ECLI:NL:GHDHA:2023:2701

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
28 januari 2024
Zaaknummer
200.321.205/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in gezagskwesties van kinderen met verblijfplaats in Marokko

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot de vorderingen van de vrouw inzake de gezagskwesties van hun kinderen. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw, die in hoger beroep ging tegen dit vonnis. De vrouw, die in Nederland woont, had de man, die in Marokko verblijft, gedagvaard om toestemming te verkrijgen voor reisdocumenten voor de kinderen en om hun hoofdverblijfplaats te wijzigen naar Nederland.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds de zomer van 2021 in Marokko verblijven en dat de gewone verblijfplaats van de kinderen daar is. Hierdoor is de Verordening Brussel II ter niet van toepassing. Ook op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag kon de Nederlandse rechter geen rechtsmacht vaststellen, omdat de kinderen al meer dan een jaar in Marokko verbleven en de vrouw geen verzoek tot terugkeer had ingediend bij de Marokkaanse rechter. Het hof heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze kwestie.

De beslissing van het hof is dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, en de vrouw heeft geen belang bij de verdere grieven die zij heeft ingediend, aangezien deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.321.205/01
Rolnummer rechtbank : C/10/647731 / KG ZA 22-949

arrest van 18 juli 2023

inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] , Marokko, [adresgegevens] ,
feitelijk zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
niet verschenen.

Het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de appeldagvaarding van 30 december 2022, waarbij de vrouw in hoger beroep komt van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 december 2022, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis;
  • het procesdossier uit de eerste aanleg.
Het verzoek van de vrouw om de zaak aan te merken als spoedappel, is afgewezen.
Tegen de man is verstek verleend.
De vrouw heeft, nadat de zaak daartoe een aantal malen is aangehouden, haar procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Korte weergave van de zaak

1. Partijen zijn op 14 februari 2006 gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie, thans nog minderjarige, kinderen geboren, te weten: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna tezamen te noemen: de kinderen. Bij beschikking van 1 november 2021 van de rechtbank Rotterdam is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. In de beschikking is bepaald dat het convenant en het ouderschapsplan, tussen partijen gesloten en op 17 september 2021 ondertekend, deel uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen en dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man in het buitenland, meer specifiek Marokko, zal zijn. De beschikking is volgens mededeling van de advocaat van de vrouw ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In de zomer van 2021 zijn de man, de vrouw en de kinderen naar Marokko gegaan. De vrouw is op enig moment teruggekeerd naar Nederland, de man en de kinderen verblijven nog altijd in Marokko.
De vrouw wenst nu dat de kinderen naar Nederland terugkeren en heeft de man op 15 november 2022 in kort geding gedagvaard, waarin zij heeft gevorderd, onder meer en voor zover hier van belang, dat haar vervangende toestemming wordt verleend voor het verkrijgen van reisdocumenten ten behoeve van de kinderen en dat zij vervangende toestemming verkrijgt om met de minderjarigen van Marokko naar Nederland te reizen. Verder heeft zij de wijziging van de voorlopige hoofdverblijfplaats van de kinderen gevorderd, in de zin dat die bij haar wordt bepaald en een vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op haar adres.
In deze procedure gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter ten aanzien van deze vorderingen rechtsmacht heeft.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om van de hiervoor vermelde vorderingen kennis te nemen
.
3. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw alsnog zal toewijzen.

Beoordeling van het hoger beroep

4. De eerste zes grieven van de vrouw zal het hof gezamenlijk bespreken. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze kwesties en zal dit als volgt toelichten.
5. Het hof gaat er van uit, gebaseerd op wat de vrouw heeft aangevoerd, dat de kinderen sinds de zomer van 2021 in Marokko verblijven. De vrouw heeft wel vermeld dat de huidige verblijfplaats van de man onbekend is, maar gelet op wat zij verder aanvoert met betrekking tot de kinderen, gaat het hof ervan uit dat de kinderen nog altijd in Marokko wonen.
6. Vast staat dat de kinderen al in de zomer van 2021 vanuit Nederland naar Marokko zijn vertrokken. Partijen hebben daar afspraken over gemaakt in een ouderschapsplan, in die zin dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man in Marokko zullen hebben. De vrouw betoogt weliswaar dat zij dit ouderschapsplan onder druk van de man heeft getekend, maar als dit al zo zou zijn maakt dit de beoordeling niet anders, temeer nu de vrouw kennelijk tot heden niet in een procedure de wijziging/vernietiging van dit ouderschapsplan heeft verzocht. Het hof moet er dan ook uitgaan dat de daarin getroffen regelingen tussen partijen rechtsgeldig zijn.
7. De kinderen verbleven op het moment van het aanhangig maken door de vrouw van de procedure al ruimschoots meer dan een jaar in Marokko. De gewone verblijfplaats van de kinderen is dan ook niet langer in Nederland gelegen. De Verordening Brussel II ter is daarom niet van toepassing.
8. Het hof zal nu bezien of rechtsmacht kan worden aangenomen op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: het verdrag), waarbij Marokko evenals Nederland partij is en ook was op het moment van het aanhangig maken van de procedure. De vorderingen van de vrouw betreffen onderwerpen waarop dit verdrag van toepassing is.
Ook op grond van het verdrag kan echter geen rechtsmacht van de Nederlandse rechter worden vastgesteld. Artikel 5 lid 1 van het Verdrag bepaalt dat de rechter van de gewone verblijfplaats bevoegd is. De uitzondering van artikel 7 van het Verdrag, in het geval de kinderen al ongeoorloofd zouden zijn achtergehouden in Marokko zoals de vrouw stelt, doet zich niet voor. Gesteld noch gebleken is namelijk dat de vrouw binnen een jaar nadat de kinderen in Marokko hebben verbleven, een verzoek tot terugkeer naar Nederland bij de Marokkaanse rechter heeft ingediend. Het hof verwijst verder naar wat het over het ouderschapsplan in punt 6 heeft overwogen. Ook aan de overige bevoegdheidsgronden uit het verdrag kan geen rechtsmacht wordt ontleend voor de Nederlandse rechter.
9. Dit betekent dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. Wat de vrouw verder nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Bij bespreking van de grieven VII en VIII heeft de vrouw verder geen belang, nu beoordeling daarvan niet tot een ander oordeel kan leiden.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, F. Ibili en M.J. van Cleef-Metsaars en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.