ECLI:NL:GHDHA:2023:255

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
2200279321
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging met aanvulling gronden van vonnis rechtbank inzake doodslag echtgenote in Ter Aar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 september 2021. De verdachte, geboren in Soedan en thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, was in eerste aanleg vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor doodslag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele aanvullingen en verbeteringen. De zaak betreft de dood van de echtgenote van de verdachte, die op 30 mei 2020 in Ter Aar om het leven is gekomen. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk doden van het slachtoffer door strangulatie. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf van 23 jaar voor moord, maar het hof oordeelde dat de voorbedachte raad niet bewezen kon worden. Het hof heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen zorgvuldig gewogen en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte het slachtoffer eerst had mishandeld en later had gewurgd. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, maar oordeelde dat deze overschrijding niet zo ernstig was dat dit gevolgen zou hebben voor de uitspraak. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in de uitspraak meegenomen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002793-21
Parketnummer: 09-857353-20
Datum uitspraak: 21 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Soedan) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
* (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd en/of
* (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd gehouden en/of
* de mond van die [slachtoffer] gesmoord, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de rechtbank, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen vanwege de proceskostenveroordeling ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij4] en de duur van de gijzeling, zoals die bij de toegewezen vorderingen van alle benadeelde partijen door de rechtbank is bepaald.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen en verbeteringen aanbrengt.

Aanvullingen

Het hof voegt op pagina 8 van het vonnis, na de eerste alinea, de volgende alinea toe:
Het oordeel dat de hals van het slachtoffer is dichtgedrukt en omsnoerd en ook dichtgedrukt en omsnoerd is gehouden, waardoor het slachtoffer is overleden, baseert het hof (mede) op de beantwoording van de aanvullende vragen van de advocaat-generaal door de forensisch arts en patholoog (hierna: de arts) d.d. 25 januari 2023. De arts geeft aan dat overlijden door verwurging of strangulatie het gevolg is van een belemmering van de bloedsomloop van het hoofd, waardoor zuurstofgebrek van de hersenen ontstaat. Aangehouden zuurstofgebrek van de hersenen leidt via onherstelbare hersenschade - hetgeen optreedt vanaf circa drie tot zes minuten zuurstoftekort - tot het overlijden van een persoon, aldus de arts.
Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat de verdachte de hals van het slachtoffer enige tijd samengedrukt, dichtgedrukt, dichtgeknepen en omsnoerd heeft gehouden en daarmee de zuurstoftoevoer gedurende langere tijd heeft afgesloten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Het hof overweegt in aanvulling op de bewijsoverwegingen op pagina 8 van het vonnis, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, daarnaast nog het volgende:
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig het door haar overgelegde en in het dossier gevoegde schriftelijke requisitoir, het standpunt ingenomen dat het bestanddeel voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hiertoe heeft zij – kort en zakelijk samengevat – aangevoerd dat uit het dossier volgt dat het slachtoffer nog niet was overleden toen getuige [getuige] het slachtoffer in de middag even na 16.30 uur op de grond heeft zien liggen, aangezien [getuige] heeft verklaard dat het slachtoffer op dat moment nog ademde en hij (anders dan [benadeelde partij1]) niet heeft verklaard dat het slachtoffer rood was aangelopen. [benadeelde partij1] heeft volgens de advocaat-generaal verklaard dat zij heeft gezien dat het gezicht van het slachtoffer rood zag en dat zij meteen daarna eten zijn gaan halen. Vervolgens bracht de verdachte de kinderen naar een vriend, aldus [benadeelde partij1]. [getuige] was rond 16.15 uur in de woning aanwezig en de verdachte is rond 21.10 uur bij de Domino’s Pizza gezien. Daarna heeft de verdachte de kinderen naar de woning van [vriend] gebracht. Daaruit volgt volgens de advocaat-generaal dat de verdachte het slachtoffer pas na het vertrek van [getuige] en het (eerder op de avond) halen van kapsalon voor de kinderen, vlak voordat ze pizza gingen halen, door strangulatie om het leven heeft gebracht, zodat hij urenlang de tijd heeft gehad om over zijn acties na te denken en zich te beraden.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Het standpunt van de advocaat-generaal berust naar het oordeel van het hof op een onvolledige lezing van de verklaring van [benadeelde partij1] van 18 augustus 2020. Uit deze verklaring volgt namelijk dat [benadeelde partij1] twee keer bij het slachtoffer is geweest. De eerste keer was ze er samen met haar zusjes. Toen hoorden zij dat de verdachte en het slachtoffer ruzie hadden en gingen zij naar boven. [benadeelde partij1] zag dat de verdachte het slachtoffer sloeg. Ondanks dat de kinderen hard gilden dat de verdachte moest stoppen, bleef de verdachte het slachtoffer vasthouden. [benadeelde partij1] zag het slachtoffer op haar rug op de grond liggen en haar gezicht was rood. De verdachte zat naast het slachtoffer op de grond.
Daarna zijn ze naar beneden gegaan, omdat de verdachte dat zei. Op een later moment is [benadeelde partij1] nog een keer alleen naar boven gegaan om te kijken. Ze heeft verklaard dat ze op dat moment het slachtoffer nog steeds op de grond zag liggen, maar niet echt iets speciaals aan haar heeft gezien. Toen zij vervolgens samen met de verdachte, die de kamer uitliep, de trap afkwam, zei de verdachte dat ze eten gingen halen voor haar zusje [benadeelde partij2], die pizza wilde.
Gelet voorts op de verklaring van de beide buren, hebben de kinderen op enig moment tussen 13.00 uur en 14.30 uur extreem gegild en kwam de imam – naar later bleek de getuige [getuige] - daarna rond 16.00 uur in de woning. Daaruit volgt dat de meisjes voordat [getuige] kwam, het slachtoffer hebben horen gillen, hebben gezien dat het slachtoffer een rood gezicht had en hebben gegild dat de verdachte moest stoppen. [benadeelde partij1] is blijkens haar verklaring daarna nog een keer alleen met de verdachte boven geweest, waarna ze pizza zijn gaan halen. Op dat tweede moment heeft ze - zoals hiervoor al gezegd - geen rood hoofd bij het slachtoffer waargenomen. Het dossier biedt daarmee geen, althans onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte het slachtoffer eerst heeft mishandeld en op een later moment haar alsnog heeft gewurgd. Het hof merkt nog op dat [getuige] mogelijk ook niet is gevraagd of hij heeft gezien dat het slachtoffer een rood hoofd had, zodat niet kan worden uitgesloten dat ook hij dat heeft gezien, terwijl het ook mogelijk is dat het hoofd van het slachtoffer rood aanliep doordat de verdachte haar keel dichtdrukte - op het moment dat de meisjes naar boven kwamen en haar hebben gezien - en dat die roodheid daarna is weggetrokken. [getuige] kwam gelet op de verklaring van de buren immers minstens twee uur nadat de meisjes hadden gegild en het rode hoofd van het slachtoffer hadden gezien.
Het hof concludeert dan ook met de rechtbank dat het bestanddeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Alternatief scenario
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities - net als in eerste aanleg - op het standpunt gesteld dat een andere persoon, op het moment dat de verdachte en zijn dochters niet thuis waren, het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Enig aanknopingspunt dat een ander dan de verdachte het slachtoffer opzettelijk om het leven heeft gebracht, is naar het oordeel van het hof niet aanwezig. Het hof acht het aangedragen alternatieve scenario volstrekt ongeloofwaardig, nu deze louter speculatief van aard is en voorts geen steun vindt in het dossier. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de dader is.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen met betrekking tot de strafoplegging op pagina 9 e.v. van het vonnis, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het volgende:
Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep is bij akte rechtsmiddel van 24 september 2021 ingesteld, terwijl het dossier op 17 mei 2022 bij het hof is binnengekomen, waardoor de inzendtermijn met circa twee maanden is overschreden.
Voorts wijst het hof arrest op 21 februari 2023, waardoor de behandeling van de zaak in hoger beroep 28 dagen langer heeft geduurd dan de in beginsel bepaalde redelijke termijn van 16 maanden na het instellen van het hoger beroep.
Het hof is evenwel van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval zo gering is geweest, dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.

Aanvulling op en verbetering van de bewijsmiddelen

Het hof verwijdert in bewijsmiddel 2 op pagina 3 van het vonnis de zinsnede: “(Hevig) stomp botsend mechanisch geweld op het hoofd heeft mogelijk geleid tot bewustzijnsstoornissen waardoor dit slachtoffer mogelijk niet (goed) in staat geweest is zich te weren tegen voornoemd fataal geweld.”
Het hof voegt in bewijsmiddel 3 op pagina 3 van het vonnis aan het eind van het bewijsmiddel de volgende zinsnedes toe: “Wij zijn toen boodschappen gaan doen bij de Digros en waren even na 16:00 uur thuis. Want om 16:10 uur kijkt [vriendin] dan naar het Wad op televisie. Ik zag een man aankomen rijden. De man stapte uit en liep richting de woning van nummer 15. Ik zag dat de buurman al op de stoep stond om de man te ontvangen. Zij zijn toen samen naar binnen gelopen. Hij had een keurig verzorgde grijze ringbaard en had kort grijs haar. Ik dacht nog even dat het een Imam was. Ik denk bijna nu wel zeker te weten dat ik hem pas na het boodschappen doen heb gezien. Mijn vriendin [vriendin] heeft hem wel zien weg gaan. Toen zij hem zag weggaan zat zij al op de bank naar haar programma te kijken.”
Het hof verwijdert in bewijsmiddel 8 op pagina 6 van het vonnis de laatste drie zinsnedes ([..] Papa zei (…) gewoon boos) en voegt daar de volgende zinsnedes toe:
“V: Hoezo denk je dat?
A: Hij zei ga naar beneden. Toen gingen we naar beneden. Ik ging nog een keer naar boven, maar daar was papa en hij kwam ook naar beneden.
V: Papa zei ga naar beneden. Hoe zei hij dat?
A: Gewoon boos.
V: En wat doe jij dan?
A: Toen gingen we naar beneden en ik ging nog een keer naar boven. Mijn zusjes niet. Mama lag nog steeds op de grond.
V: Jij ging nog een keer naar boven. Waarom ging je naar boven?
A: Ik ging kijken.
V: Jij alleen naar boven en waar is papa als jij boven komt?
A: Hij kwam uit de kamer en kwam naar beneden.
V: Toen jij naar boven ging...
A: Hij zei ga naar beneden. Ik kom ook naar beneden.
V: Je zei dat papa buiten stond. Wat bedoel je daarmee?
A: Uit de kamer, in de gang.
V: Toen papa boven in de gang stond, wat zag je toen van mama?
A: Niet echt iets.
V: En toen je met papa de trap af ging, wat deed papa toen?
A: Toen zei hij we gaan weg. We gaan eten voor [benadeelde partij2] halen.”
Het hof voegt als bewijsmiddel toe:
13.
Een geschrift, te weten de beantwoording van aanvullende vragen van de advocaat-generaal door forensisch arts en patholoog D.J. Rijken van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 25 januari 2023. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze deskundige:
Verwurging of strangulatie betreft (samen)drukkende of toesnoerende krachtinwerking op de hals. Overlijden door verwurging of strangulatie is het gevolg van een belemmering van de bloedsomloop van het hoofd waardoor zuurstofgebrek van de hersenen ontstaat. Aangehouden zuurstofgebrek van de hersenen leidt via hersenschade tot overlijden.
De verschijnselen bij een belemmering van de bloedsomloop van het hoofd hangen samen met de duur van het zuurstoftekort van de hersenen. De kans op onherstelbare hersenschade neemt toe naarmate het zuurstoftekort van de hersenen aanhoudt; vanaf circa 3 tot 6 minuten is er onherstelbare hersenschade.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.
Vorderingen tot schadevergoedingen
Het hof neemt uit het vonnis de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen over, zoals weergegeven onder kopje 7.4 op pagina 13 e.v. van het vonnis, met uitzondering van de beslissingen ten aanzien van de proceskostenveroordeling ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij4] en de duur van de gijzeling, zoals die bij de toegewezen vorderingen van alle benadeelde partijen door de rechtbank is bepaald. Het hof overweegt hierover als volgt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij4]
Gelet op de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vast stelt op € 50,90, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Duur gijzeling
Het hof bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast indien de verschuldigde bedragen niet volledig worden betaald of kunnen worden verhaald. Ingevolge vaste jurisprudentie beloopt de (totale) duur van de gijzeling ten hoogste één jaar, waarbij geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498).
Gelet op het voorgaande bepaalt het hof dat als de aan de drie kinderen verschuldigde bedragen niet volledig worden betaald of kunnen worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van telkens ten hoogste 115 dagen. Indien het aan [benadeelde partij4] verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, bepaalt het hof dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van ten hoogste 15 dagen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50.125,84 (vijftigduizend honderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 125,84 (honderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50.125,84 (vijftigduizend honderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 125,84 (honderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
115 (honderdvijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op
30 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
115 (honderdvijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
30 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50.068,64 (vijftigduizend achtenzestig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 68,64 (achtenzestig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij3], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50.068,64 (vijftigduizend achtenzestig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 68,64 (achtenzestig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
115 (honderdvijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op
30 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.679,21 (zesduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 50,90 (vijftig euro en negentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij4], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.679,21 (zesduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op
29 oktober 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. A.L. Frenkel en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 februari 2023.
Mr. L.E. Hollander is buiten staat dit arrest te ondertekenen.