ECLI:NL:GHDHA:2023:267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.294.174/01, 200.294.174/02, 200.294.176/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenverzoeken tussen man en vrouw met internationale elementen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw die zowel in Nederland als in de Verenigde Staten procederen. De man, wonende in de VS, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021. De vrouw heeft op haar beurt een verweerschrift ingediend. De man heeft verschillende nevenverzoeken ingediend, waaronder verzoeken tot het vaststellen van vergoedingsrechten met betrekking tot bankrekeningen en de verdeling van inboedel. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 28 mei 2021 is ontbonden en dat partijen ouders zijn van twee minderjarige kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de verzoeken van de man onvoldoende samenhang vertonen met de echtscheiding en dat de behandeling van deze verzoeken tot onnodige vertraging van de procedure zou leiden. Het hof heeft de verzoeken van de man afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers: 200.294.174/01 (echtscheiding)
200.294.174/02 (voorlopig getuigenverhoor)
200.294.176/01 (afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden)
zaaknummers rechtbank: C/09: 582426; 583661; 588287
rekestnummers rechtbank: FA RK: 19-7840; 19-8527; 20-739
beschikking van de meervoudige kamer van 22 februari 2023
inzake
[man] ,
wonende te [woonplaats 1] , Verenigde Staten van Amerika,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
tegen
[vrouw] , voor het huwelijk genaamd [naam vrouw voor huwelijk] ,
wonende te [woonplaats 2] , Verenigde Staten van Amerika,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Manen te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 30 april 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 28 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De man heeft op 8 december 2021 een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend.
2.4.
De vrouw heeft op 12 september 2022 een verweerschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend.
2.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van 9 juni 2021 met bijlage van de man, ingekomen op 10 juni 2021;
- een journaalbericht van 1 augustus 2022 van de vrouw, ingekomen op 1 augustus 2022;
- een journaalbericht van 5 augustus 2022 van de man, ingekomen op 8 augustus 2022;
- een journaalbericht van 12 augustus 2022 van de vrouw, ingekomen op 12 augustus 2022;
- een journaalbericht van 15 september 2022 met bijlage van de vrouw, ingekomen op 15 september 2022;
- een journaalbericht van 20 september 2022 met bijlage van de man, ingekomen op 20 september 2022;
- een journaalbericht van 22 september 2022 met bijlage van de vrouw, ingekomen op
22 september 2022;
- een journaalbericht van 23 september 2022 met bijlage van de man, ingekomen op 23 september 2022;
- een journaalbericht van 21 oktober 2022 met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 21 oktober 2022;
- een journaalbericht van 25 oktober 2022 met bijlagen van de man, ingekomen op 25 oktober 2022.
- een journaalbericht van 25 oktober 2022 met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 26 oktober 2022;
- een journaalbericht van 27 oktober 2022 van de vrouw, ingekomen op 27 oktober 2022.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft op 4 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. C.S.M. Ruijgrok en mr. S. de Jong;
- de vrouw, bijgestaan door mr. R. van Manen.
2.7.
Na de zitting is nog ingekomen:
- een journaalbericht van 30 december 2022 van de vrouw, ingekomen op 30 december 2022;
- een journaalbericht van 2 januari 2023 van de man, ingekomen op 2 januari 2023.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De man en de vrouw zijn op [datum] 2001 te Amsterdam met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Het huwelijk van partijen is op 28 mei 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] .
3.4.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw en de kinderen hebben de Amerikaanse en de Nederlandse nationaliteit.
3.5.
De man en de vrouw zijn onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, samengevat inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, er zijn geen verrekenbedingen opgenomen, en een keuze voor het Nederlandse huwelijksgoederenrecht.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn zij bevolen om hun gemeenschappelijke appartementsrecht aan het [woning] zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde, waarna de verkoopopbrengst bij helfte zal worden verdeeld. De man en de vrouw zijn niet-ontvankelijk verklaard in al hun overige financiële nevenverzoeken.
4.2.
De man verzoekt in de procedures met zaaknummers 200.294.174/01 en 200.294.175/01 de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In het principaal appel
I. Ten aanzien van de Robeco rekening op naam van de vrouw (nummer [rekeningnummer 1] ):
te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft van:
- primair € 1.531.396,- en;
- subsidiair € 1.106.396,- vanwege een vermindering voor de kosten van de huishouding ad
€ 425.000, dan wel een ander door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag;
welk bedrag door de vrouw binnen vier weken na de te wijzen beschikking dient te worden betaald op een nader door de man aan te geven bankrekening.
II. Ten aanzien van de ING rekening op naam van de vrouw (nummer [rekeningnummer 2] ):
te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft van € 241.896,- dan wel een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
welk bedrag door de vrouw binnen vier weken na de te wijzen beschikking dient te worden betaald op een nader door de man aan te geven bankrekening.
III. Ten aanzien van de Bank of America rekening op naam van de vrouw (nummer [rekeningnummer 3] ):
te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft van:
- primair USD 2.116.150,- waarvan een bedrag ad USD 1.264.100,- is aangewend voor de aankoop (USD 1.000.000,-) en twee verbouwingen (USD 87.100,- in 2008 en USD 177.000,- in 2012) van de woning van de vrouw in de V.S., en;
- subsidiair USD 1.264.100,- dan wel een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
welk bedrag door de vrouw binnen vier weken na de te wijzen beschikking dient te worden betaald op een nader door de man aan te geven bankrekening;
IV. Ten aanzien van de Georgetown Credit Union rekening van de vrouw (nummer [rekeningnummer 4] ):
te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft van USD 93.000, dan wel een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
welk bedrag door de vrouw binnen vier weken na de te wijzen beschikking dient te worden betaald op een nader door de man aan te geven bankrekening.
V. Ten aanzien van het HELOC krediet van partijen:
- te bepalen dat de man gehouden is de vrouw een bedrag te vergoeden van USD 13.000,- en
hij daarmee aan zijn onderlinge draagplicht voor deze schuld heeft voldaan, en;
- te bepalen dat de vrouw binnen vier weken na de te wijzen beschikking aan de man schriftelijk bewijs dient te tonen dat hij niet meer hoofdelijk aansprakelijk is voor het HELOC krediet en indien zij daar niet toe in staat is, haar te verplichten het volledige krediet binnen drie maanden na de ten deze te wijzen beschikking af te lossen en de man daarvan onmiddellijk schriftelijk bewijs te tonen.
VI. Ten aanzien van de eenvoudige gemeenschap van partijen:
- de vrouw te veroordelen om in verband met de door de man na 2009 betaalde eigenaarslasten met betrekking tot de woning aan [woning] een bedrag van € 23.168,- aan de man te voldoen, welk bedrag dient te worden vermeerderd met 50% van de nog door de man te betalen eigenaarslasten na april 2021 tot de datum waarop de woning aan een derde zal zijn geleverd, dan wel een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag.
- te bepalen dat het aan de man toekomende bedrag door hem verrekend mag worden met het aan de vrouw toekomende aandeel in de netto overwaarde van de woning, en de man vervangende toestemming te verlenen de bij de goederenrechtelijke levering van de woning
aan de koper betrokken notaris mede uit naam van de vrouw dienovereenkomstig opdracht
te geven.
VII. Ten aanzien van de inboedel in Nederland en de V.S.:
de verdeling van de inboedel van de woning in Amsterdam en de woning in [locatie] , V.S. vast te stellen conform de door de man als productie 46 en productie 47 overgelegde lijsten en te bepalen dat het vervoer van de inboedelgoederen naar de V.S. door ieder van partijen voor 50% dient te worden gedragen.
In het voorwaardelijk appel
Bij incidenteel verzoek
I. de vrouw bij tussenbeschikking te veroordelen om in het geding te brengen:
- een opgave met bewijsstukken van haar huidige inkomen uit arbeid;
- een opgave met bewijsstukken van haar huidige inkomen uit vermogen;
- de financiële jaarstukken van het bedrijf van de vrouw ten aanzien van het jaar 2020;
- de cijfers Q1 van 2021 van de winst die de vrouw uit haar onderneming haalt.
II. In de hoofdzaak:
een door de vrouw aan de man bij vooruitbetaling te betalen bedrag aan partneralimentatie vast te stellen conform het recht van de Staat Maryland, V.S., welk bedrag door de man nog nader zal worden gespecificeerd.
In de procedure met zaaknummer 200.294.174/02 verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat omtrent de sub 11 genoemde feiten en rechten een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden door een rechter-commissaris, met bepaling van dag, uur en plaats, waarop dit verhoor zal worden gehouden en daarbij te bepalen dat de sub 14 genoemde getuigen beide in persoon dienen te verschijnen en voorts met bepaling van de dag waarop verzoeker uiterlijk een afschrift van dit verzoekschrift en van de daarop gegeven beschikking aan verweerder zal moeten doen toekomen.
4.3.
De vrouw verzoekt in beide procedures, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen en de man de veroordelen in de proceskosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

Bezwaar tegen toelaten stukken
5.1.
De vrouw heeft voorafgaand en tijdens de zitting bezwaar gemaakt tegen toelating van de door de man op 25 oktober 2022 ingediende stukken. Deze stukken tellen meer dan 700 pagina’s en zijn op de laatste dag van de tiendagentermijn ingediend. De vrouw acht dit in strijd met de goede procesorde, wat door de man wordt betwist. De man stelt dat een groot deel van de stukken voor de indiening al bij de vrouw bekend was. Indien de vrouw behoefte heeft aan een nadere reactie op deze stukken, kan een extra schriftelijke ronde overwogen worden.
5.2.
Het hof overweegt als volgt. De bestreden beschikking dateert van 1 februari 2021. Pas op 25 oktober 2022 heeft de man een groot pakket met stukken in het geding gebracht, mede inhoudende nadere standpunten en conclusies en een wijziging van zijn verzoeken. Het hof acht de indiening van deze stukken in strijd met de goede procesorde en de twee-conclusieregel die volgt uit artikel 347, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Gelet hierop zal het hof de stukken van de zijde van de man zoals ingediend op 25 oktober 2022, bij de beoordeling buiten beschouwing laten.
Vermogensrechtelijke verzoeken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, heeft deze ook rechtsmacht om over verzoeken betreffende het huwelijksvermogensstelsel te oordelen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels). Niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is. Immers hebben partijen in de huwelijkse voorwaarden het Nederlands huwelijksvermogensrecht aangewezen als het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht.
Vergoedingsrechten
5.4.
Het hof zal zich allereerst buigen over de vergoedingsrechten, waar de verzoeken van de man onder de punten I-IV betrekking op hebben. De man heeft ter zitting toegelicht dat het zwaartepunt van zijn verzoeken, bij de vergoedingsrechten ligt.
5.5.
Voor zover hier relevant hebben partijen in artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden het volgende opgenomen. “De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking.”
5.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat mede gelet op de tekst en de strekking van artikel 827 lid 1 sub f Rv, beide echtgenoten niet ontvankelijk zullen worden verklaard in hun wederzijdse nevenverzoeken tot vaststelling van de over en weer gemotiveerd betwiste vergoedingsrechten.
5.7.
Artikel 827 lid 1 sub f Rv houdt in, dat indien de echtscheiding wordt uitgesproken, de rechter een andere voorziening dan bedoeld onder a-e van het eerste lid van dit artikel kan treffen, mits deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Over art. 827 lid1 sub f Rv is in de parlementaire geschiedenis het volgende opgemerkt: “Voorgesteld wordt om aan artikel 827, eerste lid, een nieuw onderdeel toe te voegen, dat ziet op andere dan de reeds genoemde voorzieningen die in het kader van de scheidingsprocedure kunnen worden verzocht. Op die manier wordt bereikt dat naast de thans in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgesomde nevenvoorzieningen ook andere bijkomende voorzieningen kunnen worden verzocht zonder dat daarvoor afzonderlijke procedures nodig zijn. Voor het in behandeling nemen van dergelijke verzoeken worden twee voorwaarden gesteld. (…).” (Kamerstukken II 1999-2000, 26 862, nr. 3, p. 10). Deze voorwaarden zijn die van voldoende samenhang en geen onnodige vertraging, als hiervoor genoemd. Dit betekent dat de gevraagde voorziening moet aansluiten bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding en de behandeling daarvan niet een extra complicerende factor mag vormen in de zin van vertraging.
5.8.
Het hof heeft ter zitting uitgebreid met partijen gesproken over de strekking van artikel 827 lid 1 sub f Rv en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hierover een standpunt in te nemen. De man stelt zich op het standpunt dat zijn verzoeken voldoende samenhang vertonen met de echtscheiding en niet tot onnodige vertraging van de procedure leiden. De vorderingen zijn gebaseerd op de huwelijkse voorwaarden. Het betreft omvangrijke verzoeken, maar in de kern gaan de verzoeken telkens om overboekingen van bankrekeningen van de man naar bankrekeningen van de vrouw. Het merendeel van de overboekingen heeft betrekking op Nederlandse bankrekeningen. Volgens de vrouw levert de behandeling van de verzoeken strijd op met artikel 827 lid 1 sub f Rv, doordat behandeling tot enorme vertraging zou leiden. Het gaat om een groot aantal overboekingen op zowel Nederlandse als Amerikaanse bankrekeningen over een lange periode.
5.9.
Het hof is van oordeel dat de verzoeken van de man voldoende samenhang vertonen met de echtscheiding. Ten aanzien van de vraag of behandeling van de verzoeken tot onnodige vertraging zal leiden overweegt het hof als volgt. Het huwelijk van partijen heeft twintig jaar geduurd. Tijdens het huwelijk hebben de man en de vrouw eerst in Nederland gewoond en vanaf 2009 in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: Amerika). De man en de vrouw hebben vermogen op verschillende bankrekeningen, zowel Nederlandse als Amerikaanse bankrekeningen in verschillende valuta. Daarnaast zijn er onroerende zaken in Amerika. Een behoorlijke boekhouding die de geldstromen tijdens het huwelijk inzichtelijk maakt, ontbreekt. Nu de vrouw de stellingen van de man met betrekking tot de vergoedingsrechten gemotiveerd heeft betwist, is het hof van oordeel dat de verzoeken van de man niet zonder nadere bewijsvoering kunnen worden beoordeeld. Een of meerdere bewijsopdrachten zijn hiervoor noodzakelijk, waaronder de benoeming van een deskundige. Het hof is evenwel niet bij machte om vanuit Nederland een deskundige aan te sturen die in Amerika onderzoek zal verrichten, omdat het hof geen jurisdictie heeft met betrekking tot onderzoek naar de vermogensbestanddelen van de vrouw in Amerika. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat behandeling van de verzoeken van de man tot nog verdere en onnodige vertraging van de procedure zal leiden, welke procedure al vanaf 3 oktober 2019 loopt. Het hof is dan ook net als de rechtbank van oordeel dat de man in zijn verzoeken met betrekking tot de vergoedingsrechten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Heloc krediet
5.10.
Partijen hebben tijdens het huwelijk bij de Bank of America een krediet op beider naam afgesloten. De vrouw wenst dit krediet op eigen naam voort te zetten. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de onderlinge draagplicht van partijen ten aanzien van het krediet ten onrechte niet heeft vastgesteld en verzoekt te bepalen dat hij USD 13.000,- aan de vrouw dient te vergoeden waarmee hij zijn aandeel van de schuld heeft voldaan. De vrouw voert verweer en stelt zich op het standpunt dat het aandeel van de man USD 73.781,34 bedraagt.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. Ook met betrekking tot het Heloc krediet is het hof van oordeel dat een beslissing over de draagplicht de procedure onnodig vertraagt. Het gaat over een negatief banksaldo bij een Amerikaanse Bank. Op de rechtsverhouding tussen de bank en partijen is Amerikaans recht van toepassing. Voor het verloop van het saldo is wellicht onderzoek nodig in Amerika. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen heeft het hof in Amerika geen jurisdictie om een deskundige aan te sturen.
Eigenaarslasten
5.12.
De man verzoekt om verrekening van de door hem betaalde eigenaarslasten met betrekking tot de inmiddels verkochte en geleverde woning aan het [woning] . Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de man dat hij na het vertrek van partijen naar Amerika alle eigenaarslasten heeft voldaan, terwijl ingevolge artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) partijen de kosten ieder bij helfte hadden moeten dragen.
5.13.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat het een nieuw zelfstandig verzoek in hoger beroep betreft dat geen nevenvoorziening is in de zin van artikel 827 Rv. Subsidiair stelt de vrouw dat het gaat om kosten van de huishouding die naar rato van inkomen dienen te worden verdeeld, dat de echtgenoten verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen, dat de vordering (deels) verjaard is en tot slot dat de man uitgaat van onjuiste bedragen.
5.14.
Het hof gaat voorbij aan het primaire standpunt van de vrouw. In de echtscheidingsprocedure kunnen nieuwe verzoeken als het gaat om nevenverzoeken in de zin van art. 827 Rv worden gedaan, ook voor het eerst in hoger beroep. Het verzoek vertoont voldoende samenhang met de echtscheidingsprocedure, echter het hof beschikt over onvoldoende gegevens om een oordeel te geven. In de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden hebben partijen in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden een bepaling opgenomen inzake de draagplicht van de kosten van de huishouding. Gezien de levensstijl van partijen kunnen de kosten met betrekking tot het appartement in Amsterdam aangemerkt worden als kosten van de huishouding. Het hof heeft echter geen zich op de inkomsten van partijen vanaf 2009 en wie welke lasten heeft betaald met betrekking tot de kosten van de huishouding.
Inboedel
5.15.
Tussen partijen bestaat op grond van de huwelijkse voorwaarden geen gemeenschap van inboedel. Er zijn gezamenlijk door partijen gekochte inboedelgoederen in Nederland en in Amerika. De man verzoekt de verdeling vast te stellen overeenkomstig de door hem overgelegde lijsten.
5.16.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat het een nieuw zelfstandig verzoek in hoger beroep betreft dat geen nevenvoorziening betreft in de zin van artikel 827 Rv. Inhoudelijk heeft de vrouw kenbaar gemaakt afstand te doen van de inboedel in Nederland. Wat betreft de inboedel in Maryland heeft de vrouw een voorstel tot verdeling gedaan.
5.17.
Het hof gaat voorbij aan het primaire standpunt van de vrouw en verwijst hiervoor naar de overweging zoals opgenomen onder punt 5.14. Uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Voorts volgt uit de huwelijkse voorwaarden dat als er een geschil bestaat aan wie enig goed toebehoort en geen van de partijen zijn recht kan bewijzen, het goed wordt geacht aan ieder van de echtgenoten voor de helft toe te behoren. Op basis van de huwelijkse voorwaarden van partijen is er dus geen huwelijksgemeenschap van inboedel die kan worden verdeeld. Het verzoek van de man om de inboedelgoederen te verdelen kan niet worden toegewezen aangezien er geen gemeenschap van inboedel is en het hof niet kan vaststellen of de vrouw of de man eigenaar is van enig goed of het goed in mede-eigendom aan partijen toebehoort.
Partneralimentatie
5.18.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft ook hij rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot partneralimentatie is op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, het recht van de Amerikaanse staat Maryland van toepassing.
5.19.
Het hof is van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Zo heeft de man niet gespecificeerd welk bedrag aan partneralimentatie hij verzoekt. Ook heeft hij niet gesteld wat zijn behoefte is en hoeverre hij zelf in zijn behoefte kan voorzien. Daarnaast is onvoldoende informatie verschaft over het toepasselijke alimentatierecht van de staat Maryland. Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de partneralimentatie dan ook bekrachtigen.
Voorlopig getuigenverhoor
5.20.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen over de onnodige vertraging van de procedure, gaat het hof voorbij aan het verzoek van de man om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dit verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.21.
Gelet op de familierechterlijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 22 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.