In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot de vorderingen van de vrouw inzake de gezagskwesties van hun kinderen. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw, die in hoger beroep ging tegen dit vonnis. De vrouw, die in Nederland woont, had de man, die in Marokko verblijft, gedagvaard om toestemming te verkrijgen voor reisdocumenten voor de kinderen en om hun hoofdverblijfplaats te wijzigen naar Nederland.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds de zomer van 2021 in Marokko verblijven en dat de gewone verblijfplaats van de kinderen daar is. Hierdoor is de Verordening Brussel II ter niet van toepassing. Ook op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag kon de Nederlandse rechter geen rechtsmacht vaststellen, omdat de kinderen al meer dan een jaar in Marokko verbleven en de vrouw geen verzoek tot terugkeer had ingediend bij de Marokkaanse rechter. Het hof heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze kwestie.
De beslissing van het hof is dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, en de vrouw heeft geen belang bij de verdere grieven die zij heeft ingediend, aangezien deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden.