ECLI:NL:GHDHA:2023:2534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
200.314.785/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om oproeping vermiste en rechtsvermoeden van overlijden; afwijzing op basis van ontoereikende verklaringen verzoekster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de verzoekster om de vermiste [de vermiste] op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en, zo hiervan niet blijkt, te verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. De verzoekster, geboren in 1974 in Ethiopië en sinds 2012 in Nederland, heeft verklaard dat zij traditioneel gehuwd is met de vermiste, maar kan dit niet met bewijs onderbouwen. De rechtbank had eerder, op 23 mei 2022, het verzoek afgewezen, en de verzoekster ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2023 heeft de verzoekster verklaard dat zij sinds haar vlucht in 2012 niets meer van de vermiste heeft vernomen. Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door advocaat-generaal mr. P. Swaak, heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, stellende dat de verklaringen van de verzoekster onvoldoende zijn om aan te nemen dat het bestaan van de vermiste onzeker is. Het hof heeft de verklaringen van de verzoekster als ontoereikend beoordeeld, vooral gezien de tegenstrijdigheden in haar verklaringen en het gebrek aan ander bewijs.

Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de opmerking dat de verzoekster vrij staat om echtscheiding te verzoeken, zodat zij niet langer als gehuwd zal worden opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP). De beslissing is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.314.785/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 21-6831
Zaaknummer rechtbank : C/09/619093
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. J. van Dijk te Winschoten.
In verband met het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Haag,
hierna te noemen het openbaar ministerie.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2022, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verzoekster is op 22 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. P. Swaak, heeft op 17 oktober 2022 schriftelijk geconcludeerd.
2.3
Van de zijde van de verzoekster is op 16 september 2022 een brief van 15 september 2022 ingekomen met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2023 plaatsgevonden. Verzoekster en haar advocaat zijn verschenen. Het Openbaar Ministerie is, conform het bericht aan het hof van 6 oktober 2023, niet ter zitting vertegenwoordigd geweest.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1974 in [plaats] , Ethiopië (thans: [plaats] , Eritrea). Zij is op 27 juli 2012 van daaruit gevlucht en op 20 oktober 2012 in Nederland aangekomen. Bij binnenkomst in Nederland heeft zij onder belofte verklaard dat zij op [datum 1] 1994 in [plaats] , Eritrea, traditioneel gehuwd is met [de vermiste] , geboren op [datum 2] 1966 te [plaats] , Ethiopië. Verzoekster is in de Basisregistratie Personen (BRP) opgenomen als zijnde gehuwd. Zij heeft (inmiddels) de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster, te gelasten om [de vermiste] (hierna te noemen: de vermiste) op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken en, zo hiervan niet blijkt, te verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat, afgewezen.
4.2
Verzoekster kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
Het Openbaar Ministerie concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Verzoekster stelt dat zij alleen traditioneel met de vermiste was gehuwd en dat van een burgerlijk huwelijk geen sprake was, maar dat zij dit niet kan bewijzen. In Eritrea werd dit niet (goed) bijgehouden, zeker niet tijdens de oorlog. Verzoekster zou graag een nieuwe relatie aangaan, maar wordt hierin door gewetensbezwaren belemmerd, omdat zij nog niet gescheiden is. De oorlog tussen Eritrea en Ethiopië is officieel in juni 2000 beëindigd, maar het is altijd een gevaarlijk land gebleven. Andersdenkenden zijn hun leven niet veilig. De omstandigheid waaronder verzoekster naar de gevangenis moest en het feit dat ook de vermiste in de gevangenis zat, bewijst dit. Sinds haar vlucht in 2012 heeft zij niets meer vernomen van de vermiste. Als hij nog in leven zou zijn, zou hij via zijn ouders of familie, of de familie van verzoekster, contact hebben opgenomen. Verzoekster heeft nog altijd contact met het thuisfront, maar niemand heeft ooit nog iets van de vermiste gehoord. Via haar moeder heeft zij vernomen dat de vermiste volgens reisgenoten tijdens zijn vlucht tussen Libië en Soedan is overleden. Ondanks de geschetste twijfel heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De stelling dat “de vermissing weliswaar zou kunnen worden toegeschreven aan het overlijden van de vermiste” zou voldoende moeten zijn om tot oproeping over te gaan.
5.2
Het Openbaar Ministerie persisteert bij de conclusie dat het overlijden van de vermiste onvoldoende is onderbouwd. Er zijn geen omstandigheden gesteld waaruit aannemelijk is geworden dat de vermiste is overleden. Het enkele feit dat van een persoon niets meer is vernomen, is op zichzelf niet voldoende. De mededeling daarnaast van verzoekster dat zij over het mogelijke overlijden heeft gehoord van familie van de vermiste, die dat op hun beurt hebben vernomen van onbekende reisgenoten van de vermiste, is te onbepaald en te indirect om voldoende te zijn voor toewijzing.
5.3
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en overweegt daartoe als volgt. Krachtens artikel 1:413 lid 1 BW (zoals dit thans luidt) kunnen, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in lid 2 aangegeven tijdruimte verlopen, belanghebbenden de rechtbank verzoeken dat zij hun zal gelasten de vermiste op te roepen ten einde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat zij, zo hiervan niet blijkt, de vermissing van de betrokkene zal vaststellen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van verzoekster ontoereikend zijn om met voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat het bestaan van de vermiste onzeker is. Hoewel het hof begrip heeft voor het feit dat het voor verzoekster waarschijnlijk ondoenlijk is om een overlijdensakte over te leggen, heeft verzoekster ook geen enkel ander bewijs aangeleverd, dan wel aangeboden. Een andere bron dan de eigen verklaringen van verzoekster is er niet. Zo ontbreken verklaringen vanuit Eritrea van familie van de vermiste, of van reisgenoten van de vermiste tijdens zijn vlucht uit Eritrea, ter ondersteuning van het relaas van verzoekster. Ook van pogingen van verzoekster om deze verklaringen te verkrijgen, is niet gebleken. Het feit dat de vermiste nooit meer contact heeft gezocht met verzoekster en haar familie hoeft niet te betekenen dat hij niet meer leeft. Daar komt bij dat verzoekster ter zitting een heel ander verhaal heeft verteld dan zij deed ten tijde van de aankomst in Nederland. Uit de overgelegde stukken, waaronder de rapporten van het eerste en nader gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, blijkt dat verzoekster bij en na aankomst in Nederland in 2012 herhaalde malen heeft verklaard dat zij en de vermiste beiden waren opgepakt en gedetineerd zijn geweest. Ook in het hoger beroepschrift heeft verzoekster nog aangevoerd dat niet alleen zij maar ook de vermiste in de gevangenis heeft gezeten. Het hof verwijst daartoe onder meer naar bladzijden 6 van het eerste gehoor en 5, 9, 10 en 16 van het nader gehoor. Verzoekster, die daarbij werd bijgestaan door een advocaat, heeft daarin gedetailleerd verklaard dat de vermiste gevangen is genomen in mei 2012. Verzoekster heeft voor beide rapporten de mogelijkheid gekregen om het vastgelegde te corrigeren en zij heeft hiervan gebruik gemaakt, maar niet met betrekking tot de informatie aangaande het gevangen zetten van de vermiste. Integendeel, ook de advocaat van verzoekster destijds, [advocaat] , heeft in haar zwaarwegend advies opgenomen dat de vermiste gevangen zat. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft verzoekster bij herhaling uitdrukkelijk verklaard dat de vermiste niet is opgepakt en nooit gevangen heeft gezeten, omdat hij al op de vlucht was en dat dit de reden was dat verzoekster zelf gevangen werd gezet.
5.4
Gelet op het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat er te veel onduidelijkheden zijn om te oordelen dat het bestaan van de vermiste onzeker is. De verklaringen van verzoekster zijn daartoe onvoldoende, te meer gezien de tegenstijdigheden daarvan. Dit betekent dat het verzoek van verzoekster zal worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Ten overvloede merkt het hof op, zoals ook ter zitting is besproken, dat het verzoekster vrij staat om echtscheiding te verzoeken, zodat zij alsnog kan bewerkstelligen dat zij niet langer als gehuwd zal zijn opgenomen in de BRP.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, E.A. Mink en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2023.