ECLI:NL:GHDHA:2023:261

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.304.077/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en huwelijksvermogensrecht met betrekking tot gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2021, waarin de echtscheiding was uitgesproken, maar de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waren aangehouden. De vrouw was het niet eens met de beslissing van de rechtbank, met name met betrekking tot de verdeling van een perceel in Suriname en de saldi op de bankrekeningen. De man verzocht het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2023 is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de man niet aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep met betrekking tot de echtscheiding, maar niet met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, aangezien daarover geen eindbeslissing was genomen in de eerdere beschikking. Het hof heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, ondanks de betwisting door de vrouw, en heeft de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
Zaaknummer : 200.304.077/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 20-1206 en FA RK 20-3902
Zaaknummers rechtbank : C/09/589332 en C/09/594697
beschikking van de meervoudige kamer van 22 februari 2023
inzake
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Tetteroo te Schiedam
tegen
[man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.R. Bissessur te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 november 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 23 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 15 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mr. G.R. Stolk, waarnemend voor mr. R. Tetteroo, namens de man.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd op [datum] 1983 te [plaats 2] , Suriname.
3.3
Partijen hebben (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder heeft de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden. Daarbij is bepaald dat de advocaten van partijen nog nadere informatie aan de rechtbank dienen te verschaffen met onderbouwende stukken en zij de rechtbank tevens dienen te berichten over hun al dan niet gewijzigde standpunten ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aangehouden.
4.2
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor zover betrekking hebbend op het perceel met opstallen in Suriname en de saldi op de eigen bankrekeningen. Zij verzoekt het hof het hoger beroep tegen de bestreden beschikking gegrond te verklaren en, opnieuw rechtdoende, de hieruit voortvloeiende rechtsgevolgen te vernietigen en in het bijzonder te bepalen dat het perceel in Suriname in de huwelijksgoederengemeenschap valt en dat de bankrekeningen van partijen niet in de gemeenschap vallen.
4.3
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
  • de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
  • voor zover mogelijk partijen terug te verwijzen naar de rechtbank Den Haag;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure wegens onnodig procederen;
subsidiair:
  • te bepalen dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht;
  • te bepalen dat de woning gelegen aan [adres] in het [plaats 2] te Suriname buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt;
  • de vrouw op te dragen haar bankafschriften van zes maanden vóór en zes maanden na de peildatum van 18 februari 2020 over te leggen;
  • de vrouw op te dragen de door haar ontvangen ontslagvergoeding te verantwoorden en deze in de verdeling mee te nemen;
  • de vrouw op te dragen de inboedel te inventariseren en de inventarislijst over te leggen zodat deze in de verdeling kan worden meegenomen;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof zal allereerst beoordelen of de vrouw ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
5.2
Op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat in verzoekschriftzaken hoger beroep open tegen eindbeschikkingen. In lid 4 van datzelfde artikel is bepaald dat hoger beroep tegen een tussenbeschikking slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de eindbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Van een eindbeschikking is sprake indien in het dictum van een beschikking een einde aan het geding wordt gemaakt omtrent enig deel van het verzochte.
5.3
Het hof overweegt als volgt. In de bestreden beschikking is door een uitdrukkelijke beslissing in het dictum een einde gemaakt aan het geding voor wat betreft de echtscheiding. In zoverre is sprake van een eindbeslissing, waartegen hoger beroep kan worden ingediend. De vrouw is in haar hoger beroep met betrekking tot de echtscheiding dan ook ontvankelijk.
Ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is in de bestreden beschikking bepaald dat iedere beslissing op de verzoeken van partijen wordt aangehouden. In zoverre is sprake van een tussenbeschikking. Er is immers in het dictum van de bestreden beschikking geen einde gemaakt omtrent enig deel van het verzochte met betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap. In het lichaam van de bestreden beschikking zijn slechts nadere instructies aan partijen gegeven met betrekking tot het perceel met opstallen in Suriname en de bankrekeningen met het oog op de verdere beoordeling van de huwelijksvermogensrechtelijke verzoeken van partijen. Dat zijn echter geen eindbeslissingen waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. De bestreden beschikking blijft voor wat betreft de verzoeken van partijen met betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap dan ook een tussenuitspraak, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbend op het huwelijksvermogensrecht.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.5
Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toekomt op grond van artikel 3 lid 1 sub b van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis).
5.6
De rechtbank heeft het echtscheidingsverzoek van de man beoordeeld aan de hand van het Nederlandse recht. Aangezien hiertegen geen grief is gericht, zal het hof eveneens het Nederlandse recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
5.7
Op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
5.8
Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1968/69, 10213, MvT, nr. 3, p. 14 e.v.; Kamerstukken II 1970/71, 10213, MvA II, nr. 6, p. 3 e.v.) blijkt dat een huwelijk duurzaam is ontwricht in de zin van artikel 1:151 BW indien de voortzetting van de samenleving ondragelijk is geworden, zonder dat uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Dat daarvan sprake is kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de echtgenoten reeds geruime tijd gescheiden leven en de ontbinding van het huwelijk door één van de echtgenoten (of door hen beiden) wordt gewenst. Beslissend is het bestaan van die toestand en niet (de wijze van) het ontstaan ervan. In beginsel kan dan ook in het midden worden gelaten welke gedragingen of omstandigheden tot de ontwrichting hebben geleid. Uit jurisprudentie (HR 23 januari 1998, NJ 1998/331) blijkt verder dat de vraag of sprake is van duurzame ontwrichting moet worden beoordeeld naar het tijdstip van de rechterlijke uitspraak.
5.9
In de onderhavige zaak wil de man van de vrouw te scheiden. Hij is van mening dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en geen enkel uitzicht op herstel van de echtelijke verhoudingen bestaat.
5.1
De vrouw betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Er zijn weliswaar problemen tussen partijen, maar de oorzaak daarvan is gelegen in het ouder worden van partijen. Deze problemen zijn oplosbaar en zullen na een tijdje vanzelf over gaan. De geloofsovertuiging van de vrouw verbiedt bovendien een echtscheiding. De vrouw wijst erop dat mediation of bemiddeling door de pandit (hindoe geestelijke) ook nog mogelijk is.
5.11
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat geen uitzicht meer bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen, nu de man persisteert bij zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, hij de echtelijke woning al geruime tijd heeft verlaten en hij ook geen contact heeft en wil met de vrouw. Dat de vrouw vanwege haar geloofsovertuiging niet wil of kan scheiden, leidt niet tot een ander oordeel. Naar vaste rechtspraak kan de geloofsovertuiging van een echtgenoot namelijk niet in de weg staan aan het uitspreken van de echtscheiding, indien is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht nu de wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen beschouwt (vgl. HR 12 juli 2002, NJ 2002/541 en artikel 1:30 lid 2 BW). Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vrouw met betrekking tot de echtscheiding afwijzen en de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
Proceskosten
5.12
Het hof ziet geen aanleiding om – zoals de man heeft verzocht – de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Dat de vrouw onnodig heeft geprocedeerd en het hoger beroep uitsluitend heeft ingesteld om de procedure te vertragen, zoals de man stelt, is het hof niet gebleken. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten – zoals gebruikelijk in dit soort zaken – in hoger beroep dan ook compenseren.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2021 voor zover betrekking hebbend op het huwelijksvermogensrecht;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2021 ten aanzien van de echtscheiding;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A. Zonneveld en G.G.B. Boelens, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier en is op 22 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.