In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de vaststelling van de partneralimentatie en de verdeling van goederen na de echtscheiding van partijen. De rechtbank Den Haag had eerder bepaald dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 983,- per maand zou betalen, maar beide partijen gingen in hoger beroep tegen deze beslissing. De vrouw verzocht om een hogere alimentatie en om de toewijzing van bepaalde goederen, terwijl de man de alimentatie op nihil wilde stellen en de verdeling van goederen betwistte.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en de eerdere beschikking van de rechtbank beoordeeld. Het hof oordeelde dat de man, als IB-ondernemer, geen rekening meer kon houden met de fiscale oudedagsreserve (FOR) bij de berekening van zijn draagkracht, aangezien deze per 1 januari 2023 was afgeschaft. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.234,- netto per maand, en de draagkracht van de man op € 628,- netto per maand. Gezien de lagere draagkracht van de man, heeft het hof de partneralimentatie vastgesteld op € 552,- per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheiding.
Daarnaast heeft het hof de waarde van de sloep vastgesteld op € 22.000,- en de verdeling van andere goederen beoordeeld. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen in het hoger beroep gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen, en de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.