In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2021, waarin de echtscheiding was uitgesproken, maar de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waren aangehouden. De vrouw was het niet eens met de beslissing van de rechtbank, met name met betrekking tot de verdeling van een perceel in Suriname en de saldi op de bankrekeningen. De man verzocht het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2023 is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de man niet aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep met betrekking tot de echtscheiding, maar niet met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, aangezien daarover geen eindbeslissing was genomen in de eerdere beschikking. Het hof heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, ondanks de betwisting door de vrouw, en heeft de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.