ECLI:NL:GHDHA:2023:2568

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.318.600/01 en 200.318.612/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie en verdeling van goederen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de vaststelling van de partneralimentatie en de verdeling van goederen na de echtscheiding van partijen. De rechtbank Den Haag had eerder bepaald dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 983,- per maand zou betalen, maar beide partijen gingen in hoger beroep tegen deze beslissing. De vrouw verzocht om een hogere alimentatie en om de toewijzing van bepaalde goederen, terwijl de man de alimentatie op nihil wilde stellen en de verdeling van goederen betwistte.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en de eerdere beschikking van de rechtbank beoordeeld. Het hof oordeelde dat de man, als IB-ondernemer, geen rekening meer kon houden met de fiscale oudedagsreserve (FOR) bij de berekening van zijn draagkracht, aangezien deze per 1 januari 2023 was afgeschaft. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.234,- netto per maand, en de draagkracht van de man op € 628,- netto per maand. Gezien de lagere draagkracht van de man, heeft het hof de partneralimentatie vastgesteld op € 552,- per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheiding.

Daarnaast heeft het hof de waarde van de sloep vastgesteld op € 22.000,- en de verdeling van andere goederen beoordeeld. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen in het hoger beroep gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen, en de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.318.600/01 en 200.318.612/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 21-8096 (scheiding) en FA RK 22-2780 (verdeling)
zaaknummers rechtbank : C/09/621556 (scheiding) en C/09/628841 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2023
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie te Leiden.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie en de verdeling van een aantal goederen die al dan niet behoren tot de ontbonden gemeenschap van goederen.
1.2
De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 3 oktober 2022 (hierna: de bestreden beschikking), die is uitgesproken onder de hiervoor genoemde zaaknummers, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang:
  • bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 983,- per maand zal betalen, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de wijze van verdeling vastgesteld waarbij:
o de auto van het merk BMW is toegedeeld aan de man;
o de sloep tegen de taxatiewaarde, onder de verplichting dat de man de helft van de waarde aan de vrouw zal voldoen waarbij de vrouw de sloep zal laten taxeren, is toegedeeld aan de man;
o de Vespa scooter, onder de verplichting dat de vrouw een bedrag van € 1.375,- aan de man zal voldoen, is toegedeeld aan de vrouw;
o de Mini One, onder de verplichting dat de vrouw nog een bedrag van € 4.725,- aan de man zal voldoen, is toegedeeld aan de vrouw.
1.3
Partijen zijn beiden in hoger beroep gekomen van deze beslissing omdat zij het hier niet mee eens zijn. De grieven van de vrouw zien op de draagkracht van de man en een aantal posten van de verdeling. De grieven van de man zien op de behoeftigheid van de vrouw (en daarmee haar behoefte), zijn draagkracht, limitering van de partneralimentatie en een aantal ten onrechte niet in de verdeling betrokken posten.
1.4
In deze beschikking wijst het hof het verzoek van de man in zoverre toe dat het hof een lager bedrag aan partneralimentatie zal vaststellen. Daarnaast wijst het hof het verzoek van de vrouw met betrekking tot de sloep toe en wijst het hof de overige verzoeken van partijen af. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe. Daarna legt het hof uit waarom het hof tot deze beslissingen is gekomen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 8 november 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In dit beroepschrift verzoekt zij het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen wat de hiervoor genoemde onderwerpen betreft en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 4.832,- bruto per maand zal voldoen aan de vrouw, steeds bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een partneralimentatie met een ingangsdatum die het hof juist acht;
  • de auto van het merk BMW, onder de verplichting van de vrouw een bedrag van € 12.400,- aan de man te voldoen, zal worden toegedeeld aan de vrouw;
  • de sloep tegen de taxatiewaarde, onder de verplichting dat de vrouw de helft van de taxatiewaarde aan de man zal voldoen, aan de vrouw wordt toegedeeld waarbij de vrouw de sloep zal laten taxeren;
en voor recht te verklaren dat de Vespa scooter en de Mini One auto geen onderdeel uitmaken van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen.
2.2
De man heeft op 9 januari 2023 een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift verzoekt hij het hof het hoger beroep van de vrouw af te wijzen met compensatie van de proceskosten. Bij dit verweerschrift heeft de man ook incidenteel hoger beroep ingesteld en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen wat de hiervoor genoemde onderwerpen betreft en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
  • de partneralimentatie op nihil wordt gesteld althans op € 31,- per maand of elk ander bedrag, zulks in goede justitie te bepalen;
  • de partneralimentatie tot een jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking wordt gelimiteerd;
  • de vrouw in totaal € 11.175,49 aan de man dient te voldoen althans elk ander bedrag, zulks in goede justitie te bepalen;
en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
2.3
De vrouw heeft op 23 maart 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend. In dit verweerschrift verzoekt zij het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de incidentele verzoeken van de man af te wijzen.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
van de vrouw:
  • een journaalbericht met bijlage van 3 januari 2023, ingekomen op 4 januari 2023;
  • een journaalbericht met bijlagen van 9 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht met bijlage van 11 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht met bijlage van 13 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht met bijlage van 17 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht met bijlage van 19 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
van de man:
- een journaalbericht met bijlagen van 9 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [datum] 2002 in [plaats] met elkaar getrouwd. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 26 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
  • [dochter 1] (hierna: [dochter 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ;
  • [dochter 2] (hierna: [dochter 2] ), geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ;
hierna samen ook: de kinderen.
3.4
De kinderen wonen bij de vrouw.
3.5
Partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.6
De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 31 december 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, wat betreft de partneralimentatie inhoudende dat de man aan de vrouw met ingang van 28 oktober 2021 voorlopig een partneralimentatie van € 510,- bruto per maand zal betalen, steeds bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De motivering van de beslissing

Inleiding
4.1
De partneralimentatie is in volle omvang voorgelegd aan het hof. Zowel de behoefte van de vrouw, de behoeftigheid van de vrouw als de draagkracht van de man staan ter discussie. De man heeft zijn stelling dat de vrouw met haar nieuwe partner zou samenwonen als ware zij gehuwd ter zitting ingetrokken zodat het hof hier geen oordeel meer over zal geven. Het hof stelt verder voorop dat als ingangsdatum voor de eventuele partneralimentatie de datum van inschrijving van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand heeft te gelden, te weten 26 januari 2023.
4.2
Verder hebben beide partijen grieven gericht tegen de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft de verdeling van de twee auto’s, Vespa scooter en boot Albatros ter discussie gesteld en de man heeft gesteld dat bepaalde kosten ten onrechte niet zijn meegenomen bij de verdeling.
4.3
Het hof zal hierna eerst de partneralimentatie behandelen en vervolgens de verdeling.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
4.4
De man heeft de behoefte van de vrouw indirect ter discussie gesteld in hoger beroep. De man heeft zich immers op het standpunt gesteld dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Om dit te kunnen vaststellen moet allereerst de (hoogte van de) behoefte van de vrouw worden vastgesteld. Nu de rechtbank de behoefte niet heeft vastgesteld, zal het hof dit alsnog doen. De vrouw stelt dat zij in 2021 een behoefte had van € 4.548,- netto.
4.5
Het hof zal de behoefte van de vrouw vaststellen aan de hand van de hofnorm nu dit het uitgangspunt is en geen van partijen hiertegen bezwaar heeft gemaakt. De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) tijdens het huwelijk als uitgangspunt wordt genomen. Deze norm biedt een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte.
4.6
De vrouw had gedurende het huwelijk geen inkomen zodat het hof voor het bepalen van het NBGI enkel uit zal gaan van het inkomen van de man. Het jaar waarin partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan is in beginsel leidend voor het bepalen van het NBGI. Dat is in deze zaak (eind september) 2021. Nu de man IB-ondernemer is – en er sprake kan zijn van een wisselende jaarwinst in de zin van artikel 3.25 Wet Inkomstenbelasting – zal het hof het NBGI echter bepalen aan de hand van een tweetal jaren; 2020 en 2021. Op deze manier wordt rekening gehouden met eventuele schommelingen in de winst. Uit de door de man overgelegde jaarrekeningen volgt voor het jaar 2020 een (fiscale) winst uit onderneming van € 88.251,- en voor het jaar 2021 van € 87.712,-. Gelet op deze cijfers zal het hof bij het berekenen van het NBGI rekening gehouden met een gemiddelde winst uit onderneming van € 88.000,- per jaar.
4.7
De vrouw heeft gesteld dat de winst uit onderneming die uit de jaarrekeningen volgt gecorrigeerd moet worden omdat deze winst een te beperkt beeld geeft. Volgens de vrouw is er al jaren voldoende financiële zekerheid en ruimte om in ieder geval € 100.000,- netto te onttrekken aan de onderneming zonder dat de continuïteit van de eenmanszaak in gevaar komt. Het hof volgt de vrouw hierin niet. Het hof ziet geen grond en/of aanleiding om af te wijken van de financiële gegevens zoals door de man gepresenteerd in de jaarrekeningen. Het hof stelt hierbij voorop dat de rechter zeer terughoudend dient te zijn als het gaat om het toepassen van correcties op een jaarrekening. Het is in beginsel namelijk aan de ondernemer om het beleid van de onderneming te bepalen. Daarnaast heeft het hof geen posten die vragen oproepen gesignaleerd in de jaarrekeningen. Naar het oordeel van het hof wordt het financiële resultaat van de man op een consistente wijze weergegeven in de jaarrekeningen. Tot slot acht het hof het gemiddelde inkomen van € 88.000,- per jaar, gelet op de aard en de omvang van de onderneming van de man, een eenmanszaak zonder personeel, reëel.
4.8
Het hof zal de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de door de man opgevoerde premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval (€ 2.089,- per jaar) in mindering brengen op het jaarinkomen van de man nu deze kosten door de vrouw niet zijn betwist. Dit levert een NBGI op van € 4.780,- per maand.
4.9
Op het berekende NBGI moeten de kosten van de kinderen in mindering worden gebracht. Het hof zal hierbij uitgaan van de in de bestreden beschikking opgenomen totale behoefte van de kinderen, te weten € 1.247,- per maand. Na aftrek van deze kosten resteert een NBGI van (€ 4.780,- minus € 1.247,-) € 3.533,- per maand. Het hof stelt de behoefte van de vrouw in 2021 op basis van de hofnorm op 60% hiervan, te weten € 2.120,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt deze behoefte € 2.234,- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
4.1
De man heeft betoogd dat de vrouw in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit standpunt van de man. De vrouw meent dat zij op dit moment, ondanks medicatie en volledige inzet, nog niet in staat is om te werken als gevolg van haar psychische problemen. Zij volgt hiervoor nog steeds behandelingen bij de GGZ. Er is sprake van een duurzame medische beperking.
4.11
Het hof volgt de vrouw niet in deze stelling. Partijen zijn inmiddels al ruim twee jaar uit elkaar en de vrouw weet dus ook al twee jaar dat zij uiteindelijk (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud moet gaan voorzien. De vrouw heeft hier tot op heden echter nog geen stappen toe gezet. Zo heeft de vrouw bijvoorbeeld geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd waaruit blijkt dat zij zich inspant om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aangetoond dat zij als gevolg van haar (psychische) klachten niet kan werken. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw bepaalde klachten heeft, maar het hebben van klachten brengt niet automatisch met zich mee dat de vrouw in het geheel niet kan werken. Dit volgt ook niet uit de stukken van de GGZ die de vrouw in dit kader heeft overgelegd. Hieruit volgt slechts dat de vrouw nog onder behandeling is. De vrouw heeft verder ook geen rapport van een arbeidskundige overgelegd waaruit blijkt dat zij als gevolg van haar klachten in het geheel niet kan werken. Tot slot zijn ook de kinderen, die gezien hun leeftijd grotendeels zelfstandig zijn, geen beperkende factor meer voor de vrouw om te gaan werken. Naar het oordeel van het hof moet de vrouw dus in staat worden geacht om tenminste het minimumloon te verdienen.
4.12
Nu de echtscheiding in januari 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand zal het hof uitgaan van het minimumloon per januari 2023, te weten € 1.934,- per maand. Dit minimumloon levert, inclusief vakantiegeld, te vermeerderen met het kindgebonden budget, en na aftrek van belastingen, een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) op van € 1.950,- per maand. Gelet hierop resteert een netto aanvullende behoefte van (€ 2.234,- minus € 1.950,-) € 284,- per maand. Gebruteerd is dit € 552,- per maand.
Draagkracht man
4.13
Ook voor wat betreft de berekening van de draagkracht van de man heeft de vrouw betoogd dat de winst uit onderneming van de man gecorrigeerd moet worden. Specifiek voor de draagkracht heeft de vrouw betoogd dat er geen rekening moet worden gehouden met de afschrijvingen en de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR) omdat deze posten ineens worden opgevoerd door de man.
4.14
Het hof gaat wat de afschrijvingen betreft niet mee in deze stelling van de vrouw. Het hof verwijst hierbij naar hetgeen in rechtsoverweging 4.8 is overwogen en voegt hier het volgende aan toe. Het hof is van oordeel dat het opvoeren van en rekening houden met afschrijvingen in lijn is met de Wet Inkomstenbelasting 2001. Deze afschrijvingen zijn nodig om in de toekomst (weer) investeringen te kunnen doen, hetgeen gebruikelijk is. Naar het oordeel van het hof zijn de door de man opgenomen bedragen aan afschrijvingen redelijk en niet bovenmatig. Ten aanzien van de FOR overweegt het hof als volgt. Uit fiscale wetgeving vloeit voort dat het de ondernemer was toegestaan om een oudedagsvoorziening te treffen als ook aan het urencriterium wordt voldaan. De man voldeed aan deze voorwaarden. Gelet echter op het feit dat de FOR per 1 januari 2023 is afgeschaft zal het hof deze bij het bepalen van de draagkracht buiten beschouwing laten. De man heeft immers niet gesteld dat hij daarvoor in de plaats een andere oudedagsvoorziening heeft getroffen.
4.15
Voor de berekening van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van de gemiddelde winst uit onderneming in 2022 en 2023. Voor het jaar 2023 wordt hierbij gebruik gemaakt van de door de man in het geding gebrachte prognose. Het hof acht dit het meest zuiver nu partneralimentatie op de toekomst is gericht en de prognose een goede indicatie geeft van het inkomen van de man op het moment dat hij de partneralimentatie daadwerkelijk moet betalen. Door de vrouw is de prognose onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.16
Uit de jaarrekening van 2022 volgt een winst uit onderneming van € 106.262,- en voor 2023 is door de boekhouder van de man een winst geprognotiseerd van € 120.880,-. Dit levert een gemiddelde winst uit onderneming op van € 113.571,- per jaar.
4.17
Ook bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de door de man opgevoerde premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval (€ 2.089,- per jaar) in mindering brengen op zijn jaarinkomen. Dit levert een NBGI op van € 5.785,- per maand.
4.18
De vrouw heeft in hoger beroep opnieuw de woonlasten van de man ter discussie gesteld. Volgens de vrouw zou de man niet feitelijk wonen waar hij stelt te wonen en kan hij zijn woonlast delen omdat hij samenwoont met zijn nieuwe partner. Het is dan ook onredelijk om rekening te houden met een woonlast van € 1.550,- per maand. De man heeft dit standpunt van de vrouw gemotiveerd betwist.
4.19
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de door de man opgevoerde woonlast van € 1.550,- per maand nu de man de stelling van de vrouw daaromtrent voldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof merkt hierbij op dat voor de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie sinds 1 januari 2023 wat betreft de woonlasten dezelfde uitgangspunten gelden als bij kinderalimentatie. Er wordt sindsdien ook bij het berekenen van de draagkracht voor partneralimentatie in beginsel rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI. Het hof zal in dit geval echter geen rekening houden met deze 30% nu dit bedrag, gelet op het berekende NBI van de man, hoger is dan de daadwerkelijke woonlast van € 1.550,- en de man geen grief heeft gericht tegen de hoogte van dit bedrag. Het hof zal daarom een woonbudget hanteren van € 1.550,- per maand.
4.2
Verder houdt het hof rekening met de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen van in totaal € 1.208,- per maand in 2023 nu deze bedrage in hoger beroep niet ter discussie staat.
4.21
Uit de door het hof gemaakte berekening van de draagkracht van de man, waarbij rekening is gehouden met alle hiervoor genoemde posten, volgt dat de man een draagkracht heeft voor partneralimentatie van € 628,- netto per maand. Gebruteerd levert dit een bedrag op van € 995,- per maand.
4.22
Nu de bruto aanvullende behoefte van de vrouw lager is dan de draagkracht van de man, zal dit de beperkende factor zijn. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 26 januari 2023, aan de vrouw een partneralimentatie dient te betalen van € 552,- per maand. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
4.23
De door het hof gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Limitering partneralimentatie
4.24
Ook in hoger beroep heeft de man betoogd dat de partneralimentatie in tijd gelimiteerd moet worden omdat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft dit standpunt van de man gemotiveerd betwist.
4.25
Het hof is van oordeel dat de man in dit kader, mede gelet op de ingrijpendheid van deze maatregel, onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft gesteld die een afwijking van het wettelijk uitgangspunt rechtvaardigen. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
Verdeling
4.26
Partijen waren gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 18 november 2021 zodat op die datum de gemeenschap is ontbonden en die datum heeft te gelden als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. De activa en passiva die op die datum aanwezig waren behoren tot de ontbonden gemeenschap.
4.27
Het hof stelt het volgende voorop. Zowel over de BMW als over de Vespa bestaat geen discussie meer tussen partijen. De BMW is aan de man toegedeeld en geleverd en de Vespa is verkocht en te gelde gemaakt. Ten aanzien van de Vespa heeft de man ter zitting verklaard dat [dochter 1] de opbrengst van de Vespa mag houden. Gelet hierop komt het hof ten aanzien van deze goederen geen bevoegdheid meer toe. De discussie in hoger beroep ziet enkel nog op de boot, de Mini One en verschillende posten die ten onrechte niet zijn meegenomen in de verdeling.
Sloep van het merk Albatros
4.28
Ter zitting is het hof gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de sloep wordt toegedeeld aan de man. Zij verschillen echter van mening over de waarde. De vrouw meent dat de waarde van de sloep € 22.000,- is en de man meent dat de waarde € 16.000,- is. Uit de bestreden beschikking volgt dat de vrouw mag bepalen wie de sloep gaat taxeren. Nu de man tegen dit oordeel geen grieven heeft gericht, ziet het hof geen aanleiding om anders te bepalen. De vrouw heeft een taxatierapport overgelegd waaruit een waarde van € 22.000,- volgt. Het hof komt deze waarde redelijk voor nu de man geen deugdelijk tegen- taxatierapport in het geding heeft gebracht. Dat de sloep aan de man wordt toegedeeld staat vast nu de vrouw haar bezwaren tegen die verdeling heeft ingetrokken. Tevens staat nu vast dat de sloep voor een bedrag van € 22.000,- in de verdeling moet worden betrokken.
Mini One
4.29
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de Mini One een cadeau was aan [dochter 1] en om die reden niet tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoort. De Mini One is eigendom van [dochter 1] . De man heeft dit standpunt van de vrouw gemotiveerd betwist.
4.3
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de Mini One niet tot de huwelijksgemeenschap behoort. De Mini One is aan de man geleverd en de verzekering staat ook op naam van de man. Hier tegenover staat geen overtuigend bewijs waaruit kan worden afgeleid dat de Mini One (nadien) aan [dochter 1] is geschonken. De overgelegde verklaringen en foto’s van Facebook van de vrouw en [dochter 1] zijn hiervoor onvoldoende, mede gelet op het feit dat het hier om partijverklaringen gaat. Het hof zal dit verzoek van de vrouw dus afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Overige posten
4.31
Tot slot heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de verdeling niet volledig is vastgesteld. Er zijn verschillende kosten, waarvoor beide partijen volgens de man draagplichtig zijn, niet meegenomen in de verdeling. De vrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat dit verzoek de reikwijdte van dit hoger beroep te buiten gaat en subsidiair heeft zij verweer gevoerd tegen de verschillende posten. Ter zitting heeft de man zijn verzoek met betrekking tot de kosten voor de dansschool van [dochter 2] ingetrokken zodat het hof hierover geen oordeel meer hoeft te geven. Het hof zal hierna de overige posten bespreken.
4.32
De man heeft allereerst kosten opgevoerd die verband houden met de voormalig echtelijke woning. Het gaat hierbij om de WOZ-aanslag 2022 en de premie van de hypotheekbelegging. Naar het oordeel van het hof dienen deze kosten voor rekening van de man te komen. Bij de berekening van de partneralimentatie in de voorlopige voorzieningen zijn deze kosten blijkens de beschikking voorlopige voorzieningen als lasten opgenomen bij de berekening van de draagkracht van de man. Zo lang hij de voorlopige alimentatie betaalt moet de man dus deze kosten voldoen. Artikel 3:172 BW bepaalt dat de kosten van een gemeenschapsgoed na de ontbinding van de gemeenschap voor rekening komen van beide partijen, ieder voor de helft. Voor wat betreft de makelaarskosten van € 499,- en het energielabel van € 325,- die zien op de gemeenschappelijke woning en de kosten die verbonden zijn aan de gemeenschappelijke sloep (verzekering en stalling) van € 2.652,50 is het hof daarom van oordeel dat partijen deze kosten bij helfte moeten dragen. Wat de aanslag Inkomstenbelasting over 2021 van € 15.860,- betreft overweegt het hof dat deze schuld voor één twaalfde voor rekening van de man dient te komen en voor elf twaalfde gedragen dient te worden door beide partijen nu het verzoek tot echtscheiding in november 2021 is ingediend. Gemeenschappelijk moet daarvan worden gedragen een bedrag van € 14.538,33 en door de man moet worden gedragen een bedrag van € 1.321,67.
4.33
Tot slot is het hof van oordeel dat de vrouw de verkeersboetes van € 259,40 die door haar zijn veroorzaakt en haar premie zorgverzekering van € 526,80 van na de peildatum zelf moet betalen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
4.34
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
4.35
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2022 met betrekking tot de partneralimentatie en de waarde van de sloep en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 26 januari 2023 als uitkering tot haar levensonderhoud € 552,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen en te verhogen met de wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2024;
bepaalt de waarde van de sloep merk Albatros op een bedrag van € 22.000,-;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen:
  • een bedrag van € 412,- ter zake de makelaarskosten en de kosten van het energielabel;
  • een bedrag van € 1.326,25 ter zake de kosten van de sloep;
  • een bedrag van € 7.269,17 ter zake de aanslag inkomstenbelasting 2021;
  • een bedrag van € 259,40 ter zake de verkeersboetes;
  • een bedrag van € 526,80 ter zake haar premie zorgverzekering;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.R.J. Mulder en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 20 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.