank Den Haag had deze beslissing bevestigd in haar uitspraak van 10 februari 2022.

Belanghebbende, [X] B.V., had bezwaarschriften ingediend tegen verschillende naheffingsaanslagen, maar de Rechtbank oordeelde dat de bezwaarschriften niet tijdig waren ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. De Rechtbank concludeerde dat de bezwaarschriften van belanghebbende te laat waren ontvangen door de Inspecteur, en dat er geen bewijs was dat de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende kon worden toegerekend.

In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en bevestigd dat de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht was om correctieberichten van belanghebbende als bezwaarschriften te beschouwen, aangezien deze geen bezwaarschriften zijn in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00320, BK-22/00321, BK-22/00322, BK-22/00323, BK-22/00324, BK-22/00325 en BK-22/00326

Uitspraak van 20 september 2023

in het geding tussen:

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N. Adrichem)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 februari 2022, nummers SGR 19/4453, SGR 19/4454, SGR 19/4462, SGR 19/4464, SGR 19/4469, SGR 19/4471 en SGR 19/4474.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de hierna vermelde tijdvakken naheffingsaanslagen in de loonheffingen (de naheffingsaanslagen) opgelegd:
Aanslagnummer
Tijdvak
Dagtekening
[…] .A.01.608.0
augustus 2016
24 oktober 2016
[…] .A.01.609.0
september 2016
25 november 2016
[…] ,A,01.610.0
oktober 2016
23 december 2016
[…] .A.01.611.0
november 2016
27 januari 2017
[…] .A.01.612.0
december 2016
24 februari 2017
[…] .A.01.612.1
december 2016
7 april 2017
[…] .A.01.707.0
juli 2017
22 september 2017
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 584. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 juni 2023. De Inspecteur is verschenen. De datum van de zitting is met de gemachtigde van belanghebbende na een eerder verleend uitstel telefonisch afgestemd. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 15 mei 2023 naar het postbusadres van de gemachtigde van belanghebbende, [postadres] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 juni 2023 retour afzender gekomen en op 5 juni 2023 door het Hof ontvangen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is ook per e-mailbericht van 13 mei 2023 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Dit e-mailbericht is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende nogmaals verzonden op 31 mei 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ontvangst van laatstgenoemd bericht bevestigd per e-mailbericht van 5 juni 2023. Van de zijde van belanghebbende is [A] verschenen. [A] beschikte niet over een volmacht en heeft deze ook nadien, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Het Hof gaat er daarom vanuit dat namens belanghebbende niemand ter zitting is verschenen en gaat aan de verklaringen van [A] voorbij. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, met zaaknummers BK-22/00318 en BK-22/00319, BK-22/00327 tot en met BK-22/00331, BK-22/00332 tot en met BK-22/00336 en BK-22/00337 tot en met BK-22/00342. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, de feiten als volgt vastgesteld, waarbij de Inspecteur is aangeduid als verweerder:
“(…)
2. Door verweerder zijn op 1 november 2017 bezwaarschriften ontvangen die zien op de naheffingsaanslagen met aanslagnummers eindigend op 608.0, 609.0, 610.0, 611.0, 612.0, 612.1. Het bezwaarschrift dat ziet op de naheffingsaanslag met het aanslagnummer eindigend op 707.0 is ontvangen op 5 januari 2018.
(…)”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“7. In geschil is of de bezwaarschriften terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zijn verklaard.
8. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) aan op de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door het bestuursorgaan is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Indien een bezwaarschrift te laat is ingediend, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. In dat geval laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
9. Gelet op de dagtekeningen van de naheffingsaanslagen is de termijn om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslagen verstreken tussen 5 december 2016 (de naheffingsaanslag van 24 oktober 2016) en 3 november 2017 (de naheffingsaanslag van 22 september 2017). De door verweerder ontvangen bezwaren zijn dan ook te laat ingediend. Eiseres heeft gedurende de beroepsfase nadere stukken ingebracht, beweerdelijk betreffend afschriften van eerdere bezwaarschriften. Deze bezwaarschriften zijn telkens enkele dagen na de respectievelijke naheffingsaanslag gedagtekend. Verweerder heeft verklaard dat hij deze bezwaarschriften nooit heeft ontvangen en dat hij zich verbaast over het feit dat eiseres deze stukken niet reeds gedurende de bezwaarfase heeft ingebracht. Nu verweerder de ontvangst van de bezwaarschriften ontkend is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij zijn
verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Dat de termijnoverschrijding eiseres niet is toe te rekenen is niet gebleken.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard en zijn de beroepen ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht in haar bezwaren niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Met betrekking tot de tijdigheid van de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen heeft de Rechtbank in de rechtsoverwegingen 8, 9 en 10 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep, behoudens hetgeen onder 5.2 wordt overwogen, geen gronden, feiten of omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak kunnen werpen. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.2.
Het Hof voegt hieraan toe dat als de stelling van belanghebbende in hoger beroep aldus moet worden begrepen dat de Inspecteur de door haar ingediende correctieberichten als bezwaarschriften had moeten behandelen, dit niet leidt tot een ander oordeel. Wat er ook zij van het antwoord op de vraag of belanghebbende in deze zaken correctieberichten heeft ingediend – belanghebbende heeft in alle bij het Hof aanhangige en ter zitting tegelijkertijd behandelde zaken een standaard hogerberoepschrift ingediend zonder (kopieën van) correctieberichten bij te voegen – een correctiebericht is, op grond van artikel 28a, lid 3 van de Wet op de Loonbelasting 1964, geen bezwaarschrift in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Inspecteur was daarom niet gehouden om de correctieberichten, zo die in deze zaken al zijn ingediend, als bezwaarschrift aan te merken en hierop uitspraak te doen.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, I. Reijngoud en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 20 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.