Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geschil zaak in het kort
uitsluitend voor agrarisch verkeergebruikt mag worden om gras op grasland te gaan maaien en over kosten voor inmeten van een erfgrens, over beplanting langs die erfgrens en over een maaiplicht tegen watervervuiling.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 7 oktober 2021, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021;
- het arrest van dit hof van 28 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast; die mondelinge behandeling is op 21 april 2022 gehouden;
- de memorie van grieven van [appellanten] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel, van [geïntimeerden] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appèl van [appellanten] , met bijlage;
- de akte in het principaal appèl van [appellanten] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerden] .
3.Feitelijke achtergrond
In 2015 hebben [geïntimeerden] de woning en grond verkocht en zijn zij naar Duitsland geëmigreerd. Perceel [kadasternummer 2] hebben zij behouden en na hun vertrek gebruikt als locatie op afstand voor zendamateur-activiteiten en als grasland dat zij periodiek maaien.
om niet en altijddurend, ter bestendiging van de thans bestaande situatie, ten behoeve en ten laste van’ perceel [kadasternummer 1] en perceel [kadasternummer 2] ‘
over en weer, ieder perceel tegelijk als heersend en als dienend erf’ en houdt verder in:
het recht van weg uitsluitend voor agrarisch verkeer, om te komen van en te gaan naar de openbare de [adres 1] over het aan partijen genoegzaam bekende pad, met motor(voertuigen) waarvan de asdruk maximaal vijf ton bedraagt, terwijl de kosten van onderhoud en vernieuwing daarvan zullen worden gedragen door de eigenaren van het heersend en dienend erf, ieder voor de helft. Het is verboden bedoeld pad te gebruiken als stallingsplaats voor agrarische benodigdheden, (motor)voertuigen en dergelijke en als opslagplaats voor welke goederen ook, of de doorgang op andere wijze te belemmeren.De hiervoor gemelde erfdienstbaarheid van weg zal moeten worden uitgeoefend op de minst bezwarende wijze.’
4.Procedure bij de rechtbank en het vonnis
en bepaald dat iedere partij de helft van de kosten van deze kadastrale meting draagt;
5.Grieven en vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
recht van weg uitsluitend voor agrarisch verkeer
uitsluitend voor agrarisch verkeer, zoals in de akte als voorwaarde staat (zie onder 3.3). [geïntimeerden] houden op het perceel een zendmast en een schuurtje voor opslag en verder is het perceel slechts begroeid met gras. [geïntimeerden] komen er ook niet met landbouwvoertuigen. Dat het perceel een “agrarische bestemming” heeft, vinden [appellanten] niet van belang, want dat staat niet in de akte. Bovendien kunnen [geïntimeerden] ook zonder de weg waarop de erfdienstbaarheid rust, van perceel [kadasternummer 2] naar en van de openbare weg gaan en komen, want dat perceel ligt aan de openbare weg en er zijn geen belemmeringen voor een vergunning voor een uitweg aldaar, aldus [appellanten]
voor agrarisch verkeer’ gebruiken. Welk voertuig zij daarbij gebruiken (tractor, personenauto, vrachtauto, of zelfs lopend of fietsend) is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of het om agrarisch verkeer gaat. Of het gemaaide gras in het weiland blijft liggen of wordt verkocht, is daarvoor ook niet bepalend.
mogelijkhedenvoor een andere toegangsweg zijn en de gemeente niet onwelwillend staat tegenover het verlenen van een uitwegvergunning, zoals [appellanten] aanvoeren, betekent niet dat de eigenaar een andere weg in plaats van de erfdienstbaarheid moet aanleggen.
Ook vanwege dit belang bij behoud van een weg voor agrarisch verkeer hebben [geïntimeerden] belang bij de erfdienstbaarheid en kan de rechter deze niet opheffen. De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] hiertoe terecht afgewezen.
om te komen van en te gaan naar’), maar daar ziet het door [appellanten] in hoger beroep gevorderde gebruiksverbod niet op. Het hof zal dus ook de subsidiaire vordering van [appellanten] om aan [geïntimeerden] (algeheel) te verbieden om gebruik te maken van de erfdienstbaarheid,
niettoewijzen.
alle opgeroepen belanghebbenden”. Verder staat vast dat de eerdere grensmarkering was verwijderd bij de aanleg van het waterbassin door [appellanten] Het ligt daarom in de rede dat [appellanten] (mede) verantwoordelijkheid dragen voor de nieuwe grensmarkering.
bomenstaan. De foto’s tonen slechts struiken en hoog opgeschoten heesters. [appellanten] hebben geen concrete locaties geduid waar bomen staan en ook niet gesteld dat deze bomen hoger zijn dan de erfafscheiding. De vordering om “
alle bomen” te verwijderen, acht het hof daarom te vaag.
heestersstaan. Er is niet gesteld of gebleken dat [appellant 1] aan [geïntimeerden] toestemming heeft gegeven om daar heesters te hebben. [geïntimeerden] mogen daarom in beginsel geen heesters binnen een afstand van 50 cm tot de grenslijn hebben. [appellanten] kunnen zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van heesters die niet hoger zijn dan het hek. Tot die hoogte mogen [geïntimeerden] ze daarom laten staan.
Voor het hof staat vast dat er
periodiekgemaaid moet worden voor behoud van het grasland. Daarbij geldt enerzijds dat [geïntimeerden] (die de periode van eens per zes weken bestrijden) geen belang hebben bij een
frequentermaaiplicht. Anderzijds is algemeen bekend dat één of twee keer maaien per jaar te weinig is om hoog opschietende planten met bloemen in de zomer te voorkomen. Hoe lang de periode tussen de maaibeurten wel kan zijn zonder dat er zich veel onkruidzaden verspreiden, hebben [geïntimeerden] niet concreet gesteld. Onder die omstandigheden acht het hof de door de rechtbank opgelegde frequentie van één keer per zes weken in het groeiseizoen (dat is 4 à 5 keer per jaar) redelijk.
voorkómendat er onkruid in het waterbassin terecht komt.
periodiek’, volgens [appellanten] ‘
sporadisch’). Daarom laat het hof ook de beslissing van de rechtbank inzake de dwangsom in stand.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, en voorts rechtdoende:
- gebiedt [geïntimeerden] om binnen drie maanden na betekening van dit arrest over te gaan tot verwijdering van de heesters op perceel [kadasternummer 2] die zich bevinden binnen een afstand van vijftig centimeter tot de erfgrens met perceel [kadasternummer 1] en hoger reiken dan het huidige scheidshek, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke zijn, met een maximum van € 5.000,-;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten van het principaal hoger beroep draagt;
- bekrachtigt het bestreden onderdeel van het vonnis;
- veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 1.183,- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.