ECLI:NL:GHDHA:2023:2702

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
28 januari 2024
Zaaknummer
200.322.534/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de veroordeling tot aanwijzing van een contactpersoon voor de zorgregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd zijn geweest en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De vrouw was in eerste aanleg veroordeeld om een persoon of instantie aan te wijzen die het halen en brengen van hun kind kon faciliteren, op straffe van een dwangsom. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij zij vier grieven heeft aangevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis niet duidelijk heeft omschreven welke zorgregeling van toepassing is, waardoor de vrouw niet weet wat zij moet nakomen. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de vrouw slagen, omdat de voorzieningenrechter geen concrete zorgregeling heeft vastgesteld en de vrouw niet in staat is om een contactpersoon aan te wijzen. Het hof heeft de vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het hof benadrukt dat in de bodemprocedure verder moet worden gekeken naar de zorgregeling in het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer :200.322.534/01
Zaaknummer/rolnummer rechtbank: C/10/648882/KG ZA 22-1019

arrest van 25 juli 2023

inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Erdal te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
niet verschenen.

Het geding

Bij het hof zijn de volgende processtukken ingediend:
  • de appeldagvaarding van 9 februari 2023, waarbij de vrouw hoger beroep instelt tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2023 (hierna: het bestreden vonnis), met producties;
  • het procesdossier uit de eerste aanleg.
Het verzoek van de vrouw, de zaak als spoedappel te behandelen, is afgewezen.
Tegen de man is verstek verleend.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Korte weergave van de zaak

1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 2012 tot 16 juni 2022. Zij hebben tezamen een minderjarig kind over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen: [minderjarige] , geboren [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 2022 is een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald (hierna ook: zorgregeling) voor de contacten tussen de man en [minderjarige] , inhoudende de eerste zes weken voor de duur van twee uren begeleid contact, vervolgens vier weken voor de duur van drie uren begeleid contact, daarop volgend vier weken gedurende vier uren begeleid contact en daarna iedere week op de vrijdagochtend of vrijdagmiddag overeenkomstig het werkrooster van de man gedurende vier uren onbegeleid contact. De begeleiding werd in de periode dat de begeleide contacten plaatsvonden, uitgevoerd door Coach Point.
Op 4 november 2022, de zorgregeling was toen al niet langer onder begeleiding, heeft tussen de man en de vrouw een incident plaatsgevonden bij de overdracht van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling. De vrouw beschuldigt de man ervan haar toen verbaal te hebben bedreigd. De vrouw heeft daarvan aangifte gedaan en aan de man is een contactverbod opgelegd. In een e-mailbericht van het Openbaar Ministerie aan de Safegroup te Dordrecht van 25 januari 2023 is vermeld dat de man strafrechtelijk is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld toezicht door de Reclassering. De rechter heeft de man geen contactverbod opgelegd.
Omdat de vrouw de onbegeleide omgang niet nakwam heeft de man bij dagvaarding van 8 december 2022 een kort geding procedure aanhangig gemaakt om nakoming op straffe van een dwangsom te vorderen. Daarover gaat het nu in hoger beroep.
De vrouw heeft op 25 november 2022 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam, waarin zij verzoekt de man voor bepaalde tijd de omgang te ontzeggen en een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheid van een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] .

Het bestreden vonnis

2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:

In conventie:

  • de vrouw veroordeeld een persoon en/of instantie aan te wijzen die het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de nader tussen partijen af te spreken zorgregeling tussen [minderjarige] en de man kan faciliteren, waarbij elke week enkele uren onbegeleid contact tussen de man en [minderjarige] kan plaatsvinden;
  • de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan die veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
  • het vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de proceskosten tussen partijen gecompenseerd;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen;

In reconventie:

  • de vorderingen (van de vrouw) afgewezen;
  • de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

De vorderingen in hoger beroep van de vrouw

3. De vrouw heeft vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Zij vordert dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
De werking van het bestreden vonnis voor de duur van de procedure in hoger beroep zal schorsen;
Het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van de man alsnog zal afwijzen en de vordering van de vrouw in reconventie (schorsing van de in de beschikking van 10 mei 2022 vastgestelde zorgregeling in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure dan wel het door de raad uit te voeren raadsonderzoek, althans de man het recht op (onbegeleide) omgang voor bepaalde tijd te ontzeggen) alsnog zal toewijzen;
Kosten rechtens.

Beoordeling van het hoger beroep

De vordering tot schorsing van de werking van het bestreden vonnis

4. Omdat het hof in dit arrest in de hoofdzaak zal beslissen, heeft de vrouw geen belang meer bij haar vordering de werking van het bestreden vonnis voor de duur van de procedure in hoger beroep te schorsen. Deze wordt daarom afgewezen.
Spoedeisend belang
5. Het hof moet ambtshalve beoordelen of in hoger beroep nog altijd een spoedeisend belang bestaat bij de vorderingen. Het hof heeft geen informatie verkregen over de stand van zaken van de door de vrouw aanhangig gemaakte bodemprocedure, zodat het hof niet weet of daarin al stappen zijn gezet dan wel beslissingen zijn genomen. Het hof zal ervan uitgaan dat er een spoedeisend belang is.
De hoofdzaak
6. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van de man: de vrouw te veroordelen tot nakoming van de bij beschikking van 10 mei 2022 vastgestelde zorgregeling, inhoudende dat de man elke vrijdag vier uur onbegeleid contact heeft met de man, afgewezen. Dit heeft de voorzieningenrechter gedaan omdat de politie aan de man een contactverbod had opgelegd, zodat die regeling niet kon worden uitgevoerd. Inmiddels geldt niet langer een contactverbod. Dit maakt echter niet dat het hof de primaire vordering van de man alsnog zou kunnen toewijzen, omdat een contactpersoon niet langer noodzakelijk zou zijn. De man heeft immers verstek laten gaan en heeft dan ook niet de beoordeling van deze primaire vordering aan het hof voorgelegd.
7. Met betrekking tot de toegewezen subsidiaire vordering van de man heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de gedragingen van de man onwenselijk en onverstandig zijn. Ook de omstandigheid dat de man niet is verschenen bij het gesprek op 22 november 2022 met het Brughuis, Veilig Thuis en Safegroup om de situatie na het incident van 4 november 2022 te bespreken betitelt de voorzieningenrechter als een gemiste kans. Dat het voor [minderjarige] niet veilig zou zijn bij de man is echter niet gebleken, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om de zorgregeling te schorsen of onder begeleiding te laten plaatsvinden.
8. Het hof zal nu eerst de derde en vierde grief van de vrouw bespreken. Daarin stelt zij dat de voorzieningenrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld om een persoon en/of instantie aan te wijzen die het halen en brengen van [minderjarige] kan faciliteren. Haar familie, die ook door de man is bedreigd, kan of wil dit niet doen. Het faciliteren door een hulpverleningsinstantie is evenmin mogelijk, want de man heeft zijn medewerking aan niets verleend en ook niet een toezegging gedaan dat hij wel zal meewerken aan hulpverlening. In de vierde grief voert de vrouw aan dat haar ten onrechte een dwangsom is opgelegd voor iedere dag dat zij nalaat een persoon en/of instantie aan te wijzen die de zorgregeling kan faciliteren. Er is geen concrete hoofdveroordeling want de voorzieningenrechter koppelt de dwangsom aan het maken van nieuwe afspraken voor de invulling van een zorgregeling.
9. Het hof is van oordeel dat deze grieven slagen. De vrouw is veroordeeld een persoon en/of instantie aan te wijzen die het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de nader tussen partijen af te spreken zorgregeling tussen [minderjarige] en de man kan faciliteren, waarbij elke week enkele uren onbegeleid contact tussen de man en [minderjarige] kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft niet een concrete zorgregeling bepaald dan wel de reeds in de beschikking bepaalde zorgregeling van vier uren per week onbegeleid contact gehandhaafd. Het nader bepalen van een zorgregeling wordt aan partijen overgelaten, zo luidt de beslissing. Het hof acht het aannemelijk dat dit partijen niet gaat lukken, nu gesteld noch gebleken is dat de verhouding tussen partijen inmiddels is verbeterd. De vrouw heeft aangevoerd dat de man alle vormen van hulpverlening, overleg en communicatie in de weg staat. De vrouw kan dan ook naar het oordeel van het hof evenmin in staat worden geacht om een contactpersoon of instantie aan te wijzen die een dergelijke, nog nader tussen partijen af te spreken, zorgregeling kan begeleiden. Ook het koppelen van een dwangsom aan een niet concreet bepaalde veroordeling acht het hof niet op zijn plaats.
10. Het voorgaande betekent dat het hof de toegewezen vorderingen van de man alsnog zal afwijzen. Daarmee is het naar het oordeel van het hof niet nodig de andere grieven van de vrouw te bespreken, want daar heeft zij dan geen belang bij. Een kort geding procedure strekt tot het geven van een ordemaatregel; verder strekkende beslissingen dan die in dat verband noodzakelijk zijn hoeven dan ook niet te worden genomen. Het hof acht zich bovendien niet voldoende voorgelicht om te beslissen dat de in de beschikking van 10 mei 2022 bepaalde zorgregeling moet worden geschorst.
11. In de bodemprocedure moet verder worden gekeken naar de vraag of een zorgregeling en zo ja welke, tussen de man en [minderjarige] in het belang is van [minderjarige] .
12. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat partijen gewezen echtelieden zijn.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarin de vorderingen in conventie van de man zijn toegewezen en, opnieuw rechtdoende:
wijst deze vorderingen af;
compenseert de proceskosten tussen partijen;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.