ECLI:NL:GHDHA:2023:2703

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 januari 2024
Zaaknummer
200.308.970/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing wilsbekwaamheid erflaatster bij testament en bewijslevering door appellanten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat erflaatster wilsbekwaam was ten tijde van het passeren van haar testament op 19 april 2018. Appellanten, die als erfgenamen optreden, zijn van mening dat het testament nietig moet worden verklaard omdat erflaatster op dat moment niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank had geoordeeld dat er geen grond was voor vernietiging van het testament, maar appellanten betwisten dit en hebben bewijs aangeboden ter onderbouwing van hun stelling dat erflaatster leed aan een geestelijke stoornis, namelijk dementie. Het hof heeft appellanten toegelaten tot bewijslevering, waarbij zij moeten aantonen dat erflaatster op het moment van het passeren van het testament niet in staat was de gevolgen van haar beslissing te overzien. Het hof benadrukt dat de notaris verantwoordelijk is voor het beoordelen van de wilsbekwaamheid van de testateur en dat de rechter uiteindelijk beslist over de nietigheid van de uiterste wilsbeschikking. De zaak is van belang voor de toetsing van wilsbekwaamheid in het erfrecht en de verantwoordelijkheden van de notaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.308.970/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/614692/ HA ZA 21-216

Arrest van 29 augustus 2023

Inzake
1. [appellante 1] ,
als bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
hierna te noemen: [appellante 1] ,
2. [appellante 2] ,
als bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
hierna te noemen: [appellante 2] ,
3. [appellante 3] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
hierna te noemen: [appellante 3] ,
4. [appellante 4] ,
wonende op [woonplaats] (Griekenland),
hierna te noemen: [appellante 4] ,
gezamenlijk te noemen: appellanten,
appellanten,
advocaat: mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland.

Het verloop van het geding

Op 18 februari 2022 hebben appellanten appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 1 december 2021 tussen partijen gewezen.
Bij memorie van grieven hebben appellanten vier grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven weersproken.
Op 18 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Appellanten hebben een pleitnota in het geding gebracht alsmede hun eis verminderd. Door geïntimeerde is een pleitnota in het geding gebracht.
Appellanten hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Procesrechtelijk

1. Appellanten hebben op 12 januari 2023 nog een productie 25 overgelegd, waartegen geïntimeerde tijdens de mondelinge behandeling bezwaar heeft gemaakt. Zoals het hof reeds tijdens die mondelinge behandeling heeft meegedeeld, zal het hof deze productie buiten beschouwing laten als zijnde in strijd met de tweeconclusieregel. De productie betreft feitelijk een verkapte conclusie nu in deze productie een nadere reactie op de memorie van antwoord wordt gegeven.

Kern geschil

2. [erflaatster] (hierna erflaatster) is op [overlijdensdatum] 2019 overleden. Uit haar (laatste) testament van 19 april 2018 volgt onder meer en voor zover in deze zaak van belang:
  • Ik legateer, ten laste van mijn gezamenlijke erfgenamen aan mijn broer, de heer [broer erflaatster] , geboren op [geboortedatum] 1939, wonende te [adresgegevens 1] mijn woning, gelegen te [adresgegevens 2] groot twee are en vierenveertig centiaren;
  • Onder de last van voormeld legaat benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenamen, gezamenlijk en ieder voor een gelijk deel: mijn zus [zus erflaatster] , mijn broer [rechthebbende] , mijn broer [broer erflaatster] .
  • Ik benoem tot executeur mijn broer [broer erflaatster] .
3. Appellanten zijn van mening dat het testament van erflaatster nietig moet worden verklaard aangezien erflaatster op het moment van het passeren van het testament haar wil niet kon bepalen en zij daardoor de gevolgen van haar testament niet kon overzien. Geïntimeerde betwist gemotiveerd de stelling van appellanten dat erflaatster niet haar wil kon bepalen.

Bestreden vonnis rechtbank 1 december 2021

4. Uit rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis volgt dat de rechtbank van oordeel is dat erflaatster op het moment van het passeren van haar testament op 19 april 2018 wilsbekwaam was en er geen grond aanwezig is voor vernietiging van het testament.

Vordering appellanten na vermindering van eis

5. Appellanten vorderen bij memorie van grieven dat het hof bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2021 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellanten alsnog zal toewijzen en mitsdien:
I.het testament van erflaatster van 19 april 2018 nietig zal verklaren althans zal verklaren voor recht dat het testament van erflaatster van 19 april 2018 nietig is;
IIgeïntimeerde zal veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van het arrest de bankafschriften van bankrekening [bankrekeningnummr] van over vijf jaren voorafgaand aan haar overlijden aan appellanten te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IIIgeïntimeerde zal veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording aan appellanten over het door hem gevoerde financieel beheer over het inkomen en vermogen van erflaatster met de daaraan ten grondslag liggende verificatoire bescheiden waaronder de bankafschriften, facturen, bonnen en overeenkomsten, in het bijzonder over de periode van 1 januari 2014 althans vanaf 1 januari 2016 althans vanaf 3 augustus 2016 tot en met heden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom aan appellanten van € 250 per dag – een gedeelte van een dag daaronder begrepen – met een maximum van € 100.000,- voor iedere dag of dagdeel dat geïntimeerde hiermee in gebreke is en voor zover geïntimeerde geen volledige en afdoende rekening en verantwoording over genoemde periode kan afleggen hem zal veroordelen tot terugbetaling van de door hem niet verantwoorde bedragen, voor zover deze niet aantoonbaar ten goede zijn gekomen aan erflaatster, zulks op de ervenrekening;
IVzal verklaren voor recht dat geïntimeerde zijn aandeel in de vordering van € 20.000,- op zijn persoon heeft verbeurd aan appellanten;
V.de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflaatster zal vaststellen en/of zal gelasten door alle bezittingen en schulden van de nalatenschap van erflaatster aan geïntimeerde toe te delen tegen vergoeding van de overwaarde aan appellanten, welke onderbedelingsvordering volgens appellanten per deelgenoot als volgt bedraagt:
€ 208.368,50 exclusief verbeuring van voornoemd vorderingsrecht van € 20.000,-
€ 211.701,90 inclusief verbeuring van voornoemd vorderingsrecht van € 20.000,-;
VI.geïntimeerde zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, zowel in conventie als in reconventie, de kosten voor conservatoire beslaglegging van € 3.133,57 en de eventuele nakosten daaronder begrepen;
althans zodanig zal oordelen als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
6. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 18 januari 2023 hebben appellanten hun eis verminderd en gevorderd dat het hof eerst beslist over de vordering tot nietigverklaring van het testament (petitum onder I) en dat het de beslissing ten aanzien van de overige vorderingen zal aanhouden. De vordering vermeld onder II van het petitum is ter zitting ingetrokken.
Het hof begrijpt de vermindering van eis aldus dat de overige vorderingen kunnen wijzigen in het geval van nietigverklaring van het testament.

Grief 3 Wilsbekwaamheid en is het testament van erflaatster complex?

Standpunt appellanten

7. In hun memorie van grieven stellen appellanten: “Ten onrechte overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 4.6. van het bestreden vonnis dat er geen aanleiding is om het testament van erflaatster te vernietigen. In dat kader overweegt de rechtbank ten onrechte dat het testament van erflaatster niet ingrijpend en complex was. De rechtbank is ten onrechte niet van oordeel dat het testament van erflater objectief medisch gezien niet beschouwd kan worden als een zeer eenvoudige beslissing.” Appellanten voeren aan dat erflaatster leed aan een blijvende geestesstoornis. Met betrekking tot de blijvende geestesstoornis hebben appellanten onder meer aangegeven: a) erflaatster is sinds 6 april 2016 gediagnostiseerd met dementie, b) erflaatster heeft dan al geheugendefecten in zowel de korte als de lange termijn, c) erflaatster is volgens aantekeningen van de praktijkondersteuner van de huisarts gedesoriënteerd in tijd en de aandacht is moeilijk te trekken, d) in het medisch dossier van erflaatster staat herhaaldelijk gedocumenteerd dat erflaatster geen ziekte-inzicht heeft en dat façadegedrag van erflaatster opvalt. Verder stellen appellanten dat er op 19 april 2018 een geestelijke stoornis aanwezig was. Voorts stellen appellanten: a) dat de geestelijke stoornis een redelijke waardering van de bij de behandeling betrokken belangen belette en b) dat de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Zij verwijzen in de memorie van grieven ter onderbouwing van hun standpunt onder meer naar het medisch rapport van Th. [getuige 1] , arts, van 24 december 2020.
8. Ook voeren appellanten aan dat de notaris had moeten twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflaatster en dat de notaris zich niet voldoende heeft vergewist van de daadwerkelijke situatie van erflaatster. Hij heeft geen VIA-verklaring opgevraagd. Dat de notaris zich op het standpunt stelt dat hij zich heeft vergewist van de wilsbekwaamheid van erflaatster, geeft dan ook niet de garantie dat erflaatster daadwerkelijk wilsbekwaam was.
9. Appellanten stellen dat de rechtbank ten onrechte hun bewijsaanbod heeft gepasseerd. In de memorie van grieven bieden appellanten (nader) bewijs aan van het standpunt dat erflaatster ten aanzien van het testament van 19 april 2018 wilsonbekwaam was. Ter zitting van 18 januari 2023 bieden appellanten bewijs aan van hun standpunt dat erflaatster ten tijde van het opmaken van haar laatste testament leed aan een geestesstoornis, door het horen van de heer [getuige 1] , huisarts [getuige 2] en partijen als getuigen, alsmede door de benoeming van een deskundige.

Standpunt geïntimeerde

10. Geïntimeerde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij voert aan dat erflaatster altijd zelfstandig heeft gewoond. Verder voert geïntimeerde aan dat hij nooit bericht heeft gehad over dementie of andere zaken. Geïntimeerde acht het rapport van de heer [getuige 1] ongeloofwaardig. Het rapport bevat veel tegenstrijdigheden en moet daarom terzijde worden geschoven. Hij voert aan dat de heer [getuige 1] erflaatster nooit bij leven heeft gezien en dat hij slechts het medisch dossier van erflaatster heeft bestudeerd. Verder stelt geïntimeerde zich op het standpunt dat aan de vrijheid van erflaatster een testament op te (laten) maken grote waarde moet worden toegekend. Niet te snel mag (achteraf) worden aangenomen dat voldaan is aan de vereisten van artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Geïntimeerde stelt dat het belang van de testeervrijheid samenhangt met het beginsel dat iedereen het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Dat betekent dat die burger ook in vrijheid mag bepalen dat en op welke wijze zijn testament wordt gewijzigd. Het hof begrijpt uit het betoog van geïntimeerde dat hij zich op het standpunt stelt dat erflaatster de gevolgen van (de wijziging van) haar testament kon overzien.

Overwegingen van het hof

Testeervrijheid en de beperking door wilsbekwaamheid

11. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt in het erfrecht is de testeervrijheid. Deze vrijheid dient zo veel mogelijk te worden gerespecteerd. Het oordeel over de vraag of een bepaalde uiterste wilsbeschikking nietig is, is primair voorbehouden aan de rechter. Beperking van de testeervrijheid vereist naar het oordeel van het hof een objectieve rechtvaardiging.
12. Het maken van een uiterste wilsbeschikking is een (eenzijdige, ongerichte) rechtshandeling. Daarvoor gelden de algemene bepalingen inzake rechtshandelingen van artikel 3:32 e.v. BW, voor zover de bepalingen van Boek 4 BW daarvan niet afwijken. Dat betekent dat voor het maken van een uiterste wilsbeschikking een op rechtsgevolg gerichte wil noodzakelijk is, die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Lijdt de testateur aan een (tijdelijke of blijvende) geestelijke stoornis, dan wordt de bij zijn/haar verklaring behorende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (art. 3:34 lid 1 BW). Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen is gericht, zoals een uiterste wilsbeschikking, is in geval van het ontbreken van de vereiste wil nietig (art. 3:34 lid 2 BW). Het voorgaande betekent niet dat wie aan een geestelijke stoornis lijdt, nooit een uiterste wilsbeschikking kan maken. Dit zal mede afhangen van de ernst van die stoornis en de ingewikkeldheid van de desbetreffende wilsbeschikking. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarwegender de belangen, des te hoger zijn de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld.
13. De kern van het geschil is of erflaatster op het moment van het passeren van het testament op 19 april 2018, ondanks een mogelijke geestelijke stoornis, de gevolgen van haar uiterste wil kon overzien.
14. Bij de beoordeling of erflaatster haar wil kon bepalen is eveneens relevant of de inhoudelijke bepalingen van het testament complex zijn of niet. Het aanwijzen van een erfgenaam of het vermaken van een goed aan iemand die erflaatster goed kent, acht het hof niet complex. Dat erflaatster niet zou kunnen overzien wat de taak is van de executeur acht het hof niet relevant, aangezien ook mensen die niet lijden aan een vorm van dementie veelal geen beeld hebben van de taak van de executeur. Niet vereist is dat erflaatster toentertijd een volledig overzicht had van alle juridische finesses van haar uiterste wilsbeschikking. Ter beantwoording van de vraag of het testament in dit specifieke geval nietig is, is met name relevant of erflaatster op het moment van het passeren van haar testament gezien haar geestestoestand kon begrijpen dat: a) zij haar woonhuis aan geïntimeerde vermaakte bij haar overlijden b) zij haar broers [rechthebbende] , [geïntimeerde] en haar zuster [zus erflaatster] benoemde tot haar erfgenamen en waartoe dit voor ieder van de erfgenamen zou leiden. Als komt vast te staan dat erflaatster deze aspecten op dat moment kon overzien, zou daaruit de conclusie getrokken kunnen worden dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament in staat was haar wil te bepalen.
15. Bij het passeren van een testament is het de taak van de notaris om te controleren of de testateur op het moment van het passeren van het testament de strekking van zijn/haar testament kon overzien. Het behoort eveneens tot de verantwoordelijkheid van de notaris om te beoordelen of hij/zij het stappenplan moet hanteren van de Koninklijke Notariële Broederschap (KNB) inzake wilsbekwaamheid. Uiteindelijk is het aan de rechter om te bepalen of een uiterste wilsbeschikking nietig is wegens een stoornis van de geestelijke vermogens van de testateur die een
redelijkewaardering van de betrokken belangen belette. Het staat de rechter vrij om per geval een nadere concretisering van de maatstaf van art. 3:34 lid 1 BW aan te leggen, waarbij in het ene geval die maatstaf uitgebreider zal zijn dan in het andere geval.
16. Appellanten hebben hun stelling, dat erflaatster ten tijde van het maken van haar uiterste wil leed aan een geestelijke stoornis waardoor zij de gevolgen van (de wijziging van) haar testament niet kon overzien, onderbouwd met een aantal verklaringen van naasten van erflaatster en met een beoordeling van het medisch dossier van erflaatster door een arts, [getuige 1] . Geïntimeerde heeft de inhoud van dit rapport betwist en ook overigens de stellingen van appellanten gemotiveerd weersproken. Hij heeft onder meer een brief van de notaris overgelegd die gemotiveerd weergeeft dat hij het ‘stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid’ heeft gevolgd. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op deze gemotiveerde stellingen van appellanten en de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde, niet is komen vast te staan dat erflaatster ten tijde van het maken van de uiterste wil wilsbekwaam was en dat daarom bewijslevering noodzakelijk is.
17. Aangezien appellanten zich beroepen op het rechtsgevolg: nietigheid van het testament, rust op appellanten de bewijslast om te bewijzen dat erflaatster op het moment van het passeren van het testament (19 april 2018) vanwege haar mogelijke geestelijke stoornis niet kon begrijpen dat: a) zij haar woonhuis aan geïntimeerde vermaakte bij haar overlijden b) zij haar broers [rechthebbende] , [geïntimeerde] en haar zuster [zus erflaatster] benoemde tot haar erfgenamen en zij de daarbij betrokken belangen niet kon overzien. Nu appellanten naar het oordeel van het hof hebben voldaan aan hun stelplicht en zij een voldoende specifiek bewijsaanbod hebben gedaan zal het hof hen toelaten tot het leveren van bewijs van hetgeen hiervoor is gesteld. Het hof zal, in elk geval in dit stadium van de procedure, niet overgaan tot benoeming van een deskundige.
18. Appellanten hebben ter zitting nog bewijs aangeboden van een aantal andere door hen ingenomen standpunten. Het hof is van oordeel dat eerst moet komen vast te staan of erflaatster ten tijde van het maken van de uiterste wil wilsbekwaam was of niet. Vervolgens zal dan worden bezien of en in hoeverre het hof de andere stellingen van appellanten zal moeten beoordelen.

Overige grieven

19. Grief 1 behoeft geen bespreking meer aangezien appellanten daar geen belang meer bij hebben nu zij hun vordering onder II hebben ingetrokken.

Beslissing

Het hof:
- laat appellanten toe om te bewijzen met alle middelen rechtens en specifiek door het horen van getuigen dat erflaatster op het moment van het passeren van haar testament op 19 april 2018, gezien haar geestestoestand, niet begreep dat: a) zij haar woonhuis aan geïntimeerde/broer [geïntimeerde] vermaakte bij haar overlijden b) zij haar broers [rechthebbende] , [geïntimeerde] en haar zuster [zus erflaatster] benoemde tot haar erfgenamen en zij de daarbij betrokken belangen niet kon overzien;
- bepaalt dat, indien appellanten (een) getuige(n) willen doen horen, het getuigenverhoor zal worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. E.A. Mink en bij diens afwezigheid mr. J.M. van de Poll;
- bepaalt dat appellanten tijdig, ten minste 10 dagen voor het te houden getuigenverhoor, aan de griffier van dit hof – onder gelijktijdige mededeling aan de wederpartij – opgave doen van de te horen getuige(n) met vermelding van de naam en de woonplaats van de getuigen;
- bepaalt dat appellanten tenminste 10 dagen voor het te houden getuigenverhoor de getuige(n) bij exploot of bij aangetekende brief oproepen. De oproeping maakt melding van dag, uur en plaats van het verhoor, van de feiten waaromtrent bewijs moet worden geleverd en van de gevolgen, verbonden aan het niet verschijnen ter zitting;
- bepaalt dat, indien appellanten (een) getuige(n) willen doen horen, partijen binnen vier weken na de datum van dit arrest hun verhinderdata opgeven voor het te houden getuigenverhoor;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en A.A.F. Donders en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.