ECLI:NL:GHDHA:2023:2557

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
22-001868-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met inwisselbare rollen en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] op 5 juni 2020 in Rotterdam. De verdachte heeft, samen met zijn medeverdachte, een liquidatie gepleegd waarbij de schutter en de bestuurder van de schietauto inwisselbare rollen vervulden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de moord meerdere voorverkenningen hebben uitgevoerd en dat zij betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering van de moord. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de zoon en de partner van het slachtoffer, grotendeels toegewezen. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten is toegebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde misdrijven en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001868-22
Parketnummer: 10-660210-20
Datum uitspraak: 20 december 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [datum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Heerhugowaard te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft bij akte instellen hoger beroep d.d. 28 juni 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Hierdoor is het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een automatisch vuurwapen geschoten op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1]is overleden;
1. subsidiair
S.T. [medeverdachte 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 5 juni 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een automatisch vuurwapen geschoten op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1]is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Amsterdam en/of Amstelveen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door tezamen en in vereniging, althans alleen:
-een of meerdere voorverkenningen te verrichten bij de woning en/of van de (woon)omgeving van die [slachtoffer 1]en/of
-een of meerdere voorverkenningen te verrichten (in de omgeving) van de [plaats delict 2] in Capelle aan den IJssel en/of
-een automatisch vuurwapen (merk Zastava, type Kalasjnikov, kaliber 7,62 x 39 mm) en/of bij dat wapen behorende munitie te weten 25 kogelpatronen en/of een autosleutel (behorende bij een Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]) op te slaan/te bewaren/te verstrekken/ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven mededader(s) en/of
-die [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven mededader(s) van en naar (de omgeving van) de plaats delict (de [plaats delict 1] te Rotterdam en/of de [plaats delict 2] te Capelle aan den IJssel) en/of de woning en/of de (woon)omgeving van die [slachtoffer 1]te vervoeren en/of -een (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]) wederrechtelijk weg te nemen, althans ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 2] en/of de onbekend gebleven mededader(s) ten behoeve van de uitvoering van de moord op die [slachtoffer 1]en/of
-voornoemde (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]) in brand te steken en/of
-een (personen)auto (merk/type Opel Astra kenteken [kentekennummer 2]) ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 2] en/of de onbekend gebleven mededader(s) ten behoeve van het vervoer van en naar de plaats delict en/of ten behoeve van de uitvoering van de moord op die [slachtoffer 1];
1. meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 5 juni 2020 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met (een) ander(en) te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten: moord, als omschreven in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
-een automatisch vuurwapen (merk Zastava, type Kalasjnikov, kaliber 7,62 x 39 mm) en/of bij dat wapen behorende munitie te weten 25 kogelpatronen en/of
-een (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]) en/of
-een autosleutel behorende bij een (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]) en/of
-een (personen)auto (merk/type Opel Astra kenteken [kentekennummer 2]), in elk geval voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, bestemd tot het, al dan niet tezamen en in vereniging, begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Zastava, type Kalasjnikov, kaliber 7,62 x 39 mm en bij dat wapen behorende munitie, te weten 25 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar brand gesticht door een brandend voorwerp in aanraking te brengen met het interieur van en/of een brandbaar voorwerp en/of een brandbare stof in voornoemde (personen)auto, althans open vuur in aanraking heeft gebracht met het interieur van en/of een brandbaar voorwerp en/of een brandbare stof in voornoemde (personen)auto, in ieder geval een brandend voorwerp in voornoemde (personen)auto heeft gelegd en/of gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde (personen)auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor nabij geparkeerde voertuig(en) en/of een of meerdere bossage(s) en/of bo(o)m(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2], in elk geval levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4. primair
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2020 tot en met 1 juni 2020 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), die weg te nemen (personen)auto onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een eerder verloren sleutelbos van die [slachtoffer 3], tot welk gebruik hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
4. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2020 tot en met 5 juni 2020 te Amstelveen en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 29 september 2020 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (politie ambtenaar medewerker arrestantenzaken), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "je kan de kanker krijgen" en/of "lekker voor je met je kankermoeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door die [slachtoffer 4] in het gezicht te spugen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op
of omstreeks5 juni 2020 te Rotterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen
, althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een automatisch vuurwapen geschoten op het lichaam van die [slachtoffer 1] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks5 juni 2020 te Rotterdam,
althans in Nederland, alleen, althanstezamen en in vereniging met (een) ander(en), een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Zastava, type Kalasjnikov, kaliber 7,62 x 39 mm en bij dat wapen behorende munitie, te weten 25 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks5 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in
/aaneen
(personen
)auto (merk/type Toyota Auris kenteken [kentekennummer 1]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar brand gesticht door een brandend voorwerp in aanraking te brengen met het interieur van en/of een brandbaar voorwerp en/of een brandbare stof in voornoemde (personen)auto, althans open vuur in aanraking heeft gebracht met het interieur van en/of een brandbaar voorwerp en/of een brandbare stof in voornoemde (personen)auto, in ieder geval een brandend voorwerp in voornoemde (personen)auto heeft gelegd en/of gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde (personen)auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
eennabij geparkeerd
evoertuig
(en)en
/of een of meerdere bossage(s) en/ofeenbo
(o
)m
(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2], in elk geval levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
5.
hij op
of omstreeks29 september 2020 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (politieambtenaar medewerker arrestantenzaken), gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en
/ofdoor feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "je kan de kanker krijgen" en
/of"lekker voor je met je kankermoeder
", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekkingen
/ofdoor die [slachtoffer 4] in het gezicht te spugen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zijn als bijlage 1 aan dit arrest gehecht. Bijlage 1 maakt onderdeel uit van dit arrest.
Nadere bewijsoverweging

Inleiding

In de onderhavige zaak draait het in hoofdzaak om de vraag of de verdachte al dan niet samen met zijn medeverdachte S.T. [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) betrokken is bij de dood van [slachtoffer 1] en bij andere beschuldigingen die daarmee te maken hebben.
Het hof zal hieronder ingaan op die beschuldigingen. Er volgt per kopje een weergave van de feiten op basis van het dossier, met daaronder telkens een tussenconclusie van het hof. Het hof zal eerst stilstaan bij de feiten die noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep zijn betwist. Vervolgens zal het hof chronologisch het verloop van het gebeurde vaststellen en de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Het hof zal ten slotte overwegingen wijden aan het medeplegen en concluderen dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van de moord op het slachtoffer.

Vaststaande feiten over het schietincident

Op 5 juni 2020 liepen [slachtoffer 1] en zijn echtgenote [naam echtgenote], met hun hond over de [plaats delict 1] te Rotterdam. Vanuit een grijze auto kwam een man naar hen toegelopen. Hij schoot rond 22.16 uur meerdere keren in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer werd geraakt en viel op de grond. De schutter stapte vervolgens aan de passagierszijde in de auto en de auto reed daarop direct weg met slippende banden. Het slachtoffer overleed ter plekke door één inschot in de hals.
Op de [plaats delict 2] in Capelle aan den IJssel, niet ver gelegen van de [plaats delict 1], is kort na het schietincident een Toyota Auris [kentekennummer 1] (hierna: de Toyota) brandend aangetroffen. In de uitgebrande Toyota is op de grond vóór de bijrijdersstoel een Kalasjnikov aangetroffen. Onder de Kalasjnikov is het restant van een Basic Fit rugtas gevonden.
De hulzen en kogels, die zijn gevonden rondom de plek van het schietincident, zijn verschoten met de in de uitgebrande Toyota aangetroffen Kalasjnikov. Op één van die hulzen is een DNA-profiel aangetroffen en dat heeft een match opgeleverd met het DNA-profiel van de verdachte (hierna: [medeverdachte 1]).
Tussenconclusie hof
De Toyota die kort na het schietincident brandend is aangetroffen op de [plaats delict 2] te Capelle aan den IJssel is de auto waarin de schutter na het schietincident is weggereden. De Kalasjnikov, die in de Toyota is aangetroffen, is het wapen waarmee bij het schietincident is geschoten.
[medeverdachte 1] heeft betrokkenheid bij een van de hulzen die afkomstig is uit de Kalasjnikov.

Voorverkenningen23 april - 12 juni 2020

Van 7 mei tot en met 12 juni 2020 heeft [medeverdachte 2] een Opel Astra [kentekennummer 2] (hierna: de Opel) gehuurd. De Opel reed op 10, 11, 12, 18, 19, 20, 21, 22, 26 en 27 mei en 2 juni 2020 nabij en/of zeer nabij de woning van het slachtoffer en/of nabij de [plaats delict 2]. Op 23 april en 5 mei 2020 reden andere door [medeverdachte 2] gehuurde auto's in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer en/of de [plaats delict 2].
20 mei 2020
19.37
uur de Opel reed op de Koos Vorrinkweg in Amsterdam.
19.45 uur [medeverdachte 1] stapte als passagier in de Opel. De Opel reed weg en arriveerde om 20.41 uur op de [plaats delict 2] te Capelle aan den IJssel.
Om 20.45 uur stapten [medeverdachte 1] en een NN-man uit de Opel en liepen weg van de [plaats delict 2].
Om 21.49 uur waren [medeverdachte 1] en de NN-man weer terug op de [plaats delict 2] en vertrokken zij in de Opel.
Om 22.43 uur was de Opel terug op de [straatnaam 1] in Amsterdam.
Om 22.44 uur liep [medeverdachte 1] de kelderboxeningang van zijn flat in.
In de periode tussen het vertrek uit en de aankomst in Amsterdam werden de telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet gebruikt.
Hun telefoons straalden zowel kort vóór het moment als kort na het moment dat ze niet meer worden gebruikt aan op de [straatnaam 1] in Amsterdam.
Naar het oordeel van het hof is de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 2] ‘de NN-man’ is, zoals hiervoor weergegeven. Het hof leidt dat reeds af uit de omstandigheden dat [medeverdachte 2] in die periode de feitelijke huurder van de Opel was en dat niet is gesteld noch aannemelijk is geworden dat een ander de beschikking over deze Opel had, het gegeven dat de Opel om 19:37 uur aan de Koos Vorrinkweg te Amsterdam was en het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] kort daarna om 19:42 uur de zeer nabijgelegen [straatnaam 1] te Amsterdam aanstraalt.
21 mei 2020
Om 20.06 uur kwam de Opel uit de Jan Smitstraat te Amsterdam aangereden. [medeverdachte 2] stapte uit en nam plaats op de bijrijdersplek. [medeverdachte 2] droeg een lichtblauwe broek en witte sneakers met een donkerblauwe hak. [medeverdachte 1] kwam vanuit de kelderboxeningang aangelopen en stapte als bestuurder in de Opel.
De Opel reed om 20.20 uur weg.
Van 21.11 uur tot en met 21.42 uur reed de Opel langs en in de omgeving van de woning van het slachtoffer aan de [straatnaam 2] in Rotterdam.
De Opel reed rond 22.32 uur weer de Koos Vorrinkweg te Amsterdam in. Twee minuten later komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit de Koos Vorrinkweg gelopen.
In de periode tussen vertrek uit en aankomst in Amsterdam worden de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet gebruikt. Hun telefoons straalden kort voor het moment en kort na het moment dat ze niet (meer) worden gebruikt aan op de [straatnaam 1].
22 mei 2020
De Opel reed tussen 06.59 uur en 08.59 uur rondom de woning van het slachtoffer.
De Sky-telefoon in gebruik bij [medeverdachte 2] is van 07.31 uur tot en met 09.08 uur in Capelle aan den IJssel of in Rotterdam.
Tussenconclusie hofAangezien de telefoon van [medeverdachte 2] in de omgeving van de woning van het slachtoffer is en de Opel ook op die dag door [medeverdachte 2] feitelijk werd gehuurd, is de conclusie volgens het hof gerechtvaardigd dat [medeverdachte 2] op 22 mei 2020 aanwezig was in de Opel toen die in de omgeving van de woning van het slachtoffer reed.
Tegen de achtergrond van de gewelddadige dood van het slachtoffer kunnen de autoritten van 20, 21 en 22 mei naar het oordeel van het hof worden beschouwd als zogenaamde voorverkenningen daarvan. Hierbij neemt het hof in aanmerking 1) de gerichtheid van de reizen naar Capelle aan den IJssel respectievelijk Rotterdam en de kennelijke belangstelling voor de (omgeving van de) woning van het slachtoffer en de [plaats delict 2] en
2) het niet gebruiken van de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten tijde van de reizen naar Rotterdam.
De aanwezigheid van de Opel en andere door [medeverdachte 2] gehuurde auto’s op de andere dagen nabij en/of zeer nabij de woning van het slachtoffer en/of op de [plaats delict 2] bevestigen deze tussenconclusie.

Basic Fit rugtas

27 mei 2020
Om 01.02 uur kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen binnenlopen in de hal van de zij-ingang behorend bij het appartementencomplex [straatnaam 1], gelegen aan de Koos Vorrinkweg te Amsterdam. Zij liepen samen naar de kelderboxengang waarin de kelderbox is gelegen, behorend bij de woning van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] had een Basic Fit rugtas bij zich toen hij de afgesloten kelderboxengang betrad. Toen hij samen met [medeverdachte 1] de kelderboxengang weer verliet, had hij de rugtas niet meer bij zich. [medeverdachte 2] droeg witte Nike schoenen met een kenmerkend blauw deel aan de achterzijde van de schoen.
Tussenconclusie hof
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beschikten een aantal dagen voor het schietincident over een Basic Fit rugtas. Van een Basic Fit rugtas zijn restanten, met daar bovenop de bij het schietincident gebruikte Kalasjnikov, teruggevonden in de uitgebrande Toyota op de [plaats delict 2].

Diefstal Toyota

30 mei 2020
Om 22.43 uur reden de Opel en de Mercedes A140 [kentekennummer 3] van [betrokkene 2] de Koos Vorrinkweg te Amsterdam in. De telefoons van zowel [medeverdachte 2] als deze [betrokkene 2] straalden rond dat tijdstip de [straatnaam 1] te Amsterdam aan.
Het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] maakte na 22.43 uur geen verbinding meer met een zendmast tot 31 mei 2020 te 02.03 uur. De Opel en de Mercedes reden weg.
De Opel reed naar de IJburglaan en bleef daar achter.
Enige tijd later, om 23.27 uur, straalde de telefoon van [betrokkene 2] aan in Amstelveen. [betrokkene 2] heeft die avond telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] en met [medeverdachte 2]. [betrokkene 1] heeft op 28 april 2020 de autosleutels van de Toyota gestolen.
Om 23.29 uur liep een man de garage in Amstelveen in, de plek waar de Toyota staat geparkeerd. De man is gekleed in een lichtblauwe broek en witte Nike schoenen met een kenmerkend blauw deel aan de achterzijde. Enkele seconden daarna reed de Toyota de garage uit.
De Mercedes en de Toyota reden van Amstelveen naar Capelle aan den IJssel.
Enige tijd later bevinden de Toyota en de Mercedes zich nabij de [plaats delict 2]. Van de Toyota zijn die dag geen reisbewegingen meer bekend.
De Mercedes reed via de afrit IJburg terug naar de [straatnaam 1].
Na het passeren van de afslag nabij IJburg ging de telefoon van [medeverdachte 2] weer aan.
Tussenconclusie hof
[medeverdachte 2] heeft, samen met anderen, een aantal dagen voor het schietincident, de Toyota gestolen en is daarmee richting de [plaats delict 2] gereden. De Toyota is in de buurt van de [plaats delict 2] achtergelaten. Dat [medeverdachte 2] bij deze diefstal betrokken was, heeft het hof onder meer afgeleid uit het signalement van de dader zoals gebleken aan de hand van de camerabeelden. De broek en de schoenen van de persoon in de parkeergarage vertonen sterke gelijkenissen met de schoenen en de broek die [medeverdachte 2] op 21 en 27 mei 2020 droeg. Ook neemt het hof hierbij in aanmerking de plaatsbepalingen van de auto's en de telefoons die dag. Bovendien hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] later de beschikking over de afstandsbediening van de Toyota en over de Toyota zelf, zoals hieronder uiteengezet zal worden. Ten slotte is [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] op 20 mei 2020 op de [plaats delict 2] geweest, de plek waar de Toyota op 5 juni 2020 (zoals ook hierna zal blijken) in hun aanwezigheid, in brand is gestoken.

De laatste voorverkenning2 juni 2020

Om 07.17 uur liep [medeverdachte 1] met een Basic Fit rugtas vanuit de kelderboxeningang van de flat in de richting van de Opel.
Om 07.20 uur kwam de Opel aanrijden vanuit de Koos Vorrinkweg te Amsterdam. De Opel kwam om 08.19 uur aan op de [plaats delict 2]. Twee personen stapten uit de Opel.
Om 08.28 uur reed de Toyota weg vanaf de [plaats delict 2].
Rond 08.35 uur reed de Toyota met daarin tweepersonen langs de woning van het slachtoffer.
Om 08.45 uur is de Toyota weer teruggekeerd op de [plaats delict 2]. Nadat de twee inzittenden waren uitgestapt, liepen zij in de richting van de geparkeerde Opel.
De Opel reed om 08.48 uur de [plaats delict 2] af.
De Opel is om 09.48 uur teruggekeerd op de [straatnaam 1]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stapten uit de Opel. [medeverdachte 1] droeg de Basic Fit rugtas bij zich.
In de periode tussen vertrek uit en aankomst in Amsterdam werden de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet gebruikt.
Tussenconclusie hof
Deze rit wordt naar het oordeel van het hof beschouwd als een laatste voorverkenning ter uitvoering van het plan om het slachtoffer om het leven te brengen. Het hof stelt vast dat ook deze voorverkenning door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is uitgevoerd, waarbij zij tevens gebruik hebben gemaakt van de Toyota. Dat leidt het hof af uit:
1) de waarneming van (het signalement van) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op verschillende momenten die dag en de waarneming van de signalementen van de inzittenden van de Toyota, welke grote gelijkenissen vertonen,
2) de korte periode tussen de aankomst van de Opel met daarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de [plaats delict 2] en het vertrek van de Toyota aldaar,
3) de korte periode tussen de terugkeer van de Toyota op de [plaats delict 2] en het vertrek van de Opel richting Amsterdam met daarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], en
4) de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die niet worden gebruikt in de periode gelegen tussen het vertrek uit en de aankomst in Amsterdam.
De Basic Fit rugtas is vanuit Amsterdam vervoerd naar de [plaats delict 2]. Restanten van een Basic Fit rugtas zijn - zoals eerder overwogen – op 5 juni 2020 aangetroffen in de uitgebrande Toyota met daarop de Kalasjnikov, die bij het schietincident is gebruikt. Het hof maakt hieruit op dat het meebrengen van de Basic Fit rugtas heeft gediend voor het vervoer van de Kalasjnikov naar Rotterdam.

De dag van het schietincident

5.juni 2020

Om 17.22 uur werd de Opel voor het appartementencomplex op de [straatnaam 1] geparkeerd.
Om 17.25 uur heeft [medeverdachte 1] de afstandsbediening van de Toyota en een Basic Fit rugtas aan [medeverdachte 2] overhandigd.
Om 17.43 uur liepen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via de kelderingang naar buiten richting de [straatnaam 1]. Daarna staken ze de weg over naar de Jan Smitstraat.
Om 17.48 uur reed de Opel op de [straatnaam 1] in de richting van de Baden Powellweg.
De Opel kwam omstreeks 18.50 uur aan op de [plaats delict 2]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stapten uit de Opel en liepen richting metrostation De Schenkel.
Om 18.59 uur reed de Toyota langs het metrostation, rechts de Jacques Dutilhweg in en kort daarna langs de woning van het slachtoffer.
Om 19:21 uur kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangelopen vanuit de richting van metrostation De Schenkel.
Om 19.26 uur reed de Opel van de [plaats delict 2] naar restaurant Mozaïk waar op dat moment het slachtoffer was.
De SKY-telefoon van [medeverdachte 2] straalde tussen 19.37 uur en 20.26 uur zendmasten aan in Rotterdam. Om 19.37 uur een zendmast aan de Kralingseweg en tussen 20.25 uur en 20.26 uur een zendmast aan de Burgaslaan. De Burgaslaan ligt 1,8 kilometer vanaf de [plaats delict 2].
De Opel is om 20.03 uur teruggekeerd op de [plaats delict 2] (de Opel bleef daar tot 22.19 uur).
Om 20.04 uur liepen twee personen vanuit de richting van de geparkeerde Opel in de richting van metrostation De Schenkel.
Van 20.20 uur tot en met 22.05 uur reed de Toyota langs en rondom de woning van het slachtoffer.
Rond 22.06 uur parkeerde de Toyota in de buurt van de woning van het slachtoffer.
Om 22.11 uur kwamen het slachtoffer en zijn vrouw hun woning uit om de hond uit te laten.
Om 22.14 uur passeerden het slachtoffer en zijn vrouw de geparkeerd staande Toyota.
Een paar seconden hierna stond een persoon rechts naast de Toyota; die persoon verplaatste zich iets naar voren en naar rechts en ging op de hoek staan. Daarna verplaatste die persoon zich weer naar de Toyota en direct daarna reed de Toyota weg uit het parkeervak.
Om 22.16 uur kwamen de eerste meldingen van de schietpartij binnen.
Om 22.17 uur reed de Toyota langs metrostation De Schenkel en om 22.18 uur richting De [plaats delict 2].
Om 22.18 uur liep een persoon uit de richting van de Toyota en in de richting van de geparkeerde Opel.
Om 22.19.02 uur verscheen een oranje gloed op de plek waar de Toyota naartoe ging.
Een paar seconden later liep een tweede persoon vanuit de richting van de Toyota naar de plek van de geparkeerde Opel.
Om 22.19.21 uur reed de Opel de [plaats delict 2] af.
Om 23.33 uur reed de Opel richting Amsterdam.
Om 00.03 uur reed een auto een zijstraat van de [straatnaam 1], de Koos Vorrinkweg, in.
Om 00.04.16 uur reed een auto vanuit de Koos Vorrinkweg over de [straatnaam 1] de Jan Smitstraat in. De auto vertoonde grote gelijkenis met de Opel.
Om 00.04.23 uur liep [medeverdachte 1] vanuit de richting vanwaar de auto kwam de flat in.
Om 00.17 uur kwam [medeverdachte 1] uit de lift bij de kelderboxen en droeg andere kleding dan eerder die avond. Hij had een gevulde vuilniszak bij zich. [medeverdachte 1] liep daarna naar buiten en ontmoette [medeverdachte 2]; ze zijn samen om 00.24 uur.
[medeverdachte 2] gooide, in het bijzijn van [medeverdachte 1], om 00.24 uur een telefoon op straat kapot.
Tussenconclusie hof
Naar het oordeel van het hof is de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 5 juni 2020 gedurende het hiervoor beschreven tijdspad in elkaars aanwezigheid waren en telkens ook de enige inzittenden van de Opel en de Toyota waren. Alleen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], en dus geen andere personen, zijn bij alle hierboven beschreven gebeurtenissen op 5 juni 2020 betrokken geweest. Het hof leidt dat uit de volgende omstandigheden af:
De korte periode tussen de aankomst van de Opel met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (18.50 uur) en het vertrek van de Toyota (18.59 uur) in dezelfde omgeving.
De korte periode tussen enerzijds het aan komen lopen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (19.21 uur), de reisbewegingen van de Opel (19.26 uur tot en met 20.03 uur) en anderzijds het aan komen lopen van twee personen (20.04 uur) en de reisbewegingen van de Toyota (vanaf 20.20 uur).
Het aantreffen van restanten van een Basic Fit rugtas in de uitgebrande Toyota op 5 juni 2020, welke rugtas soortgelijk lijkt te zijn aan de rugtas waarmee [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 5 juni 2020 om 17.25 uur zijn gezien.
Het in bezit zijn van de afstandsbediening van de (mede door [medeverdachte 2] gestolen) Toyota door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 5 juni 2020 om 17.25 uur.
De overeenkomsten met de hiervoor beschreven gebeurtenissen op 2 juni 2020 waarbij ook alleen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren.
Het ontbreken van concrete aanknopingspunten dat andere personen bij deze gebeurtenissen betrokken waren; de wisselende verklaringen over het signalement van de bestuurder en de schutter in de Toyota, zoals opgegeven door diverse getuigen, doen daaraan niet af. Die subjectieve waarnemingen van uiterlijke kenmerken zijn door getuigen immers gedaan onder stress van een schietpartij en in een zeer kort tijdsbestek, waardoor verschillen in signalementen zeer wel verklaarbaar zijn. Voorts betrekt het hof bij zijn conclusie het gegeven dat de achterbank van de Toyota kort na het schietincident neergeklapt was, waardoor alleen de zitplaatsen voor de bestuurder en een bijrijder bruikbaar waren.
Op de dag van het schietincident vertrokken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dus met de Basic Fit rugtas, met daarin kennelijk de Kalasjnikov, in de Opel naar de [plaats delict 2]. Daarna hielden zij samen het slachtoffer in de gaten. Zij reden immers met de Toyota langs de woning van het slachtoffer, zij reden vervolgens in de Opel naar het restaurant waar het slachtoffer op dat moment was en zij reden daarna met de Toyota in de omgeving van de woning van het slachtoffer tot het moment van het schietincident. Tijdens het schietincident was een van hen de schutter en de ander was de bestuurder van de Toyota. Daarna zijn zij samen gevlucht in de Toyota richting de [plaats delict 2]. Daar is de Toyota in brand gestoken. Dat blijkt uit de korte tijd tussen de aankomst van de Toyota met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (22.17 uur) en het verschijnen van de oranje gloed (de brand om 22.19.02 uur) en het weglopen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] richting de Opel en het vertrek van de Opel (22.19.21 uur). [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voerden bij terugkomst in Amsterdam handelingen uit die zijn gericht op het verhullen van betrokkenheid bij het schietincident. Zo trok [medeverdachte 1] andere kleding aan en [medeverdachte 2] gooide zijn telefoon kapot.

Sky-telefoons

Het slachtoffer was in het bezit van een Sky-telefoon. Uit onderzoek is gebleken dat hij op 24 mei 2020 heeft gecommuniceerd met een Sky-contact "KCK new".
Ook [medeverdachte 2] maakte gebruik van een Sky-telefoon en wel van 13 maart 2020 tot en met 6 juni 2020 00.23 uur. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] veelvuldig contact heeft gehad met eerdergenoemd Sky-contact "KCK new".
Na 6 juni 00:23 uur is de Sky-ID van [medeverdachte 2] niet meer gebruikt en op 8 juni 2020 is het Sky-ID van "KCK new" gestopt.
Tussenconclusie hof
Uit het voorgaande volgt dat er reeds voorafgaand aan het schietincident, een indirect verband bestond tussen [medeverdachte 2] en het slachtoffer. Zij hadden immers allebei contact met het Sky-contact “KCK New”.

Cash geld en aankopen

9.10 en 11 juni 2020

Op 9 juni 2020 kocht [medeverdachte 2] een motorfiets voor € 9.000,00, die hij cash heeft betaald. Op 10 juni 2020 beschikten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de beslotenheid van de kelderboxen van de flat over cash geld, waaronder in grotere coupures. Op 11 juni 2020 kocht [medeverdachte 1] een motorfiets voor € 5.500,00, die ook hij cash betaalde.
Tussenconclusie hof
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beschikten kort na de dood van het slachtoffer over cash geld en deden grote aankopen. Het bezit van dergelijke contante bedragen kan niet worden verklaard uit hun beider legale inkomen.

Medeplegen

Naar het oordeel van het hof hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nauw en bewust samengewerkt ter uitvoering van de moord op het slachtoffer. Het hof leidt dat uit de navolgende feiten en omstandigheden af:
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben, ook samen, meerdere voorverkenningen verricht ter uitvoering van het plan om het slachtoffer om het leven te brengen.
  • Door [medeverdachte 2] gehuurde auto’s, waaronder de Opel, zijn voorafgaand aan het schietincident op meerdere dagen in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer en/of de [plaats delict 2] geweest.
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beschikten een aantal dagen voor het schietincident over een Basic Fit rugtas.
  • [medeverdachte 2] heeft samen met anderen een aantal dagen voor het schietincident de Toyota gestolen en is daarmee richting de [plaats delict 2] gereden, terwijl die daar is achtergelaten.
  • Op de dag van het schietincident vertrokken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met een Basic Fit rugtas, waarin de Kalasjnikov past, in de Opel naar de [plaats delict 2].
  • In de uren voorafgaand aan het schietincident hielden zij samen het slachtoffer in de gaten. Tijdens het schietincident was een van hen de schutter en de ander bestuurde de Toyota.
  • [medeverdachte 1] heeft betrokkenheid bij een van de hulzen die afkomstig is uit de Kalasjnikov waarmee is geschoten op het slachtoffer.
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn samen gevlucht met de Toyota richting de [plaats delict 2].
  • Daar is de Toyota door (een van) hen in brand gestoken.
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voerden bij terugkomst in Amsterdam handelingen uit die zijn gericht op het verhullen van betrokkenheid bij het schietincident.
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beschikten kort na de dood van het slachtoffer over cash geld en deden grote aankopen die niet uit hun legale inkomen kunnen worden verklaard.
Het hof kan ondanks het voorgaande niet buiten redelijke twijfel vaststellen wie ten tijde van het schietincident de schutter en wie de bestuurder van de Toyota was. Wel stelt het hof vast dat voor die twee rollen slechts [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in aanmerking komen. Oftewel, [medeverdachte 1] was de schutter en [medeverdachte 2] de bestuurder of [medeverdachte 1] was de bestuurder en [medeverdachte 2] de schutter. Een ander scenario is, gezien de voorgaande beschouwingen, naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het voorgaande en gezien de gebezigde bewijsmiddelen, bewezen worden verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op het slachtoffer, alsmede aan het medeplegen van de brandstichting en aan het medeplegen van het voorhanden hebben van de Kalasjnikov en de bijbehorende munitie. Hierbij heeft het hof ook acht geslagen op het uitblijven van een redelijke, het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij hebben gedurende het hele proces met name een beroep gedaan op hun zwijgrecht, terwijl de voorgaande vaststellingen en zeer belastende omstandigheden wijzen op vergaande betrokkenheid van hen alsmede een bewuste en nauwe samenwerking bij de misdrijven in kwestie.
Mede daarom kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven wie welke rol precies heeft vervuld.
Het hof acht de volgende feiten bewezen en de verweren van de verdediging worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van moord.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer op de openbare weg in een woonwijk geliquideerd terwijl hij met zijn vrouw de hond uitliet. Van dit laatste waren de verdachte en zijn mededader op de hoogte aangezien het echtpaar kort voor de schietpartij langs de auto met daarin de verdachte en zijn mededader liepen. Hoewel de aanleiding voor de moord niet ondubbelzinnig is komen vast te staan, vertoont deze onmiskenbaar trekken van een liquidatie: een in georganiseerd verband, zorgvuldig voorbereide en op bestelling gepleegde moord. Een moord is een buitengewoon ernstig misdrijf en een moord in de vorm van een liquidatie is daarvan weer buitencategorie. De verdachte en zijn mededader hebben aldus blijk gegeven van een ongekende meedogenloosheid en gewetenloosheid. Zij hebben door hun handelwijze en de daarbij getoonde roekeloosheid laten zien niets te geven om een mensenleven. De verdachte heeft enkel zijn eigen (financiële) gewin vooropgesteld. Kort na de moord geeft hij doodleuk grote contante bedragen uit aan onder meer de aankoop van een motorfiets. In deze wereld van zware criminaliteit wordt het leven, te beschouwen als het hoogste goed van een persoon, kennelijk ondergeschikt geacht aan andere (financiële) belangen.
De verdachte en zijn mededader hebben ook onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting in hoger beroep namens zijn echtgenote en dochter zijn voorgelezen blijkt indringend welk verdriet het plotselinge en gewelddadige verlies heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. In hun woorden hebben zij al vele verjaardagen, vakanties en jaarwisselingen als ondraaglijke dagen ervaren waarbij het zeer pijnlijk duidelijk is geworden dat [slachtoffer 1] nooit meer terugkomt.
Dat deze feiten schokkend zijn voor de samenleving, blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen van regionale en landelijke media. In het bijzonder gaat dit ook op voor de omwonenden van de plek van de schietpartij. Een van de verdachten heeft immers met een automatisch vuurwapen het vuur geopend terwijl er mensen buiten op straat en in de nabijgelegen woningen waren.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof zich rekenschap gegeven van het feit dat de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de Wet straffen en bescherming per 1 juli 2021, en de verdachte eerst daarna is veroordeeld. Dientengevolge is niet het oude maar het nieuwe regime van toepassing wat ziet op onder meer de regeling die betrekking heeft op de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-regeling). Het hof ziet daarin geen aanleiding de – gelet op de voorgaande overwegingen - passende en geboden straf te matigen. Ook onder het oude regime bestond geen zekerheid dat een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) zou worden verleend. De veroordeelde kwam van rechtswege in aanmerking voor VI, maar of dit plaatsvond was afhankelijk van het gedrag van de veroordeelde. Daarbij bleef onder het oude regime – afhankelijk van de duur van de gevangenisstraf – een langer voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf boven het hoofd van de veroordeelde hangen dan onder het nieuwe regime en konden er diverse voorwaarden aan de VI worden verbonden. De door de verdediging gegeven schets van de nieuwe VI-regeling, namelijk dat deze altijd een netto strafverzwaring impliceert, is te eendimensionaal.
De verdachte heeft zich met zijn mededader ook schuldig gemaakt aan de brandstichting van de door hen bij het schietincident gebruikte auto, waardoor ook een naastgelegen voertuig beschadigd is geraakt. Bovendien heeft de verdachte een verbalisant beledigd.
Persoon van de verdachte
Het hof betrekt bij de strafoplegging dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep geen openheid van zaken heeft gegeven over de beweegredenen van zijn handelen, laat staan dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen tegenover de nabestaanden. Uit niets blijkt dat de verdachte de ernst van de feiten inziet of wil inzien. Over zijn overige persoonlijke omstandigheden heeft de verdachte verder niet willen verklaren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
In het licht van al het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat een zwaardere straf moet worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan. Reden daarvoor is dat de opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
Conclusie
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden het hof tot de conclusie dat een gevangenisstraf van eenentwintig jaren passend en geboden is. Enkel een gevangenisstraf van zeer lange duur doet voldoende recht aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven en de met strafoplegging na te streven doelen van enerzijds vergelding en anderzijds beveiliging van de maatschappij. Met de strafoplegging in deze zaak beoogt het hof bovendien anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dergelijke misdrijven.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1], de zoon van [slachtoffer 1], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 20.570,83, bestaande uit € 3.070,83 aan materiële schade en een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 20.570,83.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat deze kosten blijkens de toelichting zien op affectieschade ex artikel 6:108 lid 3 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding affectieschade. Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De benadeelde partij betreft ten tijde van het onder 1 primair bewezenverklaarde het meerderjarige niet-thuiswonende kind van het slachtoffer. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal dan ook hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade
Wat betreft de gevorderde materiële schade overweegt het hof dat deze kosten blijkens de toelichting en de bij de vordering gevoegde bijlagen zien op – verkort weergegeven - kosten van lijkbezorging ex artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal dan ook hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW steeds worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden. Het hof zal als aanvangsdatum 7 augustus 2020 aanhouden, te weten de datum waarop de laatst gevorderde post terzake van kosten van lijkbezorging ziet.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 20.570,83 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data zoals hiervoor overwogen tot de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2], de dochter van [slachtoffer 1], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 50.169,16, bestaande uit een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade, een bedrag van
€ 30.000,00 aan immateriële (shock)schade en een bedrag van € 169,16 aan vermogensschade bestaande uit medische kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 50.169,16.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van
€ 30.169,19 aan immateriële schade, bestaande uit een bedrag van € 30.000,00 aan affectie- respectievelijk shockschade en een bedrag van € 169,19 aan materiële (shock)schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist. Ten aanzien van de gevorderde vermogensschade voor een bedrag van € 169,16 is namens de verdachte aangevoerd dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Voorts is verzocht de vordering van de benadeelde partij ter zake van shockschade te matigen tot een bedrag van € 10.000,00.
Immateriële schade
Een deel van de gevorderde immateriële schade, te weten een bedrag van € 20.000,00, ziet blijkens de toelichting op affectieschade ex artikel 6:108 lid 3 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding affectieschade. Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De benadeelde partij betreft het meerderjarige thuiswonende kind van het slachtoffer ten tijde van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal dan ook hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2020, te weten de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het overige deel van de gevorderde immateriële schade, te weten een bedrag van € 30.000,00 ziet op shockschade.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het bewezenverklaarde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Naar het oordeel van het hof is bij de benadeelde partij sprake van shockschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof overweegt dienaangaande dat de benadeelde partij kort na de schietpartij ter plaatse kwam en heeft waargenomen dat het slachtoffer werd gereanimeerd, dat de reanimatie kort daarna is stopgezet en het slachtoffer is overleden. Zij heeft verwondingen op zijn voorhoofd en been waargenomen. Hoewel zij ten tijde van het incident niet op de plaats delict was, is zij kort erna wel op de hiervoor beschreven wijze met de gevolgen van het onder 1 primair bewezenverklaarde geconfronteerd. Onder deze omstandigheden is het voldoende aannemelijk dat bij de benadeelde partij sprake is geweest van een hevige emotionele shock door rechtstreekse confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf.
Voorts volgt uit de bij de vordering als bijlage gevoegde brief van GZ-psycholoog M. Mohammad van 21 december 2021 (productie 1), dat de benadeelde partij sinds het overlijden van het slachtoffer behandeling bij een psycholoog volgt en dat (onder meer) sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Er is sprake van herbelevingen, beelden die zich aan haar opdringen en stressklachten. Zij is voor haar klachten behandeld met onder meer EMDR-therapie.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit voornoemde brief van de psycholoog voldoende dat het geestelijk letsel bij de benadeelde partij (mede) is veroorzaakt door de emotionele schok die zij heeft ervaren door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld, welk bedrag in dat kader dient te worden vergoed.
De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Het hof weegt voorts mee dat sprake is van samenloop, nu zowel shockschade als affectieschade aan de orde is welke naast elkaar bestaan maar ook in onderling verband dienen te worden beschouwd.
De ernst en de gevolgen van het feit – het medeplegen van een moord – behoeven geen nadere toelichting. Het slachtoffer betreft de vader van de toen 27-jarige benadeelde partij bij wie zij in huis woonde en met wie zij een hechte band had. Zij heeft gedurende ruim een jaar behandeling gekregen voor haar geestelijke klachten, welke inmiddels succesvol is afgesloten.
Naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in – voor zover mogelijk - vergelijkbare zaken wordt toegewezen, zal het hof ten aanzien van dit deel van de vordering, te weten het door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, een bedrag van
€ 10.000,00 toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2020, te weten de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 169,16 gevorderd ter zake van slaap- en kalmeringsmiddelen. Deze medicatie zou blijkens de toelichting ten gevolge van een posttraumatische stressstoornis wegens het overlijden van het slachtoffer aan haar voorgeschreven zijn en vervolgens niet door de verzekering zijn vergoed.
Het hof overweegt dat uit voornoemde brief van M. Mohammad kan worden opgemaakt dat tevens sprake is van medicatiegebruik, te weten slaap- en kalmeringsmiddelen. Het bij de vordering gevoegde medicatieoverzicht van de apotheek van 3 maart 2022 ziet eveneens op slaap- en kalmeringsmiddelen, afgegeven vanaf 9 juni 2020, te weten 4 dagen na de datum van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
Anders dan de verdediging stelt heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof hiermee voldoende aangetoond dat tot een bedrag van € 169,69 aan materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. Nu de vordering is opgebouwd uit meerdere bedragen welke telkens op een ander moment verschuldigd zijn geworden, zal het hof de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de datum waarop de laatste gevorderde post terzake van medicatie ziet, te weten 10 november 2021.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 30.169,16 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data zoals hiervoor overwogen tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3], de partner van [slachtoffer 1], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 60.481,21, bestaande uit € 20.000 aan affectieschade, € 35.000 aan immateriële (shock)schade en € 5.481,21 aan materiële schade (bestaande uit € 4.960,74 wegens geleden inkomstenderving, € 236,03 wegens medische kosten,
€ 134,44 wegens reiskosten en € 150,00 wegens kleding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 60.481,21.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de gevorderde affectie- en shockschade en de inkomensderving zoals gevorderd in hoger beroep, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist. Ten aanzien van de gevorderde immateriële shockschade is verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 20.000,00. Wat betreft de materiële schade dient de post kleding voor een bedrag van € 150,00 afgewezen te worden, nu dit niet een gevolg is van de confrontatie met de gevolgen van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Voorts dient de wettelijke rente te worden toegewezen per datum dat de schade is ontstaan.
Immateriële schade
Een deel van de gevorderde immateriële schade, te weten een bedrag van € 20.000,00, ziet blijkens de toelichting op affectieschade ex artikel 6:108 lid 3 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding affectieschade. Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De benadeelde partij betreft de echtgenote van het slachtoffer ten tijde van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal dan ook hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2020, te weten de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het overige deel van de gevorderde immateriële schade, te weten een bedrag van € 35.000,00 ziet op shockschade.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade verwijst het hof naar hetgeen in dit arrest ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is overwogen.
Naar het oordeel van het hof is bij de benadeelde partij sprake van shockschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof overweegt dienaangaande dat de benadeelde partij samen met het slachtoffer in de omgeving van hun woning de hond aan het uitlaten was. Zij heeft gezien dat een auto van achteren op ze af kwam rijden, een man uitstapte en vervolgens met een automatisch vuurwapen het vuur op het slachtoffer opende. Hierop is zij weggerend. Toen zij terugkeerde, was het slachtoffer ernstig gewond. Zij heeft zijn verwoningen waargenomen en bij het slachtoffer gewacht op de hulpdiensten. Zij was aanwezig bij de poging tot reanimatie en vervolgens zijn overlijden. Uit de bij de vordering als bijlage gevoegde brieven van GZ-psycholoog N.C. Lievaart van 15 maart 2021 en 14 maart 2022 (productie 1) volgt, dat volgens de psycholoog door de confrontatie een hevige emotionele schok en ernstig geestelijk letsel is ontstaan. De benadeelde partij is sinds het overlijden van het slachtoffer onder behandeling bij een psycholoog en er is sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Zij is voor haar klachten behandeld met onder meer EMDR-therapie. Er is sprake van diverse klachten sedert het incident. Uit deze omstandigheden volgt dat sprake is van een rechtstreekse confrontatie met het onder 1 primair bewezenverklaarde feit en de ernstige gevolgen daarvan.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit voornoemde stukken eveneens het geestelijk letsel bij de benadeelde partij (mede) is veroorzaakt door de emotionele schok die zij heeft ervaren door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Dit is ook niet door de verdediging weersproken.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld, welk bedrag in dat kader dient te worden vergoed. Wat betreft het kader ter bepaling van de hoogte van de immateriële schade – met inachtneming van de toegekende affectieschade - in de vorm van shockschade verwijst het hof ook hier naar hetgeen in dit arrest ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is overwogen.
De ernst en de gevolgen van het feit – het medeplegen van een moord – behoeven geen nadere toelichting. Het slachtoffer betreft de echtgenoot van de benadeelde partij. Zij waren sedert 36 jaren partners. Zij heeft sinds januari 2021 een intensieve behandeling gevolgd voor haar geestelijke klachten.
Naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen – voor zover mogelijk - in vergelijkbare zaken wordt toegewezen, zal het hof ten aanzien van dit deel van de vordering, te weten het door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, een bedrag van
€ 20.000,00 toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2020, te weten de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Namens de verdachte is beperkt verweer gevoerd tegen de gevorderde materiële schade. Bij die stand zal het hof dat deel van de vordering, te weten inkomensderving, reiskosten en medische kosten zonder nadere motivering hoofdelijk toewijzen. Naar het oordeel van het hof is deze schade een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
Wat betreft het gevorderde bedrag van € 150,00 ter zake van kleding overweegt het hof als volgt. Blijkens de vordering en de toelichting ter terechtzitting in hoger beroep betreft het de kleding die de benadeelde partij ten tijde van het incident droeg en welke daarna in het kader van het onderzoek in beslag is genomen. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij het schieten heeft waargenomen, die geur in de kleding is getrokken en dat er sprake is van bloed – naar het hof begrijpt: van het slachtoffer - op de kleding. Anders dan het standpunt van de verdediging heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof hiermee voldoende aangetoond dat ook in dat kader materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Nu de hoogte van het gevorderde bedrag het hof niet onredelijk voorkomt, zal dat deel van de vordering van de benadeelde partij eveneens hoofdelijk worden toegewezen.
Resumerend zal het gevorderde bedrag van € 5.481,21 ter zake van materiële schade hoofdelijk worden toegewezen.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening.
Wat betreft de post medische kosten stelt het hof vast dat deze vordering is opgebouwd uit meerdere bedragen welke telkens op een ander moment verschuldigd zijn geworden. Om die reden zal het hof de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de datum waarop de laatst gevorderde post terzake van medicatie ziet, te weten 2 februari 2021.
Dit geldt eveneens ten aanzien van de post reiskosten. Uit de toelichting maakt het hof op dat de reiskosten zijn gemaakt in de periode vanaf januari 2021 (wekelijks) tot en met medio 2022 (1 keer per 2 weken, 12 behandelingen). Het hof zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de datum waarop de laatst gevorderde post terzake van reiskosten ziet, te weten - naar schatting - 1 juni 2022.
Ten aanzien van de post inkomensderving zal het hof de wettelijke rente telkens toewijzen per de 20e van de desbetreffende maand waarop de post ziet, zoals ter terechtzitting door de benadeelde partij verzocht. Hiertegen is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Dit leidt tot de volgende aanvangsdata terzake van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde schadeposten:
- 2 februari 2021 over een bedrag van € 236,03;
- 1 juni 2022 over een bedrag van € 134,44;
- 5 juni 2020 over een bedrag van € 150,00;
- 20 juli 2020 over een bedrag van € 158,80;
- 20 juni 2021 over een bedrag van € 174,92;
- 20 juli 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 augustus 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 september 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 oktober 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 november 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 november 2021 over een bedrag van € 290,47;
- 20 december 2021 over een bedrag van € 399,44;
- 20 januari 2022 over een bedrag van € 379,39;
- 20 februari 2022 over een bedrag van € 379,39;
- 20 maart 2022 over een bedrag van € 379,39;
- 20 april 2022 over een bedrag van € 277,88;
- 20 mei 2022 over een bedrag van € 224,37, en
- 20 juni 2022 over een bedrag van € 74,16.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 45.481,21 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor weergegeven, aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 3].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 bewezenverklaarde, tot een bedrag van
€ 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 350,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Vast staat dat de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde in zijn eer en goede naam is aangetast als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW en de verdachte aldus rechtstreeks immateriële schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Het hof zal, rekening houdend met de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, het door de benadeelde partij gevorderde bedrag integraal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 29 september 2020, tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 350,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 157, 266, 267 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.570,83 (twintigduizend vijfhonderdzeventig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 3.070,83 (drieduizend zeventig euro en drieëntachtig cent) aan materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.570,83 (twintigduizend vijfhonderdzeventig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 3.070,83 (drieduizend zeventig euro en drieëntachtig cent) aan materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
83(drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s)aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade ad € 3.070,83 op
7 augustus 2020en de immateriële schade ad € 17.500,00 op
5 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.169,16 (dertigduizend honderdnegenenzestig euro en zestien cent) bestaande uit € 169,16 (honderdnegenenzestig euro en zestien cent) aan materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.169,16 (dertigduizend honderdnegenenzestig euro en zestien cent) bestaande uit € 169,16 (honderdnegenenzestig euro en zestien cent) aan materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
112(honderdtwaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade ad € 169,16 op
10 november 2021en de immateriële schade ad € 30,000,00 op
5 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 45.331,22 (vijfenveertigduizend driehonderdeenendertig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 5.331,22 (vijfduizend driehonderdeenendertig euro en tweeëntwintig cent) aan materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 3], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 45.331,22 (vijfenveertigduizend driehonderd eenendertig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 5.331,22 (vijfduizend driehonderd eenendertig euro en tweeëntwintig cent) aan materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
159(honderdnegenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade:
- 2 februari 2021 over een bedrag van € 236,03;
- 1 juni 2022 over een bedrag van € 134,44;
- 5 juni 2020 over een bedrag van € 150,00;
- 20 juli 2020 over een bedrag van € 158,80;
- 20 juni 2021 over een bedrag van € 174,92;
- 20 juli 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 augustus 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 september 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 oktober 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 november 2021 over een bedrag van € 444,56;
- 20 november 2021 over een bedrag van € 290,47;
- 20 december 2021 over een bedrag van € 399,44;
- 20 januari 2022 over een bedrag van € 379,39;
- 20 februari 2022 over een bedrag van € 379,39;
- 20 maart 2022 over een bedrag van € 379,39;
- 20 april 2022 over een bedrag van € 277,88;
- 20 mei 2022 over een bedrag van € 224,37, en
- 20 juni 2022 over een bedrag van € 74,16.
en van de immateriële schade ad € 40.000,00 op 5 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
4 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry, mr. M.C. Bruining en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2023.